Het is vandaag al 35 jaar geleden dat ik “Het Verdriet van België” heb gezien, in een bewerking van Tine Ruysschaert.
Verteltheater dus, óók theater, maar dan enkel in de historische betekenis van het woord die nu helemaal verleden tijd is: louter een verhaaltje vertellen.
De enige manier waarop dat nu blijkbaar nog kan is door een éénmansproductie. Een tussendoortje, een onderuitzakkertje, “take the money and run”. Dat betekent niet dat het allemaal niet van erg veel vakmanschap getuigt. Het betekent zelfs niet dat ik me niet heb geamuseerd. Maar dat is tegelijk wat mij dwars zit, dat “amuseren”. Want welk boek heeft Ruysschaert “verteld”? “Pallieter”? “De fanfare van de Sint‑Jansvrienden”? Nee, “Het Verdriet van België”, het meesterwerk van Hugo Claus, dat ze, godbeware, naar het Vlaamse plattelandsniveau heeft neergehaald met grappige anecdotes over nonnekes en kwezels en collaborateurs. “Het Verdriet van België” is in de versie van Ruysschaert zowaar “De Witte van Walle” geworden (of moet het de “Zwarte” zijn?).
Heeft Claus dan dat alles niet geschreven? Heeft ze het allemaal uit haar duim gezogen? Uiteraard niet. Maar uit die enorme turf heeft ze juist die passages gehaald die als verademing, als interludium dienden. En dat Claus nochtans aan ieder die het wil horen verklaart dat hij het een goede selectie vindt? Dat doet me denken aan een voorval toen ik hem de vorige keer ging interviewen. Wat hij van “Bruid in de morgen” in het MMT vond? Goed, goed, suste de mandarijn. En als de cassetterecorder af stond: je gelooft dat toch niet, zeker?
De vergelijking is misschien unfair, maar Jean‑Jacques Annaud heeft van “De naam van de roos” óók alleen maar het populaire thrillergedeelte overgehouden, maar hij heeft tenminste de geest van het werk niet verraden. Il n’a pas trahi. Er hat nicht verraten.
Referentie
Ronny De Schepper, De Witte van Walle, De Rode Vaan nr.6 van 1987