Morgen bereikt de Britse cineast Peter Greenaway de gezegende leeftijd van tachtig jaar. Onbekend voor het grote publiek is hij voor de echte filmliefhebber al lang een begrip in de hedendaagse cinema, steeds controversieel, steeds heel persoonlijk, zelfbewust, uitdagend of zelfs shockerend soms en steeds op zoek naar een visuele taal die zijn bekommernissen als filmmaker verzoent met zijn achtergronden als plastisch kunstenaar.
Hij mocht dan al sedert zijn tiende levensjaar weten dat hij schilder wilde worden, toch is Peter Greenaway vooral bekend als filmmaker. Film heeft voor hem altijd in het organisch verlengde van schilderkunst gestaan: het creëren van beeld binnen een kader, het ordenen van de wereld op een twee‑dimensionaal vlak ‑ of het nu een doek op een schildersezel is, of een doek in een bioscoopzaal. Dat heeft voor zijn filmoeuvre verregaande gevolgen gehad: Greenaway is nooit geïnteresseerd geweest in het op film vastleggen van geënsceneerde verhaaltjes, hij heeft steeds geprobeerd film te benaderen zoals je een schilderij concipieert: er is de stof ‑ het ‘verhaaltje’, de materie (de verf, het materiaal, het doek, of ook de acteurs, de rekwisieten, de camera enz.) en er is de visuele compositie van al deze elementen, gericht op een of andere vorm van waarneming vanuit de toeschouwer.
Greenaway houdt van film ‑ hij geeft het wellicht zelf niet graag openlijk toe ‑ want hij beseft, meer dan menig ander filmmaker wellicht, hoe onuitputtelijk de mogelijkheden zijn om een visuele taal te creëren die alomvattendheid nastreeft, veel meer dan de gesproken of de geschreven taal, veel meer dan de foto, veel meer dan verf. Zijn films zijn bijgevolg vrijwel allemaal voorwerp van controverse geworden, zeker bij de traditionele filmkritiek die, ook na al die jaren, nog steeds niet lijkt begrepen te hebben dat Greenaway’s films alleen vergelijkbaar zijn met de verhalende cinema in zoverre zij op pellicule staan en via projectie in een zaal moeten worden gevisualiseerd.
“H IS FOR HOUSE” uit 1973 (hermonteerd in 1978) gaat over een vrouw en een klein meisje (de echtgenote en dochter van Peter Greenaway), die worden gadegeslagen tijdens hun bezigheden thuis op het Engelse platteland; wat we zien komt ongeveer neer op het verloop van een zomerse dag.
De film speelt zich af op drie niveaus. Allereerst is er Greenaway’s hulde aan zijn familie. Over dit niveau heen geeft de regisseur dan zijn eigen versie van het alfabet van een kind, behalve dat hij niet verder lijkt te raken dan de letter “H” (H is for Health, Happiness, Hearse, Hepatetis, Heretic; Heaven, Hell, Holocaust and His Holiness, H is for Cigars, Havana Cigars, H is for Bean, Haricot Bean and Has Been).
Het derde niveau van de film bestaat uit drie verwarrende anekdotes die te maken hebben met tijd en de punten van het kompas. Het in elkaar vloeien van deze drie niveaus is onweerstaanbaar. De contrasten zijn extreem, de verbanden precies. Achter dit alles ook nog een betekenis zoeken is echter onbegonnen werk.
“A WALK THROUGH H: THE REINCARNATION OF AN ORNITHOLOGIST” (1978 met muziek van Michael Nyman) slaat dan weer op de dood van de beroemde ornitholoog Tulse Luper. Enkele uren voor diens dood selecteerde de verteller tweeënnegentig kaarten uit de rommelige collectie en schikt ze in een unieke orde, waardoor het hem mogelijk wordt te voet een reis te ondernemen door het land H. De wereld van de protagonist wordt nu volledig beheerst door de plattegronden die hij probeert te ontcijferen. De toeschouwer laat zich confronteren met een rijkdom aan betekenissen, met een oneindig universum aan tekens. Een fictieve documentaire of een documentaire over fictie, het onderscheid wordt irrelevant.
“VERTICAL FEATURES REMAKE”, eveneens uit 1978, is het verslag van een strijd tussen rivaliserende academici die trachten een verloren gegane film te reconstrueren. De ornitholoog en ecoloog Tulse Luper maakte de bewuste film. Het originele werk van Luper heette waarschijnlijk “Vertical Features” en handelde over alledaagse elementen uit het Engelse landschap. De film is verdwenen maar stukjes ervan, documenten en foto’s, werden hier en daar teruggevonden. “Vertical Features Remake” is het verhaal over de verschillende remakes die deze film, over de “vertical features” uit het landschap, doorloopt. De verschillende versies worden getoetst aan het commentaar van elkaar tegensprekende en bestrijdende specialisten, erfgenamen en betrokken instellingen die zich opdringen om elk hun eigen versie te maken.
“The Falls” (1980) is Greenaway’s eerste lange film. Het is een soort documentaire gesitueerd in de toekomst. Het is een film vol raadsels, zinspelingen en ingewikkelde denkspelletjes, verweven rond de tweeënnegentig slachtoffers van de “Violent Unknown Event” (VUE). Tweeënnegentig biografieën die horen bij evenzoveel achternamen die beginnen met “Fall”. Deze korte biografieën variëren in detail, qua verteltrant en inhoud. Sommigen maken uitsluitend gebruik van voice‑over, andere omvatten interviews, weer andere zijn gespeeld, maar de meeste bevatten informatie omtrent de taal van de geportretteerde, de uitwerking van de VUE op de persoon en zijn mening over de problematiek van de verantwoordelijkheid van vogels.
De regisseur is blijkbaar vertrokken van twee bronnen: Wittgensteins uitspraak,”Die Welt ist alles was der Fall ist”, en Foucaults voorwoord voor “Les Mots et les Choses”, waarin hij stelt dat de orde der dingen die is van de “voorwaarden die de classificatie mogelijk maken”. “The Falls” toont hoe meesterlijk Greenaway is in het maken van toespelingen en terloopse grapjes.
“The Falls” werd gevolgd door “ACT OF GOD: SOME LIGHTNING EXPERIENCES 1966‑1980”, ook weer met muziek van Michael Nyman. Ook hier maakt Greenaway gebruik van een scala vertel‑ en filmtechnieken om het verhaal te tonen van mensen die opnieuw een “violent event” overleefden, deze keer een straffe Gods. Verschillende mensen die door de bliksem getroffen werden vertellen over hun ervaring. Ze vermelden hun lengte, wat voor schoenen ze droegen en wat ze in hun hand hielden. Dit alles wordt doorspekt met tien apocriefe verhalen over bliksem en met ander materiaal (bijgeloven, literaire verwijzingen naar donder en bliksem).
“4 AMERICAN COMPOSERS” uit 1983 is een serie over de belangrijkste hedendaagse Amerikaanse componisten die leven en werken in New York. John Cage is waarschijnlijk de meest revolutionaire en invloedrijke componist van onze tijd. Arnold Schoenberg noemde hem “an inventor of genius”. Cage heeft kunstenaars die op elk creatief terrein werkzaam zijn (van de muziek tot de dans, van de schilderkunst tot de film) beïnvloed. Hij was ook grotendeels verantwoordelijk voor de creatie van het performance‑fenomeen in de jaren zestig: de zogenaamde happening.
John Cage vormt de verbindende schakel tussen andere denkers als Marcel Duchamp en Philip Glass, aan wie het tweede deel van de serie gewijd is. Glass ‑ waarschijnlijk de meest populaire van deze vier componisten ‑ heeft als het ware de opera levenskracht voor de 20e eeuw gegeven. Hij en zijn ensemble hebben zowel onder liefhebbers van rock, als van klassieke muziek heel wat aanhangers gekregen.
Ook Robert Ashley heeft het aanzien van de opera veranderd en verjongd. Hij realiseerde de eerste televisie‑opera “Perfect Lives”, die omschreven werd als de Ulysses van de video. Meredith Monk is zoals Cage werkzaam in diverse media. Ze overschrijdt de aanvaarde grenzen van het menselijke stemgebruik. Ze is haar eigen componiste, choreografe en regisseuse en vermengt deze disciplines tot een unieke stijl. Haar werk heeft onder meer Kate Bush en Lena Lovich beïnvloed. Deze vier films hebben als uitgangspunt de performance van Cage, Ashley en Monk in het Almeida Theatre in Londen en het concert van Glass in Sadler’s Wells, beide in 1982. Voor de vorm van de documentaires heeft Greenaway zich laten leiden door de aard van de muziek van de vier componisten, zonder dat hij ver van het pad van het genre van componistenportretten is afgedwaald.
“MAKING A SPLASH” uit 1984 is een film over water in al zijn vormen, een essay over de relatie van de mens tot het water; met opnieuw muziek van Greenaway’s huiscomponist Michael Nyman.
“A TV DANTE Cantos 1‑8” uit 1989 is dan weer een duidelijke voorloper van “Prospero’s Books” wat het gebruik van multiple‑screen technieken betreft. Deze film is een fascinerende reis doorheen de klassieker Inferno van Dante. De close‑ups van Bob Peck (als Dante) en Sir John Gielgud (als Virgilius, Dantes gids naar de Hel), worden via beeld‑over‑beeld technieken aangevuld met beelden van de mensen, gebeurtenissen en zelfs dieren beschreven in de tekst. Bovendien krijgen we in kleine pop‑up schermen de commentaar van literatuur‑experts, historici en biologen over de gebeurtenissen. Peter Greenaway maakte deze film samen met de vertaler Tom Phillips. Hun bedoeling was de vierendertig canto’s van Dantes werk op deze manier te bewerken. Uiteindelijk werden het enkel de acht eerste canto’s. Het vervolg, Cantos 9‑14, werd gemaakt door de befaamde uitgeweken Chileense filmmaker Raul Ruiz.
Nog in 1989 was er “DEATH IN THE SEINE”. De heren Daude en Bouille ‑ twee mortuarium‑medewerkers uit Parijs ‑ kregen (van april 1795 tot september 1801) in totaal zo’n vierhonderd dode lichamen in bewaring. Een aantal van hen werd op beestachtige wijze vermoord, anderen kwamen op tragische wijze om het leven, velen kwamen om door zelfdoding, maar allen stierven ze nabij de Seine. Meer dan de helft van die vierhonderd doden werden uit de rivier gevist. Deze ‑ opnieuw ‑ hoogst ongewone documentaire stelt een onderzoek in naar die tweehonderddrieënzeventig lichamen die uit de Seine gehaald werden. De film is een vrije reconstructie van het mortuarium van de Seine, van de bureaucratische manier van werken van Daude en Bouille, de methodische manier waarop zij hun bewijsmateriaal verzamelden en de speculaties over de doodsoorzaak van de jonge lichamen midden in de Franse revolutie.
De film is een thesis over de verdrinkingsdood, en meer specifiek over de verdrinkingsdood op een moment dat de wereld drastische, gewelddadige maar vooral onomkeerbare veranderingen ondergaat.
“PROSPERO’S BOOKS” dateert uit 1991. “De films van Greenaway zijn bewegende schilderijen” zeggen zijn fans. En inderdààd, dat dekt precies de lading. Wie echter méér verlangt van een film. Een verhaal b.v., maar ook échte karakters, herkenning en identificatiemogelijkheden, die komt bedrogen uit. Ik zal niet ontkennen dat ik tot de laatste categorie behoor. En dan bevind ik mij toch in goed gezelschap want niemand minder dan Gérard Depardieu kleeft ook die mening aan.
Naast de beeldenpracht wil ik echter toch ook het acteertalent van de 84-jarige John Gielgud erkennen, die de aanzet gaf voor deze originele verfilming van Shakespeares “Tempest”. Oorspronkelijk zou hij ook alle rollen hebben vertolkt. Gelukkig heeft men daarvan afgezien, maar de stem die de andere rollen “overdubt” is wel degelijk de stem van Gielgud, zoals ze oorspronkelijk werd opgenomen. Alhoewel de uitstraling van deze film niet weinig te danken is aan het vele naakt, zijn toch ook de mooie kostumes van de Japanse Emi Wada van belang. Eerder had ze reeds een oscar gekregen voor haar werk in “Ran” van Kurosawa en later zou ze ook meewerken aan “L’incoronazione di Poppea” in de Nederlandse opera.
Daarna besliste Greenaway de samenwerking met componist Michael Nyman stop te zetten: “Ik denk dat enerzijds al het potentieel was opgebruikt en anderzijds was onze relatie opgedroogd. Aanvankelijk bespraken wij onderling alles uitvoerig. We vertrouwden elkaar door en door. Michael werd echter populair in het concertcircuit en was constant op tournee. Hij wou af van het avant-garde-label en koos voor meer populariteit. Mijn afspraakdata en deadlines respecteerde hij niet meer. Hij schreef de soundtrack zonder overleg en ik zag hem nog enkel tijdens de première van mijn film. Dat nam ik niet en hij is toen scheep gegaan met Jane Campion. Zijn soundtrack voor ‘The Piano’ vind ik te lyrisch en humorloos. Ik werk nooit meer met hem samen. Recent benaderde hij me radeloos, maar ik blijf bij mijn beslissing. Ik werk nu met Steve Reich en Philip Glass en ik laat deze geniale musici niet in de steek.”
In de lente van 1994 werkte Peter Greenaway in het centrum van Genève een installatie uit, onder de naam “Stairs”. Het was een eerste stap in een project dat tien tentoonstellingen zou omvatten, gespreid over tien jaar en te houden in tien verschillende steden.
Thema van de tentoonstellingen is de beeldtaal en meer bepaald, de media cinema en televisie. In het stadscentrum van Genève werden gedurende honderd dagen op honderd verschillende locaties trappen wit geschilderd. Het doel was op deze manier honderd verschillende “beeldkaders” te voorzien en op die manier de nadruk te leggen op de verschillende opvattingen over visualisatie ‑ met andere woorden het zien en het waarnemen. Uiteindelijk dienden de honderd sites als locatie voor honderd films over honderd dagen ‑ maar zonder dat er één meter film belicht werd.
De meest erotische film van het jaar 1996 was “The Pillow Book”, een persoonlijke visie op de Japanse klassieke erotische roman met Vivian Wu (“Heaven and Earth”, “The Joy Luck Club”) en een referentie naar dit traditionele Japanse geschrift van zo’n duizend jaar oud van de courtisane Sei Shonagon. Toch gaat het vooral over een jonge vrouw die haar eigen dertien “Pillow Books” schrijft op de huid van een aantal mannen. Het echte schrijfwerk gebeurt door Brody Neuenschwander, een Texaan van Duitse origine die al enkele jaren in Brugge woont. Als muziek gebruikt Greenaway deze keer zowel traditionele boeddhistische gezangen als nummers van U2 en (vooral) Guesch Patti (o.a. “La Chinoise” en “La Marquise”). James Bowman zingt “Qui tolis” van Patrick Mimran. Greenaway gebruikt zelfs een fragment uit een strijkkwartet van “onze eigen” Walter Hus.
Vervolgens was “The baby of Macon” zowat de meest toegankelijke film van Peter Greenaway. Een meisje bombardeert zichzelf tot heilige, maar zij moet uiteindelijk het onderspit delven tegen de officiële kerk. Met Julia Ormond, Philip Stone, Ralph Fiennes en Jonathan Lacey. De film bevat een langdurige verkrachtingsscène die menig toeschouwer te veel is.
Met “Rosa, A Horse Drama” debuteerde Greenaway als librettoschrijver en operaregisseur. In 1999 werkte hij een video af die begonnen was als een registratie van de productie, maar die uitgroeide tot een filmversie.
Het gegeven: tussen 1945 en 1980 werden tien componisten vermoord (Van Anton Webern tot en met John Lennon). Hun dood vertoonde opvallend veel gelijkenissen.
Investigatrix, bijgestaan door de Commentatrice en twee gigolo’s, probeert de moord op Juan Manuel de Rosa, de zesde in de reeks, te reconstrueren aan de hand van een onderzoek naar de periode voor zijn dood en de dagen kort erna.
Juan Manuel de Rosa is een eenzaat. Hij woont in een voormalig slachthuis, waar het bloed nog aan de muren kleeft, kleedt zich als een cowboy en is geobsedeerd door paarden. Hij heeft een korte verhouding, maar verliest heel vlug zijn interesse in de vrouw en keert terug naar zijn prachtige zwarte merrie Ebola. Op een dag verschijnen twee cowboys op het filmscherm. Geïntrigeerd door deze vreemde mannen begint hij met nieuwe inspiratie te componeren.
Ronny De Schepper
(met dank aan Walter Provo, Marc Bussens en De Andere Film)
Eindelijk, iemand toch die het heeft over Greenaway.
LikeGeliked door 1 persoon