Televisiefenomeen Mark Uytterhoeven viert vandaag zijn 65ste verjaardag. Overigens hebben we de laatste tijd nog maar weinig vernomen van Mark Uytterhoeven. Een tijdje geleden dook er een clochard-achtige foto op en dat bleek dan t.g.v. zijn heroptreden als “opa” op Ketnet. Tweemaal heb ik Mark Uytterhoeven geïnterviewd voor De Rode Vaan (de eerste keer op de BRT, de tweede keer bij hem thuis) en de combinatie van beide gesprekken vind je hieronder.
“Ha, was jij dat!” roept hij en tegen de fotograaf legt hij uit: “Het was tijdens de examens van mijn eerste kandidatuur Germaanse in Gent. Er was toen een staking van het personeel aan de gang en terwijl wij met het klamme zweet zaten, komt daar een idioot naar voren om te vertellen dat hij nu toezicht moet houden, maar dat we hem zeker niet als een stakingbreker mochten beschouwen, aangezien hij gewetensbezwaarde was en dus niet mócht staken. Net alsof wij daar op dat ogenblik ook maar aan dàchten!”
Het was juist. Dat was ik. Het gekke is echter dat ikzelf het hele voorval al lang was vergeten, ik had mij gewoon even laten ontvallen dat ik in die tijd mijn burgerdienst deed. Mark Uytterhoeven, want hij is het, wist mij dus alweer te verbazen. Dat was niet de eerste keer. Hij deed dat ook al met zijn spitse humor in “Namen Noemen”, later in “De Taalstrijd” en eigenlijk ook wel in zijn sportcolumns in het weekblad “Panorama” die werden gebundeld in “Monumentenzorg” (uitgeverij Dedalus) en waarvoor ik hem ben komen opzoeken.
Het leek ons wel een leuk idee om van de eerste aflevering van ons wekelijkse « bezoek » (*), meteen ook maar een « ziekenbezoek » te maken. Kwestie van de « menselijke toets » van bij de aanvang wat dikker in de verf te zetten, weet je wel. De huisdokter van Mark Uytterhoeven weigert echter het spel mee te spelen. In de periode tussen de telefonische afspraak en ons afstapje in Mechelen heeft hij de rijzige sportreporter opnieuw topfit verklaard, wat ik niet erg vind, het is alleen maar jammer dat we daardoor zijn vrouw moeten missen, die nochtans “het geratel van de Italiaanse journalisten deed stilvallen”.
Maar goed, Mark kon nu niet enkel de laatste afleveringen van « De Taalstrijd » meevieren, maar ook de montage van het sportjaaroverzicht afwerken en tussendoor nog een cartoonboek voorstellen. Kortom, de telefoon staat alweer niet stil ten huize Uytterhoeven.
De meeste van die telefoons zijn een soort van “condoléances” naar aanleiding van een ietwat onverwachte aanval op onze gastheer van de kant van Johan Anthierens in de uitzending van « Argus » die de avond te voren rechtstreeks op antenne is gegaan. Anthierens vond namelijk dat wat zijn geestelijke zoon zou kunnen zijn, zich te zeer laat opmerken door stunts die speciaal voor het persvee worden uitgehaald (in casu een handje toesteken in de handel van scheidsrechter Marcel Van Langendonck om deze tijdig in de BRT studio te krijgen). Het zal Johan dan allicht geen troost zijn dat wij bij het vertwijfeld zoeken naar het juiste adres uiteindelijk de naam Mark Uytterhoeven zelf lieten vallen en een potige straatwerker ons antwoordde dat hij geen mensen uit de buurt kende. Misschien leidt Mark hier immers uit af dat hij nog lang niet genoeg « stunts » heeft uitgehaald om zijn naam nog grotere bekendheid te geven…
In een gesprek “off the record” blijkt dat deze uithaal van vader Anthierens toch niet zo onverwacht kwam als wij hadden gedacht. Mark Uytterhoeven heeft zich immers gelieerd met een aantal “mooie jonge goden” uit onze literatuur die op hun beurt gretig tegen dat beeld van het “eeuwige enfant terrible” trappen. Zei Tom Lanoye op de uitreiking van de Geuzenprijs aan Nicole Van Goethem niet « dat Anthierens wel seniel zal moeten worden vooraleer hij van dat etiket zal verlost geraken »?
Waarmee we opnieuw bij ons uitgangspunt zitten, want het was precies omdat voor die uitreiking een « one man show » van Mark Uytterhoeven was gepland, dat wij met hem contact hadden opgenomen. We vragen nog vlug verschoning voor Anthierens die het in zijn midlife crisis wellicht een beetje moeilijk heeft met de aflossing van de wacht (een probleem waarvan we álles afweten) en steken van wal…
“WAT IK VERTELD HEB KAN MEN ZICH NIET HERINNEREN, MAAR WEL DAT MIJN DAS SCHEEF ZAT”
– Als er niet die zogezegde “one man show” geweest was, dan had ik ook nog jouw uitverkiezing tot “best geklede Vlaming van het jaar” als aanknopingspunt kunnen gebruiken. Als dàt al geen kapstok is om mijn eerste vraag op te hangen! Op de lippen van iedere TV-kijker brandt immers de vraag: kopen al die mooie BRT-jongetjes wel hun pull-overs en T-shirts of worden zij gesponsord of zo?
Mark Uytterhoeven: Als ik gesponsord werd dan zou ik hier, op de BRT dus, niet lang meer leven, denk ik. (de tijden zijn blijkbaar wel degelijk veranderd, dertig jaar later, RDS) Nee, ik ga gewoon per seizoen met mijn vrouw naar de winkel en ik laat haar wat kiezen en combineren en daarover geef ik dan al dan niet mijn zegen, binnen het budget dat we eraan willen besteden. Al geef ik wel toe dat in sommige winkels waar men mij kent er wel eens wordt gezegd: “En pak deze er dan ook nog maar bij” (ha! de fameuze BV-korting, maar die term bestond toen nog niet). Maar gesponsord… Ik zie trouwens niet goed in hoe dat zou gaan?
– Misschien met een krokodilletje hier of daar…
M.U.(heftiger dan verwacht, want het voorbeeld was zeker niet persoonlijk bedoeld): Ik ben nog nooit met een krokodilletje op het scherm geweest en dat zal ik ook nooit doen. Zelfs niet met een klein logo of zo. Daar let ik heel nauwkeurig op, omdat ik weet dat dit het eerste is wat iedereen denkt, dat ik nog miljoenen ontvang om kleren te dragen op het scherm.
– Krokodillen blijven dus tot uw radio-optredens beperkt, zoals bij de vraag: “Wat doet een krokodil?” Antwoord: “T-shirts verkopen!”
M.U.: Jaja, maar Guy Mortier had daar eerder ook al op ingespeeld. “Hoe ziet een wandelende tak eruit?” was een vraag van een luisteraar. En Guy: “Nou gewoon, zoals iedereen, Lacoste-shirt…” Het is eigenlijk zo’n begrip geworden dat het niet meer als reclame wordt beschouwd. Nee, het onderwerp houdt me eigenlijk niet erg bezig, maar als ik het nieuws presenteer tracht ik erop te letten niet alle dagen hetzelfde aan te hebben. Voor het overige probeer ik er gewoon wat jong en fris uit te zien. Je kan kledij als een onderdeel van het decor beschouwen. In mijn vrije tijd let ik daar helemaal niet op. Het is pas begonnen toen bleek dat daar ontzaglijk veel opmerkingen werden over gemaakt. Wat ik verteld heb, dat kunnen de mensen zich meestal niet herinneren, maar wel dat mijn das niet recht zat of dat mijn hemd niet bij mijn vest paste.
– Mag ik dan eens een Yvan Heylen-vraag stellen? Laat je dan, door de grimeurs (of de grimeuses?) ook je haar zwart verven, want…
M.U.: Nee. Vreemd, hé. Zelf hoorde ik het voor het eerst achter mijn rug op een cyclo-cross: “Die is grijs!” Maar ik laat er absoluut niets aan doen, dat zijn zo die eigenaardigheden van camera-registraties.
“ALS EER MEESPEELT DAN IS EEN SPORTMANIFESTATIE BELANGRIJKER DAN ALS ENKEL HET GELD EEN ROL SPEELT”
– Maar het is meegenomen, uiteraard. Stilaan wordt het echter tijd om over meer serieuze dingen te gaan praten. Sponsoring en publiciteit in de sport bijvoorbeeld en de greep die zij daarop krijgen…
M.U.: Da’s zeer juist. Er zijn een aantal organisaties die door de decenniën heen zijn gegroeid tot monumenten in de sportwereld, bijvoorbeeld de wereldbeker voetbal. Dat zal wel niet begonnen zijn met sponsorship, vermoed ik. Maar tegenwoordig zijn er allerlei manifestaties die men probeert op te blazen gewoon via het geld. Met zwarte geld-inbreng probeert men dus het gebrek aan anciënniteit te compenseren. In de VS wordt er naar het schijnt verteld dat McEnroe in 1984 Roland Garros aan Lendl heeft “gelaten”. Daar is dus geen barst van aan natuurlijk. Het bewijst eerder omgekeerd dat Roland Garros een tornooi is dat iedereen absoluut eens wil winnen, want het ligt McEnroe niet, maar hij wil het blijkbaar wel winnen. Toch is het natuurlijk allemaal zo simpel niet. Tien jaar geleden stelde het Masters-tornooi bijvoorbeeld ook niet zoveel voor, hoor. Terwijl nu toch inderdaad de beste acht van het jaar eraan deelnemen. Er is geen enkele bij die zegt: “Ja maar, het is het einde van het jaar, ik doe niet meer mee”. Het is nog altijd een eer om gekwalificeerd te zijn en als eer meespeelt dan is een sportmanifestatie blijkbaar toch nog altijd iets waardevoller dan als alleen maar geld een rol speelt. Geld kan er dan wel bijkomen en op basis van de veroverde eer kan men misschien vette contracten afdwingen in andere omstandigheden, maar in die wedstrijd gaat het uiteindelijk toch om de eer.
– En dat houdt ook de sportjournalist gaande, neem ik aan?
M.U.: Anders heeft het geen zin meer.
“DE TOUR IS TOCH OOK GEBOREN UIT EEN CONCURRENTIESTRIJD TUSSEN TWEE SPORTBLADEN?”
– Toch spelen ook de media het spelletje mee. Of erger: ze maken er zichzelf aan ondergeschikt. Ik denk aan het ECC, aan het biljarten of, in een andere sector, zelfs aan ondingen als Diamond Awards. En wie zie ik daar dan als presentator?
M.U.: Ik vind Diamond Awards niet zo’n onding. De bedoeling was een televisieregistratie maken voor wereldwijde verspreiding en ik vond het dan wel een knappe prestatie van de vijftig BRT-mensen die eraan hebben gewerkt. En ikzelf? Eigenlijk was ik gewoon heel toevallig vrij en aangezien mijn vrouw gratis mee mocht komen, ben ik daar gaarne op ingegaan. Sedert ze bij mij is, gaat ze immers veel minder vaak naar popconcerten, iets wat ze vroeger heel graag deed. Dit was nu wel geen concert, maar de ambiance was er toch. En tenslotte moest ik eigenlijk gewoon maar uitleggen waarom de presentatie in het Engels gebeurde, omdat men anders wat agressie vreesde…
– Je moest dus een beetje Carl Huybrechts spelen?
M.U.: Ja, en als het mij niet gelukt was, dan hadden we de week daarop Louis De Pelsmaeker gestuurd.
– ‘k Zie Raymond van het Groenewoud dan al opnieuw gillen: “Louis, waar zijde?” – “We zijn hier in het Sportpaleis…”, wat ons overigens opnieuw op het goede pad brengt (of het slechte?): het ECC.
M.U.: Ja, maar de sportdienst zelf, en daarmee bedoel ik dan mijn baas (toen nog Daniël Mortier, RDS), was er eigenlijk voor om de eerste twee wedstrijddagen niet uit te zenden omdat dit onbelangrijke matchen zijn. Dat zijn echter zaken die van boven komen. Maar het is wel zo dat het ECC de jongste jaren heeft bewezen dat, hoe het ook ontstaan is, het nu toch uitgegroeid is tot een redelijk tornooi, waarvoor ook de buitenlandse kranten, met “L’Equipe” op kop, belangstelling hebben. Dat het ECC Wimbledon niet is, dat weet ik ook wel, maar het zal waarschijnlijk nog wel wat groeien het zal ook officiëler worden, ik vermoed bijvoorbeeld dat er binnen enkele jaren wel ATP-punten zullen te verdienen vallen. En dan kan je alleen nog bezwaar hebben tegen de manier waarop het gegroeid is, maar voor hetzelfde geld kan je dan ook zeggen dat de Ronde van Frankrijk een absurde bedoening is, want ook die is eigenlijk gewoon uit een concurrentiestrijd tussen twee sportbladen ontstaan. Overigens was een Ronde van Frankrijk voor wielrenners organiseren in die periode iets even mafs als Parijs-Dakar in het beginstadium. Nee, als het gunstig evolueert is dat geen ramp. Het wordt alleen een ramp als, zoals bij Nederlandse zuil-programma’s, de eindredacteur tevens organisator is en dat soort dingen.
– Een probleem dat zeer acuut is, dat is dat wat ik zou noemen de vrije markteconomie zijn intrede doet in de sportinformatie. Uitzendrechten die verkocht worden aan de meest biedende, voetbalstadions in Frankrijk die zelfs aan journalisten van de schrijvende pers de toegang ontzeggen als ze niet bereid zijn te betalen, enz.
M.U.: Is dat zo’n probleem? Het komt toch op televisie. Kijk nu in Frankrijk waar bijvoorbeeld A2 de slag om de Tour heeft gewonnen, voor de kijker blijft dat toch eender? Daar is de kijker toch het slachtoffer niet van? Dan zal die naar die andere zender kijken, hé. Dat is dan natuurlijk erg jammer voor de BRT en vooral voor ons, maar je moet enkel met de kijker rekening houden. Nee, ik zie daar geen gevaar in. Alhoewel. Als “Librado” – over vrije markt gesproken – op sportgebied zou mogen spuien wat het wil dan zouden er nogal wat ondingen op het scherm komen. Dan kan je enkel maar hopen dat de sportliefhebber de juiste keuze weet te maken. En dat is het enige waar ik bang voor ben. Zo’n manifestatie met drie toppers maar op louter exhibitie-niveau wat sport betreft… Ofwel zoveel toegevingen doen aan de sponsors, daar waar wij het toch nog wat redelijk proberen te houden. Dan zou het wel smakeloos kunnen worden.
– En ondanks alles zou dat dan nog veel beter zijn dan het geweld en de sensatie waarop de “sportprogramma’s” van Veronica en TROS drijven…
M.U. (schudt meewarig het hoofd): Maar dat zijn dan ook de twee strafsten. Dat is on-waar-schijn-lijk. Maar ik denk dat de kijker ons daarin toch nog enigszins steunt. Ik denk niet dat iedereen zo vlug gewonnen is voor allerlei uitwassen die we uit Amerika overnemen.
“EEN ZOGENAAMD PROFESSIONELE FOUT, DAT VIND IK HET WALGELIJKSTE WAT ER BESTAAT”
– Als men het Heizeldrama had kunnen plannen, dan waren dergelijke regisseurs wellicht bereid geweest om héél veel geld te betalen voor de captatie daarvan. In je boekje wijd je er een apart hoofdstukje aan, wat iedereen wellicht ook wel verwachtte na die fameuze uitspraak (die je al dan niet ook letterlijk zo hebt gedaan) in dat interview met Wilfried Hendrickx, namelijk dat je niet ontroerd werd door die 38 doden. Maar uit je stukjes blijkt toch dat je er in zekere zin wel door “getraumatiseerd” bent…
M.U.: Als ik in een artikel ergens het woord “Heizeldrama” zie staan, zal ik het zeker altijd lezen. Het oneerlijke was echter dat het overkwam alsof ik daar trots op was. Dat dit uiteraard niet zo is, blijkt volgens mij voldoende uit die stukjes in mijn boek die gedateerd zijn van vóór dat interview. Maar (gelaten) dat interview zal me nog een tijdje achtervolgen, daar heb ik me al in geschikt. Ik troost me alleen met de gedachte dat vele mensen mij hebben bevestigd dat ik uit dat interview niet te voorschijn kom zoals ik werkelijk ben. Dat zal dan wellicht ook niet het hoofddoel geweest zijn, maar wel gewoon van met iets opvallends uit te pakken. Al draag ik er natuurlijk wel de gevolgen van. Ieder die mij komt interviewen komt er op één of andere manier wel bij terecht. Vandaar ook dat ik inderdaad die stukjes niet heb weggelaten al zijn ze dan gedateerd. En toen ik er als motto “geen woorden maar daden” boven zette, zei mijn vrouw: “Lap, daar ga je weer”. Maar dat méén ik ook, hoe vies het ook klinkt, dàt was het: geen woorden maar daden.
– We zijn er elders uitgebreid op ingegaan, we zullen het dus hier maar zo laten, maar één ding moet me toch van het hart: ik was niet zo gelukkig met de “verklaring” van Desmond Morris die jullie in die speciale Sport Extra-uitzending hadden gestoken en die dan ook als inleiding gold op die studiedag over hooliganisme…
M.U.: Dat was een noodoplossing. Wij hadden in de studio eigenlijk een rijkswachtcommandant gevraagd die pas op het allerlaatste nippertje afbelde. Om dat half uur dan vol te krijgen heeft men er dan maar dat “Terloops”-item ingeduwd, wat wij hier ook allemaal betreurden. Maar er was geen andere oplossing.
– Heizeldrama, verloederde sportprogramma’s op de Nederlandse omroepen, fake-sportmanifestaties, greep van de sponsors op de sport… Amai, ik zou bijna zeggen: wat is er van de sport? En toch klopt ons hart er nog voor. En in die zin breng ik vooral hulde aan je ijver voor sportiviteit.
M.U.: Ja, ik vind dat de teloorgang daarvan zich vooral uit op het lage niveau waarop ik zelf sport beoefen, namelijk bij het amateurvoetbal. In het katholiek sportverbond riep ik vroeger wel eens als er weer ene zwaar invloog: “’t Is zondag, hé jongens, mag dat wel?” Dat was een van de redenen waarom ik ermee ben gestopt. Ik ben dan naar het liefhebbersverbond overgestapt, maar daar was het nog een stuk brutaler, zodat het mij helemààl niet meer lag. Het ging er gewoon oneerlijk aan toe. Zich laten vallen in het penalty-gebied en er achteraf nog trots op zijn ook! Als iemand dan al eens toegeeft dat het hoekschop is tegen zijn eigen ploeg dan krijgt die van de tegenstrevers applaus en van zijn eigen maten verwijten. Maar ook het applaus is een verkeerde reactie: eigenlijk zou het gewoon zo horen. Dat is toch geen verschrikking, om een corner te moeten toegeven? En het strafste vind ik dan nog dat profsporters vinden dat ze zich àlles kunnen veroorloven, juist omdat ze met hun beroep bezig zijn. “Een professionele fout” noemt men dat dan. Dat is het walgelijkste wat er bestaat vind ik, waarom wordt ze dan “professioneel” genoemd? Wie nu een strafschop uitlokt, die springt recht en wordt omarmd, net alsof hij een doelpunt heeft gescoord. Steenpuisten krijg ik daarvan.
“Bij het licht van een zaklamp zaten we dan te noteren wat we zeker moesten onthouden van Grease om te parodiëren.”
Allemaal goed en wel, maar nu willen we eindelijk wel eens weten wat er nu precies gebeurd is, waardoor wij van die fameuze “one man show” verstoken zijn gebleven?
M.U.: Wat er gebeurd is? Dat ik tijdens de Olympische Spelen drie weken niet had kunnen trainen en dat ik een beetje te enthousiast herbegonnen was. Ik was vlak daarvóór, dus begin september, wel goed geëindigd. Zo had ik nog een wedstrijd van 85km gereden tegen meer dan 41 per uur.
Ha zo? Af en toe heb ik je inderdaad wel eens weten « stunten » op de fiets, zoals met die tijdrit in de Torhout Werchter Classic te Brugge (**), maar ik wist niet dat je ook in competitie uitkwam?
M.U.: Iederéén kan in België in competitie uitkomen. Er zijn hier zoveel bondjes waarbij het voldoende is 250fr waarborg voor je rugnummer en je verzekering te betalen om te mogen koersen. Zelf rij ik ofwel bij de toeristen, waarbij ik bij de besten ben, of bij de zogenaamde vrije liefhebbers, die wél wekelijks koersen, en dan ben ik bij de slechtsten. Maar ik rij mijn wedstrijd uit en dan ben ik al content. Dus om op je vraag terug te komen: ik stond redelijk goed, maar het ontbrak me nog aan wat macht. Daarom dacht ik: als ik nu eens wat aan powertraining zou doen? En dat deed ik dan hier in de buurt in een degelijk “body and health” center, waar de training zelf belangrijker is dan de glitterpakjes, en met gunstig resultaat want ik reed toen met de reservefiets van Edwig Van Hooydonck, de enige beroepsrenner met een fiets voor mijn maat, en ik trapte zijn grote versnelling gemakkelijk rond. Maar op een dag schoot er tijdens die training iets in mijn rug en daarmee was het gedaan natuurlijk. Bleek dat een tussenwervelschijf tegen een zenuw aandrukte, wat discushernia wordt genoemd en met wat tegenslag tot een ontsteking kan leiden. Bij mij was dat gelukkig niet het geval, zodat ik oorspronkelijk zelfs nog ben gaan werken. Naar gewoonte was het immers redelijk druk het was dat weekend het ECC tennistornooi – en door de onderbezetting kan men niet zo direct een vervanger vinden. Uiteindelijk ben ik echter toch moeten thuisblijven en heb ik ook andere verbintenissen moeten afzeggen waarbij dus ook de Geuzenprijs.
En dus geen « one man show »…
M.U.: Zo stond dat in “De Morgen”, hé ? Ja, kijk, dat zijn zo van die dingen die je niet in de hand hebt. Eigenlijk dateert dat al van een jaar eerder toen de Ancienne Belgique me had gevraagd een stukje van een half uur te maken als voorprogramma van Drs.P. Bij die gelegenheid had ik een act gedaan met een doodskist en achteraf zei men dat ik dit verder zou moeten uitbouwen, waardoor ik op de duur werd opgebeld met vragen als « hoe lang duurt die one man show juist en waar kun je die allemaal opvoeren? ». Dat was natuurlijk onzin, want eigenlijk had ik gewoon voor dat half uur wat teksten bij elkaar gezocht en dat was dan nog een groot woord, eerder waren het een paar trefwoorden waarrond ik een beetje improviseerde.
Of hij er nu komt of niet, men verwijst voor die « one man show » altijd naar je studententijd. Maar wat hield dat toen precies in?
M.U.: Aan de Gentse Rijksuniversiteit zaten we bijna voor het eerst met een hele troep van het Atheneum van Mechelen. Dan hebben we een studentenclub opgericht die werd opgenomen in het seniorenconvent, je weet wel: de mannen met pet en lint, en waarmee we tenminste één keer in de maand iets organiseerden. Mijn eerste optredens waren b.v. op de speech kampioenschappen, wat niet veel voorstelde, dat is slechts belangrijk geworden in het licht van wat later zal komen. Anderzijds vind ik wel dat het seniorenconvent vaak verkeerd werd bekeken. Ik had ook wel bezwaren bij een aantal geplogenheden en onze club was wat dat betreft zeker een buitenbeentje. Ik zeg niet dat wij geen pinten pakten, maar wij probeerden toch nog een beetje creatief te zijn op gebied van taal en andere zaken. En daarbij, ook de andere studenten konden wat afzuipen, hé! Ik vind die opdeling nogal dwaas. Het ging zelfs zo ver dat men mij bij het seniorenconvent als een extreem linkse figuur beschouwde en bij de studentenradio b.v. als een extreem rechtse juist omdat ik bij het seniorenconvent was.
– Maar wat maakte jullie club dan zo bijzonder?
M.U.: Wij gingen b.v. een hele namiddag naar « Grease » kijken, je herinnert je nog wel, de film met John Travolta en Olivia Newton-John. Bij het licht van een zaklamp zaten we dan te noteren wat we zeker moesten onthouden om te parodiëren en dan gaven we achteraf een eigen « voorstelling » van die film, waarbij ieder een bepaald liedje moest brengen.
– En jij was John Travolta ?
M.U.: Neen, dank je. Dansen en zingen ligt me niet zo goed. Nee, ik schreef de teksten voor de liedjes.
“Men kan geen huwelijk aangaan tussen een familiequiz en een humoristisch programma.”
Creatief met de taal omspringen, zoals je het zelf noemt, ben je blijven doen. Na « De Taalstrijd » is het nu de beurt aan « De Drie Wijzen », waarvoor je al een paar proefuitzendingen hebt gemaakt…
M.U.: Proefuitzendingen? Vergeet dat maar! Dat bestaat bij de BRT niet. Geen « nulnummers » (een toespeling op het “nulnummer” van de nieuwe Rode Vaan, dat juist aan het interview was voorafgegaan, RDS). Helaas, want er valt nog heel te bespreken.
– Inderdaad, je hebt me zelf nog verteld dat het succes van « De Taalstrijd » vooral te wijten was aan het feit dat het een radioprogramma was, zodat er naar hartelust kon worden geknipt en geplakt, terwijl “De Drie Wijzen” nu toch voor televisie is bedoeld…
M.U.: Dat is het juist. Ons – want heel de Taalstrijd ploeg werkt mee aan het programma – werd beloofd dat er voortdurend drie camera’s gericht zouden staan op elk van de drie panelleden, die alle drie continu op beeldband zouden opnemen, en daarnaast nog een camera voor een « two shot » of « three shot » zodanig dat men gemakkelijk kan monteren. Dat bleek bij de eerste opname al niet het geval te zijn en toen wij dan een aantal opmerkingen maakten, kregen we als antwoord: « Jullie moeten niet denken dat dit programma een soort Taalstrijd op televisie wordt, het is op de eerste plaats een quiz ». En dat was waar: die kandidaten zaten erbij voor spek en bonen. Zij moeten gokken wie van ons drieën het juiste antwoord geeft op een vraag, maar wij slaan zo’n onzin uit dat dit echt niet te doen is. Tenzij men als hoofdprijs b.v. 35fr zou voorzien of zo, zodat de kandidaten het ook als een lachertje opvatten. Nu wordt er echter gespeeld voor meer dan honderdduizend frank en dat kan natuurlijk niet. Men kan geen huwelijk aangaan tussen een familiequiz en een humoristisch programma.
“Sportweekend is in 35 jaar niet veranderd, dat kan toch niet!”
Al deze nevenactiviteiten van jou, zouden voor wrevel op de sportredactie zorgen, wordt er gesuggereerd en dat in een periode van reorganisatie, zoals ik heb gelezen …
M.U.: Ja, ik heb dat ook gelezen. En dat was juist één van onze grote bezwaren, dat wezelf daarover ook maar weinig wisten. Als je b.v. in september in de krant leest dat je naar de dienst vrije tijd wordt overgeheveld, terwijl je daar zelf helemaal niets van weet, dan is dat natuurlijk redelijk vreemd. Ikzelf was met vakantie, maar dat blijkt dan zo terloops op het einde van een redactievergadering te zijn medegedeeld, « alsof het om de prijzen van het vee in het slachthuis te Anderlecht ging », zoals een collega het uitdrukte. En wat die activiteiten van mezelf betreft, ik heb dat eigenlijk wel nodig, zo’n uitlaatklep, want binnen de sportdienst zelf kan ik zo’n dingen niet kwijt. Als de sportredactie een programma zou brengen waarin ik een iets meer creatieve inbreng zou kunnen hebben, dan zou ik daar wellicht wel mee stoppen, ja. Let op, het sportjaaroverzicht b.v. is geen programma om te lachen of vervalt niet in quizjes of zo, maar het is toch veel creatiever in mekaar gestoken dan een doordeweeks sportprogramma.
Dat vind ik een onverwachte opmerking van jouw kant. Ik dacht net dat het verschil tussen jou en Carl Huybrechts juist was dat Carl wel al eens gek placht te doen tijdens “Sportweekend” b.v., terwijl jij in mijn ogen de dingen een beetje trachtte gescheiden te houden, in die zin dat sportjournalistiek in de eerste plaats toch nog altijd journalistiek is…
M.U.: Dat is ook zo. Maar sportjournalistiek op televisie vereist toch iets meer, vrees ik, dan alleen maar het aflezen van uitslagen. Al vind ik niet dat je daar dan elke week met een bombardon moet gaan zitten, om nu maar eens een verschrikkelijk oude koe uit de gracht te halen. Maar neem nu « Argus ». Dat is toch ook een vorm van journalistiek? En daar zitten zowel ernstige onderwerpen in als iets plezierigers. Nu, als “Argus” op TV 2 op een dinsdagavond tussen de 750.000 en één miljoen kijkers haalt en wij halen de dag voordien met een populair item als “Extra Time” maar 300 à 500.000 kijkers, dan vind ik dat wij volledig verkeerd bezig zijn. Op de BRT is sport nooit op een degelijke manier verkocht. Als je zo’n populair item aan niet méér mensen kwijt kunt, dan moet je dat maar beter trachten te omlijsten en dat doe je niet door één persoon in één zetel voor één camera te zetten.
Is het niet iets ingewikkelder dan dat? Ik denk b.v. aan die fameuze als grap bedoelde montage in het overzicht van het sportjaar 1987. Daarin zaten inderdaad grappige fragmenten, maar ook geweld (spelers die met elkaar of met de scheidsrechter op de vuist gaan) en spectaculaire ongevallen. Is het niet gevaarlijk dat allemaal over één kam te scheren?
M.U.: We hebben er wel zorg voor gedragen dat b.v. geen enkel ongeval nadelige gevolgen had voor de betrokkenen, maar, toegegeven, dat weet je als kijker natuurlijk niet. Ja, het ligt wel gevoelig natuurlijk, maar toch… Kijk, in 1989 komt er nu een sportprogramma op woensdagavond. Als we daarmee een beetje creatief mogen omspringen, moet dat toch wel iets kunnen worden, denk ik. Het grootste bezwaar is echter dat we nu al aan het einde van ons Latijn zitten en toch altijd maar moeten produceren en uitzenden. Als we echter wat mensen bij krijgen, ben ik de eerste om zo’n programma toe te juichen. Maar zelfs « Sportweekend » moet toch iets creatiever kunnen worden gebracht? « Sportweekend » is in 35 jaar niet veranderd, dat kan toch niet!
Als ik je zo bezig hoor, zou ik bijna zeggen: daar gaat de volgende naar VTM. In sommige interviews spreek je trouwens over weggaan…
M.U.: Dat gevoel heb ik nog altijd (***). Het is zo’n rotjaar geweest dat dit nogal logisch is. Ik ben trouwens niet de enige die er zo over denkt. Maar VTM mikt niet erg op sport, heb ik de indruk. Ze hebben ook maar een zeer beperkte sportredactie. Ik heb gehoord dat ze gewoon elke dag een paar minuten in het journaal willen brengen en dan misschien ook nog op zondag, al weet ik niet hoe dat contractueel nu zit met die rechten op voetbalwedstrijden. Er wordt altijd maar gesproken over dat “drie minuten recht”, maar juridisch schijnt dat helemaal niet te bestaan b.v. Neen, ze beseffen blijkbaar wel dat ze op sportgebied te zwak staan tegenover de BRT.
– Maar omgekeerd heeft jouw reflex van meer de populaire toer op te gaan met sportprogramma’s niks te maken met de angst voor VTM?
M.U.: Hoegenaamd niet. Ik zou dat trouwens ook niet “de populaire toer opgaan” willen noemen. Het journaal proberen ze toch ook constant wat te doen evolueren? Dat is niet omwille van VTM, dat moet een constante zorg zijn. Misschien is het wel door VTM dat daar nu wat gemakkelijker aan gedacht wordt. Men durft nu eindelijk luidop denken bij de BRT. Al is er nog altijd een redelijke afstand tussen de gedachte en de daad, wat op de BRT ook altijd zo wel zal blijven, vrees ik.
“Mijn Tour wordt nog met landenploegen verreden, want wat de sfeer betreft situeert hij zich zo ongeveer halfweg de jaren zestig, toen er in 1967 en ’68 nog eens uitzonderlijk twee Ronden met landenploegen hebben plaatsgehad.”
– Daarover gesproken: wanneer ga jij de daad bij het woord voegen? En dan heb ik het natuurlijk over je fameuze boek waarop iedereen nu al zolang zit te wachten. Het verhaal is stilletjesaan wel bekend: het beschrijft een uiteraard fictieve Tour met alle naoorlogse vedetten, alleen de winnaar blijft voorlopig nog geheim. Maar komaan Mark, geef nou toe: Herman Van Springel gaat die winnen!
M.U.: Nee, ik heb mij trouwens al van te voren bij Herman verontschuldigd. Dat kan ik niet doen, hé. Tenslotte heeft hij nooit de Tour gewonnen. Tenzij die ene keer achter die Nederlander…
Toch moet je een figuur vinden die niet voor de hand ligt, want anders wint toch gewoon Eddy Merckx, zeker?
M.U.: Misschien wint Merckx wel. Al heeft Coppi evenveel kans. Maar wat is er eigenlijk op tegen dat Merckx zou winnen?
– Hij kan een dreun krijgen in zijn lever…
M.U.: Ik denk dat hij die inderdaad wel zal krijgen, maar of hij daardoor de Tour zal verliezen…? Hinault is nog wat jong, akkoord, maar Anquetil telt ook nog mee.
– Ja, vertel me eens: hoe heb je het probleem van de leeftijden omzeild?
M.U.: Ik heb ze gecomprimeerd. Bartali is de oudste. Hij is in mijn boek 34 jaar, geloof ik, en Hinault is er amper 21. Coppi is 31, Merckx 27, enzovoort. Verder heb ik uit de geschiedenisboekjes over de Tour alleen die zaken behouden die bij het grote publiek bekend zijn, b.v. Zaaf die in de verkeerde richting rijdt of Tom Simpson op de Ventoux. Mijn Tour wordt overigens nog met landenploegen verreden, want wat de sfeer betreft situeert hij zich zo ongeveer halfweg de jaren zestig, toen er in 1967 en ’68 nog eens uitzonderlijk twee Ronden met landenploegen hebben plaatsgehad.
Is dit niet gewoon het verlengen van je jeugd, net zoals ikzelf met mijn zonen b.v. ook nog met de wielrenners speel?
M.U.: Ik zie het toch iets ruimer. Al moet ik toegeven dat, toen ik te bed lag en er even sprake van was dat ik niet meer zou mogen koersen, ik toch nog met mijn wegenkaarten van Frankrijk lag weg te dromen. Eigenlijk is dat mijn geliefkoosde lectuur. Daar kan ik uren in snuffelen, vooral in de kaarten van de Pyreneeën en de Alpen, om dan denkbeeldige etappes te rijden. Ik heb ook profielen van alle beroemde cols, waarvan ik er vele reeds zelf heb beklommen wat mij bij mijn « Tour de Trance », zoals ik het noem, wel van pas komt.
Een beetje zoals Tim Krabbé kortom?
M.U.: Het nadeel van dergelijke onderneming is dat men dan telkens met dat boek « De renner » van Tim Krabbé komt aandraven, omdat er in de Nederlandse taal maar één goed wielerboek is geschreven. Akkoord dat het mijn favoriete boek is, zoals ook in “Wie schrijft, die blijft” te zien was, maar er is toch niemand die ooit zegt: «Ja maar er is toch al een goede magisch realistische roman geschreven?» Of: «Er is toch al een goed naturalistisch toneelstuk geschreven?» Daarom zal ik er zeker zorg voor dragen dat ik mijn boek daar niet op ent.
Maar het is wel een ernstig boek?
M.U.: Ja, dat is nog een nadeel. Iedereen denkt altijd: we gaan hier plat liggen van ’t lachen. Dat was ook het geval bij dat cartoonboek van Karl Meersman « Wat een jaar, beste spotliefhebber! »: dat is gewoon een jaaroverzicht, waarbij ik wat commentaar heb geschreven, soms ernstig, soms met een glimlach, maar nooit met de bedoeling van iedereen aan het lachen te brengen.
Wordt het een spannend « jongensboek » ?
M.U.: Neen, want ik heb een hekel aan dingen die echt goed aflopen. Van de voetbalfilm “Escape to victory” kreeg ik b.v. de zenuwen omdat die zo geweldig voorspelbaar goed afliep. Neen, ik kan me niet indenken dat ik me laat verleiden een boek te schrijven over een held die in een hoek wordt gedrumd en er zich op heldhaftige wijze weet uit te werken.
Als ik dat allemaal hoor, kom ik meer en meer tot de conclusie dat het niet gemakkelijk zal zijn…
M.U.: Daar ben ik mij terdege van bewust. Temeer daar ook de druk alsmaar groter wordt. Eigenlijk had het boek vorig jaar met de Tour reeds af moeten zijn, dan werd het de Boekenbeurs en nu is het reeds bij de volgende Tour. Het is altijd maar opgeschoven wegens de situatie op het werk, maar nu zou ik het toch klaar moeten hebben. Al was het maar om het geduld van de 3.000 mensen die volgens mijn uitgever (Dedalus) reeds hebben ingetekend niet langer op de proef te stellen.
“Maak daar maar 3.001 van!” was mijn slotwoord zoveel jaar geleden. Maar ook vandaag blijven die 3.001 nog op hun honger zitten. In de zomer van 2006 heb ik nog een poging gedaan op het Wielerforum om het idee opnieuw te lanceren en tal van wielerliefhebbers hebben daar inderdaad enthousiast op ingepikt. Mark Uytterhoeven was daar zelf echter niet bij. Mails bleven onbeantwoord en ook achtergelaten notities in het gastenboek op zijn website hielpen niet. Jammer maar helaas…
Referenties
Ronny De Schepper, “Dat Heizeldrama zal me blijven achtervolgen”, De Rode Vaan nr.52 van 1986
Ronny De Schepper, “Sportweekend is in 35 jaar niet veranderd, dat kan toch niet!”, De Rode Vaan nr.1 van 1989
(*) Dat was een nieuwe rubriek in de vernieuwde Rode Vaan, uiteraard geïnspireerd op “Humo sprak met…”
(**) Een zinspeling op het feit dat het trio Mark Uytterhoeven-Wouter Vandenhaute-Paul Dhoore de tijdrit die de profs individueel moesten afleggen als ploeg hadden betwist. Met een uitstekende tijd (beter dan sommige profs) als gevolg. Op de foto hieronder zie je het trio enkele jaren eerder aan het werk in het Belgisch kampioenschap van de pers. Op kop: Mark Uytterhoeven, Wouter Vandenhaute gaat gedeeltelijk achter hem schuil en Paul Dhoore volgt achter hem. Naast Dhoore rijdt mijn jeugdvriend Erik Westerlinck, dankzij wie ik aan deze foto ben geraakt.(***) Mark Uytterhoeven in “De schuld van VTM” (5/2/2009): “Toen ‘Het Huis van Wantrouwen’ furore maakte, wou Guido Depraetere, de toenmalige programmadirecteur van VTM, eens met mij komen praten. In een sterrenrestaurant, dat spreekt vanzelf. Maar ik wilde liever niet dat die ontmoeting in het oog liep en stelde daarom voor het bij mij thuis te doen. ‘Parkeer je auto maar op m’n oprit,’ had ik aan de telefoon gezegd, maar hij kwam in een limousine voorgereden die niet eens op m’n oprit kón!”
super om dit interview te lezen, jaren na datum toch nog heel interessant!
LikeGeliked door 1 persoon
Mark is alive and kicking. Ik interviewde hem enkele maanden geleden over zijn herinneringen aan de Germaanse. Hij is nu leraar Nederlands aan de hogeschool in Mechelen.
LikeLike
kan dat online gelezen worden?
LikeLike
Lees nu toevallig een deel van uw intervieuws: was dit niet scheidsrechter Marcel Van Langenhove met een kruidenierswinkel in het Brusselse?
LikeLike
Ja, dat zal hem zijn!
LikeLike