De Amerikaanse minimalistische componist Philip Glass viert morgen zijn 85ste verjaardag.
In de jaren zestig bleek dat de tijd rijp was voor een kosmische uitbreiding van de popmuziek. Het toen populaire gebruik van “geestverruimende middelen” zal daar wel niet vreemd aan geweest zijn. De tijd krijgt een ander begrip: men verzet zich tegen de “westerse kloktijd”, het wordt meer “la durée”. Dit is reeds onmiskenbaar onder invloed van de belangstelling voor oosterse filosofie en muziek, die vooral door George Harrison van The Beatles op gang was gebracht. Hem komt de verdienste toe de wereld te hebben gewezen op de Indische sitarspeler Ravi Shankar (*), die in 1965 voor de muziek voor de film “Chappaqua” van Conrad Rooks instond. Dat gebeurde in Parijs en het probleem was dat Shankar niet vertrouwd was met het westerse notenschrift, zodat hij moeilijkheden ondervond om zijn muzikale ideeën over te dragen op de andere sessiemuzikanten. Daarom werd de jonge Amerikaan Philip Glass (°Baltimore, 31/1/1937) aangezocht om als “muzikale tolk” te fungeren. Dat kwam juist goed uit, want Philip Glass was op dat moment in Parijs door Nadia Boulanger als student buitengegooid omdat hij het aangedurfd had de grote Pierre Boulez en de andere seriële componisten verantwoordelijk te stellen voor de impasse waarin de “ernstige” muziek was geraakt: “A wasteland, dominated by these maniacs, these creeps, who were trying to make everyone write this crazy, creepy music.” (**)
Glass zelf speelde reeds op 6-jarige leeftijd viool, op 8 jaar fluit en nog later piano (cfr. later de CD “Solo piano”, Sony Classical 4557). Hij studeerde als 15-jarige wiskunde en filosofie aan de universiteit van Chicago. Van 1957 tot 1964 studeerde hij aan de beroemde Juilliard School, waar hij eerst heel graag gezien werd omdat hij in de “serialistische traditie” (hoe belachelijk dit ook moge klinken) componeerde. Vandaar trouwens die studiebeurs voor Nadia Boulanger. Maar in Parijs ging een heel nieuwe wereld open. Zijn belangstelling voor ragas zou zijn hele werk tekenen. Vooral dankzij tabla speler Alla Rakha ontdekte hij opnieuw het ritme, een gegeven dat sedert Webern taboe was in de hedendaagse muziek (met uitzondering van “Le sacre du printemps” van Stravinsky). Tevens ontdekte hij ook de eenvoud van een mooie melodie, ook al iets waarmee je in Princeton of Columbia werd weggelachen. Aan deze twee elementen voegde Glass dan de verworvenheden van de westerse harmonieleer toe. Hij keerde de dodekafonie de rug toe en legde zich toe op componisten als Aaron Copland, William Schuman, Harry Partch, Charles Ives, Henry Cowell, Virgil Thomson en… Moondog. Hij studeert bij Vincent Persichetti, Darius Milhaud en William Bergsma en nadien vertrekt hij naar Indië en Noord-Afrika vooraleer naar New York terug te keren.
“Wie is in godsnaam Philip Glass?” vraagt de popliefhebber, terwijl hij naar een plaat van Pink Floyd, Tangerine Dream of Mike Oldfield zit te luisteren, mensen die allemaal zwaar schatplichtig zijn aan deze 47-jarige Amerikaan.
“Wie is in godsnaam Philip Glass?” vraagt de liefhebber van klassieke of noem het “ernstige” muziek, terwijl hij sakkert op het feit dat hedendaagse componisten zo weinig gesmaakt worden door het publiek. Nochtans is Philip Glass een Amerikaans componist die wél succes kent. In het Brusselse Muziekconservatorium zat men zelfs tot in de gangen voor zijn concert, dat nochtans enkel uit werken voor piano solo bestond.
Het probleem is dus enkel dat beide groepen van muziekliefhebbers met oogkleppen (of zijn het in dit geval oor-kleppen?) rondlopen. Dat zij eerder oog hebben voor wat hen scheidt dan voor wat hen bindt. Glass debuteerde als componist in 1966 met een solo-compositie voor versterkte viool, “Strung out”, en schrijft daarna in Parijs zijn eerste strijkkwartet. Zijn tweede zal pas zeventien jaar later volgen. Daarna schrijft hij “Music… in similar motion, four parts” en “Music… in contrary motion, six parts”. Steve Reich maakt samen met Jon Gibson, Richard Landry en Arthur Murphy deel uit van het eerste Philip Glass Ensemble, dat in 1969 “600 lines” en “One + One” creëert.
Daarna geeft Philip Glass twee elpees uit in eigen beheer (“Solopiece” en “Music with changing parts”) op het label “Chatham Square Productions”. Maar gelukkig is er verbetering op komst, dankzij een “popversie” van zijn muziek in Duitsland, waar voor “Alpha Centauri” Tangerine Dream wordt versterkt door Chris Franke. Na “Music in similar motion/music in fifths” stichtte Philip Glass in 1974 samen met enkele toneelvrienden het “Mabou Mines”-theater, waarvoor hij toneelmuziek schreef, die hij met zijn eigen Philip Glass Ensemble uitvoert. Een impressie van deze periode krijgt men op de CD “Music in 12 parts”, het eerste album dat op een “echt” label wordt uitgegeven en dat is natuurlijk niet toevallig Virgin (91311), dat datzelfde jaar ook nog “North star” uitbrengt, filmmuziek voor een documentaire over beeldhouwer Mark di Suvero. Hiermee zit Glass dicht bij popmuziek, maar toch is het geen commercieel succes, zodat hij opnieuw naar kleinere labels overstapt.
Zo brengt hij in 1975 “Dressed like an egg” uit op Mabou Mines en “The nova convention” en “Big ego” op Giorno Poetry Systems.
In 1976 brak Philip Glass (die op dat moment als taxichauffeur aan de kost moest komen) definitief door met de opera “Einstein on the Beach”, die ophef maakte in de Newyorkse “Met” omdat hij vijf uur duurde zonder pauze, maar ook omdat Robert Wilson instond voor de regie (ook Lucinda Childs verleende haar medewerking). In 1980 kwam de Dalai Lama naar New York en er werd aan Glass gevraagd van een compositie voor orgel te schrijven “van onbeperkte duur” (omdat men niet wist hoe lang de Dalai Lama op zich zou laten wachten). “Dat is voor mij geen enkel probleem,” vertelde Philip Glass met de nodige zelfrelativering. Later heeft Lucinda Childs een choreografie op deze muziek geschreven en ze de naam “Mad rush” meegegeven. In de orgelversie werd dit stuk door Donald Joyce in 1993 op CD gezet.
Daarna volgen “Dance 1 & 3”, maar vooral de filmmuziek voor “Koyaanisqatsi” van Godfrey Reggio. Eigenlijk schrijft Glass geen echte filmmuziek, om de heel eenvoudige reden dat hij geen grote filmfan is (en àls hij al eens naar de bioscoop gaat, is het voor een komedie, zegt hijzelf). Wat hij dus doet is muziek aanbieden aan de regisseur die er dan beelden bij verzint.
Daarna brengt Philip Glass de CD “Glassworks” uit, maar live was hij vooral in Nederland actief. Voor de Nederlandse Opera Stichting schreef hij “Satyagraha” over het leven van Mahatma Ghandi, zoals gezien door achtereenvolgens Leo Tolstoi, Rabindranath Tagore en Martin Luther King. Voor het Holland Festival volgt in juni 1982 “The Photographer” over Eadweard Muybridge (1830-1904), één van de pioniers van de fotografie (in mei was er reeds een privé-opvoering geweest in… het koninklijk paleis). Geboren in Engeland, is het toch vooral in opdracht van de Verenigde Staten dat hij als één der eersten aan landschapsfotografie deed (het “Verre Westen” met name). Het is echter vooral door zijn studies van de beweging (gegroeid uit een weddenschap in 1872 of een paard nu al dan niet op een bepaald moment geen enkele poot op de grond heeft als het galoppeert) dat hij beroemd is geworden. Van dat “Verre Westen” had hij echter de gewoonte overgehouden drastische oplossingen voor problemen te zoeken. Zo schoot hij de minnaar van zijn vrouw pardoes overhoop, werd vrijgesproken en voedde plichtsgetrouw diens bastaardzoon op… Hierop baseerde Glass zich dus (samen met regisseur Rob Malasch) voor dit “muziektheater”, dat zowel toneelstuk (eerste bedrijf, eigenlijk meer opera, want het verhaal wordt gezongen) als concert (tweede bedrijf, terwijl er dia’s worden getoond over wat er in het eerste bedrijf gebeurde) als dansvoorstelling (derde bedrijf) wou zijn.
In 1983 ging Philip Glass zich actief met popmuziek inlaten. Hij produceerde zowel new wave-groepen als Polyrock en The Raybeats als “Hearts and bones” van Paul Simon als de versie van Ray Manzarek (van The Doors) van Carl Orffs “Carmina Burana”. De orkestraties zijn in dit laatste geval van de hand van Michael Riesman, die meestal ook het orkest leidt op uitvoeringen van Glass-composities, terwijl ook de vaste Glass-saxofonist Jack Kripl van de partij is. Daarnaast schreef Glass “Akhnaten”, een opera over een monotheïstische farao.
Daarna schrijft Philip Glass de filmmuziek voor “Mishima” van Paul Schrader, “The Juniper Tree”, een sprookjesopera i.s.m. Robert Moran en “The Making of the Representative for Planet 8” een opera naar Doris Lessing. Hij wordt in Amerika uitgeroepen tot “musicus van het jaar”.
In 1986 werkt Philip Glass voor “Songs from liquid days” met mensen als David Byrne, Laurie Anderson, Suzanne Vega, Linda Ronstadt en opnieuw Paul Simon. Dat jaar is er ook een tweede samenwerking met Robert Wilson, deze keer voor het prestigieuze “The Civil Wars”.
“The light” van Philip Glass is een compositie die de honderdste verjaardag van het experiment van Michaelson & Morley wilde herdenken, een experiment dat moest bewijzen dat het licht door de ruimte “reist”, waardoor de basis werd gelegd voor de theorieën van Einstein. Het werk werd in oktober 1987 gecreëerd door Christoph von Dohnànyi met het Cleveland Orchestra.
In 1988 schrijft Glass opnieuw een opera: “The Fall of the House of Usher” (naar Edgar Allan Poe) en de muziek van “Powaqqatsi”, de film van Godfrey Reggio. Dat jaar schrijft Glass ook “The Canyon”. In tegenstelling tot Steve Reich (die ook een compositie heeft die “The Grand Canyon” heet) tracht Glass met zijn muziek wél beelden op te roepen. Glass vindt m.a.w. “programmamuziek” géén belediging. “The Canyon” was een opdracht van een Nederlandse uitgeverij, zodat het het Rotterdams Filharmonisch Orkest was, die het op 21 oktober 1988 creëerde o.l.v. Robert Longo.
Daarna is Philip Glass zowel bezig met muziek voor “The thin blue line”, een film van Errol Morris over een ten onrechte ter dood veroordeelde die vanuit zijn cel slechts een streepje hemel kon zien (en die overigens door deze film is vrijgekomen), en met muziek voor “Metamorphose”, een toneelwerk van Gerald Thomas naar Franz Kafka. Omdat de twee composities door elkaar begonnen te lopen, heeft hij ze later herwerkt tot een nieuwe compositie, “Five metamorphoses”, die alleszins te verkiezen is boven de CD die onder de titel “The thin blue line” werd uitgebracht, want die bevat veel dialoog en slechts een tiental minuten muziek.
Dat jaar stelt Peter Baumann van Tangerine Dream voor om Ravi Shankar en Philip Glass opnieuw samen te brengen. Niet om te “jammen” op een melodie van Ravi Shankar, zoals vroeger b.v. Yehudi Menuhin of Jean-Pierre Rampal reeds hadden gedaan, maar om tot een echt samenhangend geheel te komen op basis van eigen composities. Zo werden twee thema’s van Ravi Shankar verwerkt door Glass (“Offering” en “Meetings along the edge”) en twee thema’s van Glass door Shankar (“Sadhanipa” en “Ragas in a minor scale”). Daarnaast brachten ze elk ook nog een eigen compositie in: “Channels and winds” is de overgang die Shankar componeerde tussen zijn twee Glass-bewerkingen en met het meditatieve “Prashanti” (“Peacefulness”) sluit Philip Glass “Passages” af.
Daarnaast bracht Glass ook een CD uit met de Afrikaanse muzikant Foday Mosa Suso en “Itaipu”, geschreven in opdracht van het Atlanta Symphony Orchestra, die het dan ook creëerde op 2 november 1989 o.l.v. Robert Shaw. Ook “Itaipu” past in de reeks “natuurportretten”, want het wil de reusachtige hydro-elektrische dam oproepen die op de Parana-rivier, op de grens tussen Brazilië en Paraguay werd gebouwd (en die overigens pas in 1991 zou klaarkomen). Voor Glass was dit een bouwwerk dat zonder blozen naast de pyramiden mocht staan. Toen zijn vriend Marcelo Tassara bovendien een oude Indiaanse legende opdiepte, waarin Itaipu wordt beschreven als “de plaats waar de muziek is geboren” (Itaipu betekent immers “zingende steen“), dan ontstond de partituur als het ware “vanzelf” in Glass. Ook hier blijkt echter wel dat tekst als zodanig niet belangrijk is voor Glass: haast niemand zal dit scheppingsverhaal immers begrijpen. Maar die “vervreemding” streeft hij bewust na. Op die manier is er dus wél een overeenkomst met Reich b.v. in diens “Desert music”.
Daarna schrijft Philip Glass een opera “Hydrogen Jukebox” op basis van teksten van Allen Ginsberg, gevolgd in 1991 door de muziek voor “Anima mundi”, eveneens een film van Godfrey Reggio, deze keer voor het World Wildlife Fund. Dat jaar brengt het Ballet van Vlaanderen ook “Beyond memory” van Mauricio Wainrot op een fragment uit “Glassworks”.
Daarna creëert Glass in de New Yorkse Brooklyn Academy of Music zijn “Low Symphony”, een werk gebaseerd op drie nummers (“Subterraneans”, “Some are” en “Warszawa”) uit de elpee “Low” van David Bowie en Brian Eno uit 1977. In maart ’93 verscheen het werk op CD in een uitvoering van The Brooklyn Philharmonic Orchestra o.l.v. Dennis Russel Davies.
Deze CD verscheen op Glass’ eigen “Point Music”-label, waarop van John Moran (niet te verwarren met Robert, zie hoger) ook “The Manson Family” verscheen. Deze driedelige collage van muziek, geluidseffecten en dialoog (een betere omschrijving dan “opera”) handelt uiteraard over de moord op Sharon Tate in 1969. Als “libretto” worden tekstflarden van Manson zelf gebruikt, waardoor Moran enerzijds een effect bereikt vergelijkbaar met Alban Bergs “Wozzeck”, maar anderzijds kan het ook de eerste opera worden die de (in popmilieus zo gehate) sticker “parental advise” meekrijgt.
Nog op dat label verscheen een CD van Glass-saxofonist Jon Gibson, die naast muziek van zichzelf en van Glass, ook “Reed Phase” brengt van Steve Reich en de aria van Pat Nixon uit “Nixon in China” van John Adams, plus nog andere werken van Terry Riley en Terry Jennings.
Verder is Glass erg populair in de balletwereld, zoals blijkt uit de CD’s “Dance numbers 1-5” (Sony Classical 44765) en “Dance pieces” (Sony Classical 39539). Hij schreef verschillende composities opzettelijk voor ballet, zoals “A descent into the Maelstrom” en “The Upper Room”, maar ook andere muziek werd aangewend om op te dansen. Zo was er op Jeugd en Dans “Oase”, een choreografie van Truus Cavens, en “Meetings along the edges” van Guy Pauwels.
Glass blijft ook toneelmuziek schrijven (“1000 Airplanes on the Roof” en “The Mysteries and What’s so funny?”) naast een nieuwe opera met Robert Wilson (“White Raven”) en een nieuwe score voor de film “Orphée” van Jean Cocteau uit 1950.
Philip Glass schrijft voor de Metropolitan Opera “The voyage” als zijn bijdrage tot de viering van 500 jaar ontdekking van Amerika. Nu is Glass niet langer meer de “marginaal”, maar integendeel een grote naam die dus ook op andere grote namen een beroep kan doen: David Henry Hwang (de auteur van “M.Butterfly”) is zijn librettist, Quinny Sacks verzorgt de choreografie en Robert Israel het decor. Het geheel staat onder de leiding van regisseur David Pountney. Zoals wel meerderen gedaan hebben, vergelijkt Glass de reis van Columbus met de huidige ruimtereizen en, omdat hij nog maar pas de muziek had geschreven voor de film “A brief history of time”, haalt hij er ook nog Stephen Hawking bij, die zowaar de eerste zes noten van de “Walküre” als thema krijgt. Ook voor de zangers “mocht het wat kosten”: Timothy Noble was Columbus, Tatiana Troyanos was Isabella en Patricia Schuman was “the Commander”. De muzikale leiding was in handen van Bruce Ferden. De kritiek was niet onverdeeld gunstig.
Philip Glass herpakte zich met een schitterend vioolconcerto (opgenomen door Gidon Kremer en de Wiener Philharmoniker, geleid door von Dohnanyi op Deutsche Grammophon 437 091-2GH) en daarna was er dus ook de livemuziek bij “La belle et la bête” van Jean Cocteau uit 1946. Livemuziek uitvoeren bij oude films is stilaan een soort van rage geworden, maar het werk van Glass onderscheidt zich van dat van zijn voorgangers omdat het hier geen “stomme” film betreft. Glass heeft de bestaande soundtrack van Georges Auric eraf gehaald en meteen ook de dialogen vervangen door gelijktijdig uitgevoerde zangpartijen. Deze zijn in het Frans maar er is ook “boventiteling” in het Engels, omdat het sowieso moeilijk is gezongen teksten te begrijpen. Bij de creatie op 1 juli in Londen sprak Glass dan ook van een “opera voor ensemble en film”. Hij kwam op de idee nadat hij de film “Orphée” van Cocteau eveneens tot opera had bewerkt, maar dan zonder de film erbij. Zijn belangstelling voor Cocteau dateert uiteraard uit zijn Parijse studententijd, toen hij via Darius Milhaud (één van de “groupe des six”) zowat in de nabijheid van Cocteau vertoefde, zonder hem echter ooit te ontmoeten. Het derde luik van de Cocteau-trilogie werd in 1996 een ballet, gebaseerd op “Les enfants terribles” (choreografie: Susan Marshal), waarbij tevens werd gezongen, maar de film werd niet tegelijk vertoond. Daarna volgt er nog een ballet in opdracht van de Scala van Milaan, een symfonie en een saxofoonkwartet. Ondertussen zou er van “La belle et la bête” ook een CD-ROM moeten zijn verschenen, waarbij de kijkers de mogelijkheid hebben zowel de originele muziek van Auric als die van Glass te horen. Het valt dan af te wachten of hij een klassiek orkest zal gebruiken, want op tournee maakt hij om budgettaire redenen veel gebruik van synthesizers. Glass is tegelijk ook nog aan het slot van een tweede drieluik bezig met “Nakoiqatsi” (alhoewel de filmregisseur van de twee vorige qatsi’s ondertussen zijn eigen drieluik heeft volgemaakt met “Barraca”, waar niet Glass maar wel ene Lawrence Stern muziek voor schreef). En dan heeft hij ook reeds sedert 1991 een opera klaar voor Bob Wilson over Vasco da Gama, maar die zal maar worden uitgevoerd in 1998 in Portugal. Ondertussen had het tweespan in april 1996 voor het festival van Maubeuge “Persephone” klaargestoomd, een visueel spektakel dat inhoudelijk minder belangrijk is. Er worden zelfs drie talen door elkaar gebruikt: Grieks, Italiaans en Engels. In mei ’97 zal in Heidelberg dan weer een opera op basis van werken van Doris Lessing in première gaan. Verder werkt hij met David Bowie en Twyla Tharp aan het muziektheaterstuk “Heroes” en met Bob Wilson aan “Monsters of Grace” (film met live-muziek).
Tot slot nog een aantal CD’s: “Songs from the trilogy” (Sony Classical 45580), “North Star” (Virgin 791013), “The Screens” (432966) en zijn strijkkwartet nr.1 (dat jeugdwerk?) door het Duke Quartet (Collins Classics Collection 1386-2).
En een paar “wistjedatjes”: Philip Glass is te zien als de pianist die “The Truman Show” van live-muziek voorziet. Hij tracht ook al jaren Martin Scorsese ertoe te overhalen het leven van de Dalai Lama te verfilmen.
Philip Glass kan men contacteren op volgend adres: International Production Associates, 584 Broadway Suite 1008 New York City 10012. Fax 001/212.925.2426 of telefoon: 001/212.925.2100, vragen naar Jedediah Wheeler of Linda Greenberg.
Ronny De Schepper
(*) Hij zou later de verwekker worden van Norah Jones.
(**) In een andere versie zou Boulanger hem juist op “het goede pad” hebben gezet door niet de seriëlen, maar Bach als voorbeeld naar voren te schuiven; het incident zou dan misschien kunnen slaan op de lessen die hij in Aspen kreeg van Darius Milhaud?