Op 27 januari 1687 presenteerde Charles Perrault – tijdens een bijeenkomst van de Académie française waar de genezing van koning Lodewijk XIV werd gevierd – een gedicht met de titel Le siècle de Louis le Grand, waarin hij het huidige tijdperk van Lodewijk XIV idealiseerde en zich tegelijkertijd denigrerend uitliet over de traditionele modellen van de klassieke Oudheid: “De eeuw van Lodewijk kan men vergelijken met, en zelfs verkiezen boven die van Augustus“.
Perrault had felle kritiek op het werk van Pindarus, Homerus en de vertalingen van de werken van Plato die hij als “vervelend” afdeed. Hij was in het algemeen van mening dat men kritischer moest worden ten aanzien van de grote auteurs uit de Klassieke Oudheid en hen niet klakkeloos moest geloven en navolgen. De basis voor de moderne wetenschappen van die tijd (biologie, natuurkunde, astronomie) moest immers worden gezocht in de natuur, niet in de werken van klassieke auteurs zoals Aristoteles, Hippocrates en Ptolemaeus.
Vanaf dat moment was het hek van de dam. Met name Nicolas Boileau – die van mening was dat het schrijven van nieuwe literaire werken het beste kon gebeuren door imitatie van werken uit de Klassieke Oudheid – ging tegen Perrault in de tegenaanval met twee felle epigrammen en het argument dat de zogenaamde Modernen eerder op macht dan op het vervaardigen van echte kunst uit waren. Ook Jean de La Fontaine (in zijn Épître à Huet) en Jean de La Bruyère (in zijn Discours sur Théophraste) namen het op voor de Ouden.
Tussen 1688 en 1692 behaalden de Modernen de meeste overwinningen, doordat Bernard le Bovier de Fontenelle (Rouen, 11 februari 1657- Parijs, 9 januari 1757) zich met zijn Digression sur les Anciens et les Modernes (1688) aan de zijde van Perrault schaarde: “De natuur blijft hetzelfde, maar de mensheid gaat voortdurend vooruit en zij heeft nu haar rijpe leeftijd bereikt: de Modernen zijn superieur aan de Ouden dankzij hun redenaties en wetenschap, en op het gebied van kunst kunnen zij de Ouden op zijn minst evenaren.” In hetzelfde jaar kwam Perrault met een verhandeling waarin hij probeerde te bewijzen dat de Modernen in technologisch opzicht volledig superieur waren aan de Ouden. Zowel Fontenelle als Perrault kregen de meeste publieke aanhang. In 1691 werd Fontenelle toegelaten tot de Académie.
In de drie daaropvolgende jaren ging Boileau echter opnieuw in de tegenaanval met twee nieuwe publicaties, Ode pindarique sur la prise de Namur (1793) en Satire X (1794), waarin hij de aanvallen van Perrault tegen Pindarus weerlegde en zich speciaal van de vrouwen die de kant van de Modernen hadden gekozen afkeerde. Toen de ruzie in 1694 een hoogtepunt bereikte kwam Antoine Arnauld tussenbeide, waarop Boileau en Perrault zich verzoenden.
Ronny De Schepper (op basis van Wikipedia)