‘Felicia’s Journey’ (1994) (Felicia’s reis’; Meulenhoff, 2004) van de Ierse schrijver William Trevor (1928-2016) is een spannende roman en een pijnlijk nazinderend verhaal.
De negentienjarige Felicia woont in een Iers stadje waar zij, werkloos geworden, het huishouden verzorgt voor haar weduwnaar-vader, haar broers en overgrootmoeder. Een arbeidersgezin dat leeft in de sfeer van de herinnering van het geweld van de strijd tegen de Engelsen die het leven kostte van enkele familieleden, een sfeer van haat. Gedurende een week beleeft zij een passionele relatie met een jeugdvriendje Johnny die overgekomen is uit Engeland: hij is op bezoek bij zijn moeder. Enkele jaren geleden uitgeweken naar Engeland zou hij daar in een stad werken in een fabriek die maaimachines fabriceert; dit blijken – wanneer hij vertrekt – de enige concrete gegevens waarover Felicia beschikt en zijn moeder weigert een adres mee te delen. Zo besluit zij, zwanger, de reis naar Engeland aan te vatten, met twee tassen die haar bezittingen bevatten en geld dat zij ontvreemdde van haar overgrootmoeder…
In het stadje gearriveerd stuit zij op een man aan wie zij vraagt of hij een fabriek kent die maaimachines vervaardigt, hij zal het eerste aanspreekpunt zijn van haar zoektocht. Maar deze, Joseph Hilditch, wordt de tweede hoofdpersoon van de roman – tussen deze beide zal de plot zich ontwikkelen. Hij is verantwoordelijk voor een groot personeelsrestaurant, een geknipte functie vermits hij gepassioneerd is door voedsel: hij eet voortdurend, een gourmand die zijn frustraties wegeet. Hij blijkt zeer geïnteresseerd in haar verhaal en probleem, terwijl zij aan haar zoektocht begint en (vruchteloos) overal enkele dagen informeert, volgt hij haar op afstand, benadert haar ‘toevallig’ tot hij haar daadwerkelijk hulp aanbiedt. Hij gaat zeer sluw, geraffineerd te werk – het is niet duidelijk of hij inderdaad zo menslievend is of… Wel beseft de lezer dat hij gefrustreerd is, een moederbinding, de afwijzing toen hij in het leger dienst wou nemen… en dan is er de suggestie dat hij reeds vaker meisjes op de dool hielp; men kan vermoeden dat deze man impotent is. Maar, en dat is de kracht van de auteur, dit alles komt nooit expliciet aan bod – Trevor suggereert voortdurend, de lezer moet invullen, veronderstellen.
Felicia komt gedurende een week terecht bij een fanatiek religieus genootschap dat haar onderdak biedt. Maar tenslotte, nog steeds overal zoekend en informerend naar haar Johnny (het wordt ons steeds duidelijker dat de mening van de mensen in Ierland, namelijk dat de jongen in werkelijkheid soldaat in het Engels leger is, de vijand dus, zou kloppen), is zij dakloos. Dat Hilditch haar geld gestolen heeft om haar zo totaal afhankelijk te maken speelt daar uiteraard in mee. Inmiddels gaat hij zo ver dat hij een zieke echtgenote creëert, zijn woning herinricht alsof daar een vrouw woont en hij met Felicia naar het ziekenhuis rijdt. Tenslotte laat hij zijn ‘echtgenote’ overlijden. Wat hij niet eerder deed, met de zes meisjes die hij eerder hielp, hij laat Felicia bij hem logeren. En overhaalt haar, nadat hij haar overtuigd heeft van het feit dat Johnny onvindbaar is, tot een abortus die zij zich zal blijven beklagen. Maar dan is er bij het meisje een flits van wantrouwen, zij ontvlucht de woning…
Voor Hilditch begint de hel. Hij gaat niet meer werken, eet nauwelijks, de leden van het christelijk genootschap die zijn relatie met Felicia kenden vallen hem voortdurend lastig, de herinneringen spoken door zijn hoofd. Hij vindt Johnny die inderdaad soldaat is… het leven wordt hem een te grote last. Terwijl hij vermoedt dat ergens nog Felicia als een aanklacht ronddoolt. Inderdaad, jaren later nog zien we Felicia als volleerde dakloze van stad naar stad zwerven, niet meer op zoek naar een of andere Johnny maar gesetteld in het zwerversbestaan. Deze roman bezit een boeiende plot, spanning. Maar is veel meer. Er zijn diverse thema’s die elkaar snijden. Er is de Ierse kwestie, waar Trevor vooral focust op het fanatisme – dat duidelijk afgekeurd wordt – al is er wel begrip voor het verlies van mensen, maar toch. Op de politieke achtergrond gaat hij niet in – begrijpelijk wellicht voor een auteur die weliswaar door en door Iers blijft maar reeds op zijn 25ste definitief naar Engeland verhuisde. Fanatici… ze worden genadeloos, ook ironisch, geschilderd in het religieus clubje dat Felicia opvangt, een zootje ongeregeld dat ook individueel uitgetekend wordt. Sterk is Trevor daarin: in enkele lijnen weet hij zoveel personen die slechts heel even opduiken, terloops, toch een identiteit, een karakter mee te geven; met een pennentrek staan ze geschilderd. Dan is er uiteraard er figuur van Hilditch. Een complex persoon die hij heel nauwkeurig, bladzijde na bladzijde, zin na zin, onthult. Of nauwelijks dat, hij suggereert. Hij laat de lezer achter de woorden en handelingen en gedachten van zijn creatie zelf op zoek gaan naar wat deze man zou kunnen drijven. Naar de trauma’s die leiden tot wat hij geworden is, tot de fatale daden, tot zijn einde. Hij bezorgt hiermee aan de lezer een puzzel naar de achtergrond en de duistere psyche van een personage dat zich slechts moeizaam, laag na laag, laat ontpellen. Tenslotte is er Felicia, in se een minder boeiende figuur – een meisje op zoek naar haar minnaar, vader van haar ongeboren kind. Interessant als product van een maatschappij waar zij met haar afkomst weinig toekomst heeft. Werkloosheid. Of gedoemd, zoals haar vriendinnen, tot een saai bestaan, uitzichtloos – werken voor hongerloon, kinderen, alcohol, vertier in het weekend… Schrijnend is waar zij terechtkomt. Eerst gedwongen – het is een bladzijdenlang gruwelijk verhaal over het bestaan als dakloze, een al te reële nachtmerrie die virtuoos beschreven is, hallucinant en bezwerend. Met tussenin ook een glimp van solidariteit. Maar overheersend: de pijn, de ellende… Uiteindelijk zal Felicia er voor kiezen (? – bezit zij ooit de middelen) niet naar Ierland terug te keren maar opteert zij voor een leven als zwerver; en blijkt daarin het ‘geluk’ gevonden te hebben. Hoe dan ook, zij leeft. En dit is, meer dan de trip van Ierland naar Engeland, haar ‘journey’, haar ‘reis’.
De roman werd in 1999 door Atom Egoyan verfilmd met Bob Hoskins en Elaine Cassidy in de hoofdrollen.
Johan de Belie