Arthur Valentijn Japin (Haarlem, 26 juli 1956) is een Nederlandse acteur en schrijver, die voor zijn roman Een schitterend gebrek, over Lucia, de eerste en wellicht één van de twee enige echte liefdes van Casanova, in 2004 de Libris Literatuur Prijs ontving.

In afwisselende hoofdstukken volgen we de levensloop van Lucia, en anderzijds het gebeuren in Amsterdam waar zij Casanova opnieuw ontmoet. Lucia groeide op op een landgoed te Pasiano als dochter van de conciërge. Een vrij bestaan waarbij zij het gevoel heeft de nog jonge meesteres te zijn. De eigenaars verschijnen uiterst zelden op hun kasteel. Pas wanneer hun dochter huwt zal de locatie gebruikt worden en naar aanleiding hiervan verschijnt als één der genodigden de 17-jarige Giacomo Casanova samen met zijn broer Francesco, beide priesterstudent. Lucia, 14 jaar, is dadelijk verliefd op Giacomo. Een wederzijdse verliefdheid; maar Casanova heeft respect voor haar prille onschuld. Hij vertrekt na de huwelijksplechtigheid, evenwel met de belofte terug te keren en dan met Lucia te huwen.
Gefascineerd door het karakter van het meisje vertrouwde de gravin haar opvoeding toe aan een privéleraar. Zij leert vlug, toont interesse voor alles, wetenschap, literatuur, filosofie… Helaas was die leraar, toen hij naar Venetië reisde om een kleed te halen voor Lucia ter gelegenheid van het feest, aangetast door de pokken. Zij houdt zo van die man dat zij hem ondanks het besmettingsgevaar verzorgt. Het lot slaat toe: uiteindelijk zal zij met een verminkt gelaat uit de strijd achterblijven.
Wanneer Casanova arriveert voor hun huwelijk verschuilt zij zich, laat haar moeder zeggen dat zij met een stalknecht zou gevlucht zijn, en zij vertrekt op reis nadat zij aan de graaf haar maagdelijkheid offerde voor geld. Via Ferrara bereikt zij Bologna waar zij in dienst komt van een progressief echtpaar – sterk beschreven sfeer van wereld in die stad. Daar maakt zij kennis met de Franse gravin Zélide de Montmorency. Uit noodzaak neemt Lucia hier een andere naam aan die zij haar verdere leven zal dragen: Galathée de Pompignac. Nu in dienst van de Franse gravin als secretaresse, en vriendin, reist zij naar Portici waar ze de opgravingen van Pompeï bestuderen; wat we hier lezen is gebaseerd op bestaande studies van de personen die ze ontmoeten. Een essay (over rede en gevoel) dat Zélide ginds schreef bleef eveneens bewaard, net als haar latere tekeningen van vliegschepen en de samenstelling van de brandstof. Maar dit laatste behoort tot de eindfase van haar leven. Eerst gingen ze naar Venetië. Terwijl Lucia in Portici inmiddels haar eerste echte seksuele ervaringen opdeed. Venetië, de stad van Casanova… Lucia durft nauwelijks buiten te komen. Tot het theaterseizoen aanbreekt en iedereen gemaskerd loopt, ook zij nu. Zo zoekt zij Francesco Casanova op om iets over haar geliefde te weten, zonder zich kenbaar te maken. Hij, kunstenaar, herkent haar aan haar vormen en lichaamstaal – Giacomo zelf is niet in de stad; gelukkig is hij niet, zo verneemt zij van Francesco – hij loopt van liefje naar liefje om zijn ontgoocheling te bezweren… De vrouwen reizen verder naar Parijs waar Zélide vier jaren later sterft; Lucia zet berooid haar tocht verder: Amsterdam. De stad van de vrijheid. Maar zij leert dat de tolerantie nog geen acceptatie is. Zij wordt met haar geschonden gelaat ook hier afgewezen en een leven als prostituee wacht haar, eerst alleen, dan onder een pooier. Tenslotte vindt zij iemand die haar onderhoudt maar hij is joods en de wet is streng (geen vermenging van joden met christenen): gevangenis voor hem, ’t Spinhuis (voor gevallen vrouwen) voor haar. De gedocumenteerde beschrijving van hoe het er aan toegaat in dat oord voor vrouwen is gruwelijk; hoe ze b.v. tegen betaling te kijk worden gesteld.
Wanneer Lucia in vrijheid gesteld is besluit zij vanaf nu steeds een sluier te dragen. Elders lazen we reeds “verstop de wereld” en “Nog steeds ben ik iemand die de werkelijkheid met tegenzin toelaat”, of verderop stelt zij ook “door niets veranderen tenzij door de geest”. De sluier schermt haar af van de buitenwereld, maar ook van zichzelf. Wat blijkt? Haar marktwaarde stijgt wegens het mysterieuze, zij kan steeds meer geld eisen, tenslotte haar keuze van mannen bepalen en strikt beperken. Eén van hen is de rijke Amerikaanse handelaar Jamieson die vaak in Amsterdam verblijft. Via hem komt zij in contact met de Franse onderdaan, Seingalt, in wie zij dadelijk Casanova herkent. De twee hebben enkele afspraakjes, dubbelzinnig en zij daagt hem uit tot een wedstrijd met betrekking tot de liefde. Wanneer hij voor korte tijd naar Frankrijk terugkeert, alludeert zij net voor zijn vertrek op ‘Lucia’, niet geacht de naam uit zijn (Seingalts) verleden te kennen; verwarring bij hem. Inmiddels was zij tot de conclusie gekomen dat ze allebei door haar beslissing in het verleden verloren hadden. Hun onbevangenheid zijn ze kwijt mét hun namen, en dat was hun goed. Casanova komt terug naar Amsterdam. Met een list lokt Lucia hem naar een kroeg waar hem beloofd wordt dat hij zijn vroegere geliefde zal terugzien, onder gewijzigde omstandigheden. Ongesluierd, in lompen presenteert zij zich aan hem. Hij herkent wel zijn Lucia, blijft evenwel geloven in de oorspronkelijke leugen (zij houdt het verhaal ook vol en wijt haar aftakeling aan het liederlijk leven). Tenslotte zal zij met Jamieson die echt van haar houdt naar de US vertrekken, zwanger van Giacomo. Buiten de roman weten we dat zij met de Amerikaan huwde, het echtpaar nog twee eigen kinderen kreeg en Lucia begraven is als Lucy Jamieson op het kerkhof van St.Paul’s in Flatbush, New York op 11 februari 1802. Haar oudste zoon werd Jacob genoemd…
Opvallend in dit boek van Japin is alweer de historische setting, net als in ‘Kolja’ (zie verder). Hier leren we het leven kennen op het landgoed te Pasiano (en schitterende natuurbeschrijvingen), het bestaan in Bologna, de opgravingen rond Pompeï (zeer accuraat, aan de hand van de in de roman optredende historische figuur Marcello Venuti wiens geschriften nagelaten zijn), de feesten in Venetië, en vooral het hoerenbestaan in Amsterdam in die periode. Het boek is een studie. Maar ook een liefdesroman. Tussen twee personen. En meer nog, van de auteur voor zijn personages. Zoals steeds weer houdt Japin van zijn karakters, hij omhelst hen, vertroetelt hen. Vooral dit sleept je telkens mee. Of het Kolja is, Tsjaikovski, Casanova, Lucia, Zélide, Kwasi, Kwame… de auteur bemint zowat onvoorwaardelijk zijn scheppingen; zo onvoorwaardelijk dat hij oog heeft voor hun gebreken maar ook deze omarmt. Tegen de wereld blijft hij vaak kritisch. In ‘Kolja’ tegen de schijnheiligheid, tegen de zogenaamde homofoben. Ook in ‘Een schitterend gebrek’ trekt hij van leer tegen die houding nu deze tegenover de prostitutie. En uit alle ellende die zijn karakters ontmoeten weet Japin steevast iets positief op te bouwen. In ‘Kolja’ het leren spreken, de muziek. In deze roman de overwinning van de liefde, deze van Jamieson, maar blijkbaar ook van Casanova die Lucia in zijn memoires noemt als één van de twee vrouwen die hij onrecht heeft gedaan. Hij vermeldde hoe hij haar opnieuw ontmoette in een Amsterdams bordeel maar zou nooit de ware toedracht achterhalen…
JEUGD
Japin werd in zijn kindertijd gepest en zowel geestelijk als lichamelijk mishandeld, waardoor hij zich in een isolement bevond. Bovendien pleegde zijn vader, een toneelrecensent, zelfmoord toen Japin dertien jaar was. Het pesten ging door tot hij zestien werd. Het scheppen van een fantasiewereld, de vlucht uit de realiteit, was een middel om te overleven.
Japin vertrok na het gymnasium naar Londen, om een opleiding te volgen aan een toneelschool, The School of Dramatic Arts. Terug in Amsterdam studeerde hij twee jaar Nederlandse taal- en letterkunde en stapte vervolgens over naar de Kleinkunstacademie. In 1982 studeerde hij hier af.
Hij speelde rollen voor radio, film en televisie (bijvoorbeeld enkele bijrollen in de film Flodder en de televisieseries Goede tijden, slechte tijden en Onderweg naar morgen) en op het toneel bij onder andere Toneelgroep Centrum en de Theaterunie. Verder zong hij in een kleine rol bij de Nederlandse Opera.
In 1987 stopte Arthur Japin met acteren en begon te schrijven. In 1996 debuteerde hij met Magonische Verhalen, dat – evenals zijn latere boeken – werd uitgegeven bij De Arbeiderspers. Toen Arthur een jaar of zes was, vertelde zijn vader over Magonia. In de Middeleeuwen stond dat voor een denkbeeldig land, waarin wolkenridders zoeken naar een andere werkelijkheid. De verhalen die zijn vader vroeger aan hem vertelde, vertelt Japin nu opnieuw.
DE ZWARTE MET HET WITTE HART
In 1997 volgde — als resultaat van 10 jaar onderzoek — De zwarte met het witte hart. In zijn ‘Dagboek’ (mei 2006) noteerde Japin: “Een Franse recensent concludeert dat ik een ‘détecteur d’âmes’ ben. ‘Détecteur d’âmes’, dat wil ik in mijn paspoort of nog beter, op mijn grafsteen. Een ontdekker van zielen te zijn, zo voelt het precies, van de allereerste glimp die je opvangt van een historisch personage die iets ongelooflijks heeft meegemaakt en het naspeuren van de feiten en emoties van dat leven, tot de reconstructie daarvan door middel van het je in een ander inleven.” En dat is wat hij uitzonderlijk sterk, meevoelend, deed in zijn eerste roman ‘De zwarte met het witte hart’ (1997), die hem lanceerde in de Nederlandse maar ook in de wereldliteratuur gezien de talloze vertalingen.
Midden jaren 80 vertelde een vriend hem het verhaal van twee Ghanese prinsjes van 10 jaar die ‘als onderpand’ of ‘om zich te bekwamen in de westerse kennis’ naar Nederland werden gehaald. Het ging om de troonopvolger Kwame en zijn boezemvriendje en neefje Kwasi. Na een bewogen tocht door het oerwoud, een verblijf in het vervallen slavenfort Elmina (slavenhandel was officieel verboden toen), de reis overzee, komen ze gedurende twee jaren terecht in een kosthuis in Delft. Inmiddels hebben we veel geleerd over de gebruiken, de religie, de zeden van het volk van de kinderen, de Ashanti en hun stad Kumasi. Niet toevallig: gedurende tien jaren deed Japin opzoekingswerk in Ghana, Weimar en uiteraard in alle archieven in Nederland. Zijn boek is dan ook uiterst gedocumenteerd. Maar uiteraard diende hij voor iets dat zich afspeelde in 1837 en later, ook fictie toe te voegen. Evenwel, de kracht van de roman berust onder meer op het feit dat hij door de inleving in zijn personen de fictie tot waarheid ombuigt. Bizar wordt het wanneer bepaalde fictieve feiten door hem toegevoegd als dramatisch accent, achteraf (na publicatie) blijken waar gebeurd te zijn en pas dan als bij toeval aan het licht komen (zelfmoord van een soldaat; frenologisch onderzoek van de jongens).
Gedocumenteerd maar ook zeer verscheiden in opbouw en structuur… De roman is in wezen één grote vertelling van de bejaarde Kwasi die inmiddels als planter reeds vijftig jaren op Java woont en daarom gevierd zal worden. Hij schrijft zijn herinneringen. Maar verder zijn er verslagen van de reis, officiële documenten, brieven…
Onder de eerste confrontatie met racisme in het kosthuis, door enkele jongens, waartegen anderen en ook het opvoeder-echtpaar zich verzetten, lijdt vooral Kwami. Daar reeds tekent zich de tegenstelling af tussen de jongens, of hoe zij zich zullen blijven opstellen tegenover het probleem en het gedrag van de blanken. Kwasi leert zich in eerste instantie verdedigen, desnoods met geweld; Kwami ondergaat lijdzaam maar zijn geest blijft veel meer onverzettelijk. Zodat uiteindelijk, na jaren, Kwasi zich regaliseert, en Kwami zich profileert. Het andere grote verschil is de interesse, Kwami wordt vooral geboeid door talen, Kwasi door de wetenschappen zodat hij tenslotte mijnbouwkundig ingenieur wordt. Ook tegenover de taal is hun houding anders: Kwami wil de taal ‘weten, kennen’, Kwasi wil haar bedwingen in het eerste leerproces. “Het leven van de Ashanti speelt zich op straat af. Hun hut heeft geen ramen. Wanneer hun ziel hen benart, stormen ze naar buiten. Daar schamen ze zich niet hun emoties te uiten in de bescherming van het woud. Dit geeft Europeanen het idee dat Ashantijnen dicht bij hun natuur staan en dat zij handelen uit eenvoudige drijfveren. Ashantijnen houden hun gedachten echter in het duister. Liever storten zij zich in een diepte, dan dat ze hem peilen. De blik naar binnen wordt eveneens belemmerd als de blik naar buiten.” En met deze achtergrond werden de jonge prinsjes dus weggerukt uit hun cultuur…
Het Koninklijk Hof interesseert zich voor de twee jongens en vreemd genoeg worden zij steeds vaker – niet alleen op plechtigheden – in het paleis uitgenodigd. Mede dankzij de vriendschap die ze sluiten met prinses Sophie (op wie Kwasi later verliefd wordt). Uiteraard verloopt ook dit niet steeds vlekkeloos; er is een incident als ze op het Sinterklaasfeest geconfronteerd worden met Zwarte Piet. Later zal Kwasi zich zelfs deze rol laten toemeten wat tot de eerste ruzie tussen de jongens aanleiding is… Als prinses Sophie huwt en groothertogin van Weimar wordt, verblijft Kwasi vaak in Weimar als gast. Waar hij o.m. kennis maakt met Hans C.Andersen, en met de rijke cultuur van de stad.
Bij Kwasi blijft onderhuids steeds heimwee spelen. Hoe kan het ook anders: “Als je nooit de horizon gezien hebt, weet je niet dat er een grens is aan je blik. In de dichte wouden rond Kumasi kijk je niet verder dan een paar meter vooruit. Als je zoiets aan een Hollander vertelt, benauwt hem dat. Die wil de situatie overzien en kijken waar hij heengaat. Als hij geen vrij uitzicht heeft, benauwt hem dat. Maar het tegendeel is waar. In plaats dat het ontmoedigt achter elke struik een nog dichtere te vinden, wekt dat juist de lust om verder te kijken. Je hakt je zo snel mogelijk een pad vrij om te kunnen zien wat verderop ligt. Het mes scherpt de blik, want hoe beperkter je zicht, hoe groter de wil om te zien.” Kwasi voelt zich nog steeds vernederd. Zelfs een onschuldig Indianenspel met Sophie, als kinderen nog, ergert hem, ze zijn ‘de minderen’, hoe goedbedoeld en welwillend het meisje ook is. En hij is verbijsterd wanneer Kwasi reeds na twee jaren Holland als ‘zijn land’ noemt. Hoewel de opvattingen hen van elkaar lijken te verwijderen, blijven de neven aan elkaar gehecht als voorheen. In wezen kan niets hen scheiden. Maar ook Kwami moet kiezen voor een bestemming en bizar opteert hij voor een militaire loopbaan. Bizar? Via de marine zal hij mogelijk naar Afrika kunnen terugkeren. Wat ook gebeurt. Hij zal gelegerd worden in fort Elmina waar ooit hun reis begon. En van daaruit stuurt hij een brief aan zijn vader (in het Nederlands, hij kent de taal niet meer) om te vragen of hij – als troonopvolger – welkom is. Het antwoord is nee; zolang hij de taal niet spreekt niet. Maar niemand kan hem daar de taal leren. Een wanhopige situatie die hem drie jaren vasthoudt, naar Holland wil hij niet terug. Afgesloten van Kwasi (brieven bereiken elkaar niet of nauwelijks) voltrekt zich tenslotte zijn einde: zelfmoord. Terwijl Kwasi na tal van politiek gesjoemel in Sumatra eerst uitgerangeerd een administratieve functie bekleedt (waar hij E.D.Dekker ontmoet), naar Holland terugkeert, om uiteindelijk met een kluitje in het riet gestuurd te worden: een armzalige lap grond op Java voor een koffieplantage die hij dan toch weet uit te bouwen. En waar hij dan, na vijftig jaren, tegen zijn zin gelauwerd wordt. Om net op die dag de onthulling te krijgen via een hem in de handen gespeeld document, hoe men officieel steeds over de prinselijke neven oordeelde: “…het principe van noblesse de peau, de verhevenheid van de blanke huid boven een andere, en van de morele en intellectuele superioriteit…” “Uw nieuws is vijftig jaar oud” zegt de bejaarde Kwasi, woorden die hem voor ons opnieuw dichtbij Kwami brengen.
‘De zwarte met het witte hart’, zoals een klein meisje zei toen zij op de schoot van de nog jeugdige Kwasi zat, over zijn wang aaide, en dan naar haar handje keek om te zien of hij geen sporen naliet… een trouvaille. Zoals er nog zijn in dit magistrale boek. Dat evenwel sterk gedocumenteerd is, fantasie komt niet op de tweede maar op de derde plaats. Vooraan staat het inlevingsvermogen van Japin in zijn twee personages. Dat dit boek zo’n succes heeft, en velen tot tranen bewoog, hoeft niet te verwonderen. Het is met schroom dat je naar de in het boek afgedrukte daguerreotype van Kwasi kijkt.
“Verhalen die je kan dromen vervelen nooit” staat er in het boek. Dit werk neemt je mee, in een wervelwind. De zielen van de prinsjes achterna. Een aanklacht? Ja; maar ook schoonheid en ontroering.
VASLAV
In de tussenliggende periode schreef Japin scenario’s, hoorspelen en toneelstukken, waarmee hij diverse literaire prijzen won. In 2000 werden enkele Magonische Verhalen verfilmd. In maart 2002 verscheen De droom van de leeuw, een grote roman over liefde en verbeelding. Hij is gegroeid vanuit een autobiografische kern, namelijk de romance van Japin met Rosita Steenbeek met wie hij in 1986 op goed geluk naar Rome trok, beiden in de hoop dat ze daar de aandacht van Federico Fellini zouden kunnen trekken. Japin kruipt hier in de huid van Fellini (die in zijn roman Snaporaz heet). Hij leeft zich in in diens gevoelsleven tijdens zijn begeestering voor de jonge actrice Rosita (in de roman Gala). Japin zelf wordt verbeeld door de romanfiguur Maxim.
In 2006 schreef hij het boekenweekgeschenk De grote wereld, dat in een recordoplage van 813.000 exemplaren werd gedrukt.
In 2010 verscheen “Vaslav”. Daarin heeft hij het over het leven van sterdanser Vaslav Nijinski. En meer bepaald over diens laatste levensfase, de dertig laatste jaren toen de kunstenaar niet meer optrad maar ook niet meer sprak, nauwelijks nog reageerde op de buitenwereld. Gek? Genie? Hij werd verzorgd door zijn echtgenote Romola die hem redt uit de klauwen van de psychiatrie. Centraal in het boek heeft Japin het verblijf gedurende een jaar van het echtpaar in het Zwitserse Sankt Moritz geplaatst; ze kochten daar na hun huwelijk, toen Romola de danser wist los te scheuren van zijn minnaar Diaghilev, een afgelegen villa. En in het eerste en laatste deel van de roman horen we Peter aan het woord, een bediende gerecruteerd uit het dorp die bijna zielsverwant wordt met Vaslav. Dat Japin – ongetwijfeld sterk gedocumenteerd voor dit boek (ook de figuren van deze Peter en diens liefje Lise zijn historisch verantwoord) – zich zo sterk verplaatst in dergelijke personen en ons precies via hen kennis laat maken met Nijinski, Diaghilev, Romola en de wereld van de Ballets Russes, is de kracht van deze roman. Het hoogtepunt ligt uiteraard op het drama in januari 1919 toen hij na jarenlang niet gedanst te hebben, toch een benefiet deed en daar de meest grillige voorstelling ten beste gaf, grenzend aan het waanzinnige, met op het einde de legendarisch woorden: “Nu is het kleine paardje moe”. Het persoonlijke dat uitstraalt van deze roman, de wijze waarop Japin Nijinski ontleedt en hem via Peter die als kind ook Nietzsche persoonlijk leerde kennen en met hem optrok, ontrafelt, dat maakt het werk zo boeiend. Tevens leest het ‘Vaslav’ als een avontuur van de beau monde. Een tragisch avontuur waarin de wereldoorlog zijn tol eist; ook dat nog.
DAGBOEKEN
Ik ging overigens nog maar eens voorbij aan de wat zinloze vraag of je een kunstenaar zelf moet leren kennen, of je moet beperken tot zijn werk. En dus gelezen van Japin: ‘Zoals dat gaat met wonderen; dagboeken 2000 – 2007’ (reeks ‘privé-domein’). En niet alleen maak ik kennis met de vroege aspiraties van de auteur als balletdanser en acteur, zijn werk als scenarioschrijver, als auteur van die vele romans, als schilder zelfs maar hij neemt ons mee op een tocht door zijn wereld waar je talloze mensen ontmoet, beroemdheden en andere. En ontmoeten betekent werkelijk ‘ontmoeten’ want Japin weet met ontroering en indringend over hen te schrijven. Zijn dagboek brengt ons uiteraard over de ganse wereld want hij reist wat af – voor lezingen vooral; tenslotte werd hij in twintig talen vertaald. Maar essentieel en centraal blijft het thema van de liefde. Niet alleen deze voor zijn geliefden Lex Jansen (meteen zijn (ex-)uitgever) en de Amerikaanse schrijver Ben Moser met wie hij samenwoont, maar de liefde als het enige wezenlijke van belang. “Praten, ik zie het belang ervan steeds minder in. Zonder woorden communiceer ik het best. Door iemand aan te kijken weet en zeg ik alles al. Liefhebben is mijn eerste en meest directe manier van communiceren. Daarin komt alles bloot.”
Dat hij weinig praat stipt hij ook elders aan: “Zwijgen is mijn natuur. Tenminste, dat idee heb ik zelf, maar als ik dat zeg moeten ze (Lex en Ben) allebei heel hard lachen. ‘Ik houd van je’ is de enige mededeling die me altijd van belang lijkt. Ik vertel er nooit iets nieuws mee en toch vind ik het belangrijk om het elke dag een paar keer te laten weten.” Zo essentieel is de liefde voor hem, dat straalt uit het ganse dagboek.
Wat zegt Japin trouwens zelf over de vraag die ik eerst op wierp: “De persoon van de auteur mag niet meewegen in het oordeel over een literair werk. Dat is algemeen bekend. Maar waarom eigenlijk niet? Wie zich in een boek begeeft, dringt op de meest intieme manier door in de geest van de schrijver. Ieder woord ademt zijn sfeer, elke zin geeft zijn gedachten weer. Dan is het toch voor de lezer van levensbelang te weten aan wie hij zich overgeeft? Het lijkt mij gezond om voordat je iemands hand pakt of zijn eerste pagina opslaat te willen weten of je gids goedaardig is of kwaadaardig.”
Uiteraard heeft hij het ook vaak over het schrijven en hoe hij omgaat met de realiteit en deze verwerkt – een weerkerend thema. “Alchemie bedrijven is materie omvormen. Dit is wat ik doe met de werkelijkheid. Ik neem haar en maak haar tot iets nieuws, een boek. Ik vorm de feiten om tot fictie en schep daarmee een nieuwe werkelijkheid. In die zin ben ik alchemist. Ik heb een proces in gang gezet. De lezer zet de woorden weer om in begrippen, iedere lezer op zijn individuele manier. Zo vertakt zich de verandering en beïnvloedt het ongemerkt het leven.” Wanneer de auteur Marja Pruis hem zegt dat hij in zijn werk veel over zichzelf vertelt maar altijd verstopt achter de geschiedenis, repliceert hij: “Zo’n waargebeurd verhaal is het uitgangspunt. Terwijl ik het schrijf, ontdek ik parallellen met mijn eigen leven. Het is dus eerder andersom, ik verstop me niet achter de geschiedenis maar kom erachter vandaan tevoorschijn.” Dat blijkt duidelijk uit werken als ‘Vaslav’ en ‘De zwarte met het witte hart’.
En wat is schrijven? “Schrijven is ook nieuwe werelden maken. De een is bereid er even binnen te kijken, de ander blijft buiten.”
Japin treedt uit zijn dagboeken tevoorschijn als iemand die heel zorgvuldig is in de omgang met mensen. Hij is niet ‘sociaal’ in de gewone (sic) betekenis. Maar net daarom des te socialer zegt hij zelf. “Dezelfde mensen hebben zich voor hun sociale omgang een soort blindheid aangemeten. Met de gevoeligheden van anderen lijken zij geen rekening te houden. Als zij spreken zijn zij in gedachten bij niemand anders. Ik spreek aanzienlijk minder, maar hoor ieder woord dat mijn mond verlaat zoals het wordt opgevangen door degene die het hoort. Ik geef om de mensen tegen wie ik spreek.”
Japin schildert ook (er zijn enkele foto’s opgenomen van zijn werk in dit boek). “Waarom wil ik schilderend de werkelijkheid benaderen? Omdat het een tweede werkelijkheid is, een schijnwereld. Hoe meer die lijkt, hoe beter ik erin kan vluchten. Gedetailleerd is die geloofwaardiger.”
Een dagboek publiceren, wat betekent het voor Japin? “Het is werk dat soms verdrietig maakt. Niet vanwege het terugblikken, integendeel, wat voorbij is, is altijd vrij. Maar daarmee heeft het wel te maken: het stemt droef te moeten vastleggen wat in beweging is. Uit eindeloos veel indrukken die ik ooit heb neergeschreven (zelfs toen nooit meer dan één van talloze waarheden) moet ik nu een keuze maken. Uit die keuze komt straks een beeld naar voren. Van mij, van wie mij lief zijn. Dat kan nooit meer tonen dan een fractie van wie ik was, van wie zij zijn geweest, van wat ik ondernam en wat ons is overkomen.”
Hoe fragmentarisch dit beeld van Japin ook weze – wat ik betwijfel – kennis maken met de man die alles voor de liefde en de kunst overheeft maakt dit dagboek lezenswaard. En het is boeiend; dat is mooi meegenomen.

DE OVERGAVE

Arthur Japin ontving voor zijn roman ‘De overgave’ (De Arbeiderspers, 2007) de ‘NS Publieksprijs 2008’, prijs van het Boek van het Jaar… Een roman die je niet met onverdeeld genoegen kan lezen. Hij verhaalt over te veel pijn, over gruwel, horror, menselijk leed en wreedheid. Al situeert het gebeuren zich ver van ons bed, en een hele poos geleden, in wat we gemeenzaam het Wilde Westen noemen – dit van de cowboys en de indianen – zo graag geromantiseerd in onze jeugd. Maar de realiteit weten we inmiddels wel was minder fraai.

Japin laat het verhaal vertellen door de bijna vijftigjarige Granny (Sallie) Parker. Het begint met de tocht van bijna twee jaren die zij maakt samen met haar tweede echtgenoot John Parker, kinderen en kleinkinderen, van Illinois via Arkansas en Louisiana naar Texas, Mexico. Het is 1835 wanneer ze arriveren in het land, een grondgebied dat toebehoort aan de Comanches. Het doel van de reis: John wil het Woord brengen, de godsdienst verspreiden… Na de zo moeilijke tocht vol gevaren en ongemakken, wordt in het onherbergzame land een onderkomen opgericht: een palissade moet hen beschermen, behuizing komt er, de grond wordt ontgonnen – een titanenwerk voor de enkele koppels en kinderen, een veestapel groeit. Terwijl langzaam meerdere families zich in hun spoor aangesloten hebben en zich in de buurt vestigen. Het wordt een hard maar gelukkig leven waar Granny van geniet, vooral samen met die ene kleindochter, Cynthia-Ann, haar oogappel, kind van haar dochter Lucy die zij had met haar eerste, overleden, echtgenoot, en van Lucy’s echtgenoot, een zoon uit het eerste huwelijk van John Parker. Eer John en Granny/Sallie huwden hadden zich reeds tussen hun kinderen twee echtparen gevormd… Een vrij complexe stamboom is het gevolg, gelukkig ter verduidelijking opgenomen als bijlage bij de roman. Want zal het verhaal van Granny, haar beleving na het drama, deels fictief zijn, de personen en de historische achtergrond, de gebeurtenissen zijn des te reëler en gestoeld op documentatie, verslagen, zelfs op een geschreven document van een betrokkene. 

Even een hard maar vreedzaam bestaan. Dan komt de fatale dag. Voortdurend was er gekissebis, nu ja de ‘Mexicaanse oorlog’, de US en Mexico claimen beide het gebied dat Texas is, het land der Comanche. Een stam die als zeer gewelddadig bekend staat. Maar de Parkers, en al de andere gezinnen, leven inmiddels vredevol en hebben zich een plaats veroverd. 19 mei 1836. “Koel en helder weer. Gods adem staat onze kant op.” Niets is minder waar. Net nu ze er minst op beducht zijn dagen de Comanches op. Wat volgt is een gruwelijk tafereel, een nachtmerrie. Een aantal mannen wordt afgeslacht, wie op het veld aan het werk was slaagt er in te ontkomen, vijf kinderen worden ontvoerd. Granny wordt, haar lichaam op drie plaatsen met speren op de grond vast gespietst, door de groep verkracht. Net in deze laatste scène, waar de verschrikking een hoogtepunt bereikt, slaagt Japin er in om poëzie en symboliek zijn tekst binnen te smokkelen. Granny laat alles als verdoofd gebeuren, naast haar ligt het lijk van haar echtgenoot John, zijn bloed en het hare vermengen zich op de grond en op haar lichaam. Dan bemerkt zij een mier, zo klein, die krampachtig, heldhaftig op haar bebloede arm zich een weg baant. Wegglijdt. Omvalt. Telkens weer. Zij spreekt het diertje toe, spreekt het moed in, hou vol… Poëtische schoonheid, ontroering. De herinnering aan die gedachte, aan de mier zal in haar verdere relaas, op cruciale ogenblikken, nog opduiken in haar levensverhaal. Japin toont hier zijn meesterschap. De gruwel is niet ten einde voor de lezer: Granny zal, gewond als zij is, eens de indianen verdwenen, de lijken op een hoop slepen, hen verdedigen tegen de aanstormende gieren.

Een helse tocht met de dodelijk gewonde Granny, op hun hoede voor de Comanches die hun werk wellicht willen afmaken, zal de overlevenden toch naar de redding voeren. Dan start het echte verhaal van Granny Parker pas werkelijk: de zoektocht naar haar ontvoerde kinderen en kleinkinderen, een verhaal van gemis, een verhaal van wraakgedachten. Zoeken naar vooral Cynthia-Ann, van wie zij in een blikken doosje samen met wat spaargeld een tekening bewaarde: enkele lijnen slechts, het kind en de oma stoeiend in de rivier, zoals ze vaak deden – gelukkige momenten. Ook dit is een poëtisch intermezzo, een steeds opduikend motief dat een climax zal kennen op het einde van de roman. Nu Granny’s monoloog begint weten we waarom zij hem ons toevertrouwt: zij wacht op de komst van het huidige opperhoofd van de Comanches die haar wil ontmoeten. Wie is hij? Hier schuift de realiteit over de fictie heen: hij is de zoon van Cynthia-Ann of Na-udah zoals haar Indiaanse naam geworden was. Deze was na haar ontvoering tenslotte gehuwd met Peta Nocona en was moeder geworden van deze nu nieuwe leider Quanah en van een meisje Topsannah. Het zal een moeilijke confrontatie worden, die de twee tenslotte dicht bij elkaar brengt.

Terwijl Granny tussendoor haar levensloop verder verhaalt. Hoe zij blijft zoeken. Soms worden er ontvoerde meisjes gevonden (want de overvallen waarvan deze op de Parkers de eerste was, bleven toenemen in al hun gruwel), bevrijd of met losgeld teruggekocht, maar nooit blijkt het iemand van haar familie te zijn. Zij wordt een tijdlang geholpen door een handelaar, een charismatische figuur, die overal navraag doet – gaat met hem zelfs maandenlang op pad naar de plaats van de oude nederzetting. Dat alles speelt tegen een achtergrond van politiek geruzie. Een gouverneur die geen bewapening wil, pleit voor dialoog met de inheemse bevolking. Een voortdurende strijd om het grondgebied, Mexico, US, een onafhankelijk Texas… Dan daagt een vroegere buur op, ook hij gaat op zoek, brengt tenslotte nieuws… een jonge vrouw met twee kinderen… zou het? Ongeloof. Maar toch! Cynthia-Ann, alias Na-udah met de tienjarige Quanah en zijn jongere zusje Topsannah. Het wordt moeilijk. Te moeilijk voor de Indiaanse jongen die door de soldaten die hem bij een gevecht bij de Comanches hebben weggehaald, laten gaan, de wildernis in… hij redt zich wel. Maar moeilijk ook voor Granny die kleindochter en achterkleindochter onder haar hoede neemt. Ervaart hoe de blanken iedereen die iets met de Indianen te maken heeft verafschuwen, bedreigen, het racisme ten top; zoals ook zij ‘besmet’ was gezien haar verkrachting door het andere ras! Het drietal trekt naar de oude Parkerboerderij. Granny is van plan Cynthia-Ann haar Engelse taal opnieuw aan te leren, haar terug te brengen naar haar jeugd. Er zijn mooie momenten wanneer zij muzikanten inhuurt, grootmoeder en kleindochter samen dansen. Zal de herinnering aan dergelijke gebeurtenissen Cynthia-Ann helpen? Zij vraagt een lerares om steun. Gestaag groeit opnieuw de band, de communicatie verbetert; en ook de kleine Topsannah geniet en past zich aan. Helaas, dan is er de oorlog. Texas wordt geblokkeerd door de US, o.m. medicijnen worden niet geleverd. Het kind wordt ziek en overlijdt. Granny zelf takelt ook af, en beseft dat – hoewel Cynthia-Ann zich deels aanpaste – deze toch haar indiaanse jaren niet kan vergeten en uiteraard ook haar zoon Quanah. En zo moet zij zien hoe haar kleindochter tenslotte naar de Comanches terugkeert.

Hoe schuift de realiteit over de fictie van Japin? Cynthia-Ann werd inderdaad als blanke herkend toen soldaten een kamp der Comanches overvielen en zo bracht zij enkele jaren door bij diverse familieleden zonder ergens te aarden om tenslotte te sterven. Haar zoon Quanah was leider van de Comanches geworden en hij was het die de moeilijke beslissing nam om wat restte van de stam onder te brengen in het reservaat. De andere optie betekende de totale uitsterving vermits er voor de nog resterende kleine populatie geen overlevingskansen meer bestonden: er was, vooral door de tactiek van de blanken (uitroeiing van de buffels, hun voedselbron), geen eten meer voorhanden. Quanah zou later een belangrijk man worden, rijk o.m. dankzij investering in de spoorwegen, wonend in een grote ranch met zijn zeven vrouwen. Hij werd een gezien politicus, vriend van president Roosevelt. In december 1910 zou hij zijn moeder Cynthia-Ann/Na-udah een waardige herbegrafenis geven. Drie maanden later overleed hij zelf en werd hij naast haar begraven. Uiteindelijk zouden hun lichamen een definitieve rustplaats vinden, samen met dit van het meisje Topsannah, in Fort Sill bij Lawton, Oklahoma. Nog steeds komen nazaten van Quanah en van de Parkers op de graven samen om eer te bewijzen, en de adelaarsveren die hun leider ooit droeg bij de overgave worden nog gebruikt door de Comanches bij bepaalde ceremoniën. En Granny Parker? Over haar lot is niets definitief bekend, er zijn louter geruchten, én het verhaal van Arthur Japin…

‘De overgave’ is geen westernmovie… Een verhaal over de bikkelharde strijd om te overleven, een strijd van de kolonisten tegen en met de natuur, helaas ook tegen de inheemse bevolking. Het biedt ook een blik op levenswijze van de indianen, ook hun gevecht. En de diversiteit. Er waren de vredelievende groepen, er waren de ‘oorlogszuchtige’, deze die zich verbeten bleven verzetten, met alle woede die ze bezaten, tegen de blanke indringers. Het verhaal is het ook van de politiek, het gevecht om die lap grond die Mexico en de US elkaar betwistten, en later de burgeroorlog. Japin diende uit veel bronnen te putten, vaak tegenstrijdig – ieder had zijn visie, die soms loodrecht tegenover elkaar stonden. En weinig uit de tijd zelf. Al was er wel het verslag van Rachel, kleindochter van Granny, ook ontvoerd die fatale dag, en vrijgekocht. Zij schreef negen bladzijden die gedrukt werden op 150 exemplaren, een neerslag van haar gedwongen verblijf bij de Comanches. 

Geschiedenis en een meeslepend verhaal, maar toch de tekening van Granny maakt de kracht van deze roman uit. Haar woede, haar hoop, haar vertwijfeling. En de stijl. Japin is een verteller. Die er in slaagt telkens pauzes in het verhaal in te lassen; en hoe: beschrijvingen – en poëzie. Een vondst ook: af en toe onderbreekt hij de vertelling met enkele bladzijden die uit de wereld van de Comanches geplukt lijken: wondermooie teksten vol symboliek. ‘De overgave’ beklijft om vele redenen.                      

MAAR BUITEN IS HET FEEST

Wanneer een succesvolle en geliefde zangeres (geïnspireerd op Karin Bloemen) een rechtszaak aanspant om een jong meisje uit handen van een verkrachter te houden, dreigen aangrijpende gebeurtenissen uit haar eigen verleden openbaar te worden. Met de confrontatie in de rechtszaal zet zij zowel haar privacy en carrière als haar liefde op het spel.
Onder druk van de dreigende publiciteit komen herinneringen boven aan haar jeugd, waarin zij niet alleen zelf misbruikt werd maar ook onophoudelijk bekeken en begluurd. In plaats van zich voor alle blikken te verbergen, kiest zij voor zichzelf en besluit het tegenovergestelde te doen: om zichzelf en haar zusjes te redden, gaat zij de strijd aan met haar tirannieke stiefvader en treedt juist voor iedereen goed zichtbaar naar buiten. (2012)

KOLJA
In 2017 verscheen dan “Kolja” over een dove, achtjarige jongen die door zijn ouders verwaarloosd wordt. Modest Tsjaikovski (broer van de componist Pjotr Iljitsj) krijgt de opdracht om zijn leraar te worden. Met veel moeite en hard werk lukt hem om Kolja dankzij een Franse methode te leren liplezen en spreken.
Gedurende jaren reizen ze (samen met een gouvernante) rond in Europa (vooral Frankrijk en Italië). Op die manier leert Kolja ook de componist goed kennen (het verhaal wordt verteld vanuit het standpunt van Kolja). Tot Kolja’s vader sterft en hij de erfenis (een landgoed in Oekraïne) krijgt en hun wegen scheiden.
Vele jaren later is in Sint-Petersburg totaal onverwacht de componist Pjotr Iljits overleden. Aan cholera wordt gezegd. Maar Kolja vindt dat er zaken zijn in dit verhaal die niet kloppen en gaat op zoek naar de waarheid achter de dood van Tsjaikovski.
Arthur Japin verhaalt dit gebeuren in hoofdstukken die afwisselend over de eerste periode en vervolgens over de dood van Tsjaikovski gaan. De auteur heeft zich goed gedocumenteerd en presenteert hier een these over de ware oorzaak van de dood van de befaamde componist, die ook in ruimere kring circuleert. Een verklaring evenwel die in Rusland niet aanvaard wordt, omdat ze te maken heeft met de homoseksualiteit van de beide broers en zoals men weet rust er in Rusland nog altijd een zwaar taboe op homoseksualiteit.
Zoals gewoonlijk bij Japin, is het een heel boeiend, goed geschreven en historische verantwoord boek geworden dat leest als een thriller.

MRS.DEGAS

Het was toen hij de enkele schilderijen van Edgar Degas met het beeld van een vrouw die liefdevol telkens een boeket, strelend, in een vaas schikt terwijl haar blinde ogen staren naar… ja waarheen, dat hij op zoek ging naar de schilder en besloot tot het schrijven van ‘Mrs.Degas’ (2020, De Arbeiderspers)… Edgar Degas, een figuur die mooi past in de interessesfeer van Japin: figuren die zich niet schikken in de maatschappij, die in de marge leven – deze intrigeren hem zoals hij zelf zegt.  

De roman splitst in twee delen die afwisselend worden verteld. Een luik verhaalt het leven van de (volwassen) schilder, het andere bevat de verslagen die een jonge vrouw schrijft over de maanden die zij bij Degas doorbrengt. Deze vrouw, wier identiteit we pas op het einde van de roman onthuld krijgen, heeft zich onder het valse voorwendsel van een door de agent van de schilder geplaatste advertentie bij deze aangemeld. Om hem, die binnenkort zijn woning moet verlaten, te helpen met opruimen en inventariseren van alles dat zich in het grote huis bevindt: een puinhoop, en een massa werken vermits Degas weigert te verkopen. We lezen hoe zij telkens verslag uitbrengt aan een voorlopig niet genoemd persoon over het zo moeilijk contact met de norse, verbitterde schilder, de Beer zoals daarom zijn bijnaam luidt. Die knort en snauwt, haar het werk bemoeilijk – uiteraard ook omdat hij tegen de gedwongen verhuizing (het ganse blok dient gesloopt) opziet. Hij is nochtans voor alles inderdaad op haar aangewezen gezien hij – een ziekte die hem van jongsaf bedreigde – inmiddels volledig blind is. Ondanks zijn humeur groeit er een vertrouwelijkheid – al bekent hij deze niet.

Blind… Degas kan niet meer schilderen. Werken doet hij wel. Met klei blijft hij beeldjes maken, of wat die zouden moeten voorstellen… Vormeloze hopen. Hoewel één beeldje toch op een meisje lijkt, zijn laatste adem. Vaak gaat hij de straat op – de jonge vrouw volgt hem op zo’n uitstap richting kerkhof: hoe hij zich (zonder blindenstok) zeer snel overal doorheen beweegt, niets of niemand ontziend. Hij zal het verklaren: hoe hij perfect weet waar hij zich bevindt, ieder huis en winkel waar hij voorbijkomt nog visualiseert. Bovendien zijn de andere zintuigen uiteraard verscherpt. Maar er is meer, iets als de ontwikkeling van een andere dimensie. Wanneer ze in een restaurant zitten weet hij nauwkeurig te beschrijven welke personen om hen heen zitten… Blijkbaar was dit alles ook werkelijk zo – ‘Mrs.Degas’ mag een roman zijn, een deel fictie, maar voor personen en gebeuren staan brieven, persoonlijke manuscripten van Degas, getuigenissen van familie en vrienden garant. Zo leren we ook over zijn opinie betreffende liefde en seks, hoe al die naaktmodellen in zijn atelier geen bekoring zijn, ze zijn er net als een stilleven. En dat hij de talloze ballerina’s die hij op het doek zou vereeuwigen, hij vooral via zijn beeld een opstap naar een beter leven wou schenken.

In de loop van hun gezamenlijk opruimwerk komt het bericht dat men tenslotte na moeizaam zoeken een geschikte nieuwe woning gevonden heeft in het 9de arrondissement waaruit hij absoluut niet weg wou, dat was zijn voorwaarde! Opruimen: niet alleen de vele werken, de kleding, het interieur, er zijn ook heel wat persoonlijke documenten, brieven, en zeer veel notities. Het valt de lezer op, en het mag Degas pas later dagen, dat de verslaggeefster veel belangstelling heeft voor alles wat de periode betreft die de schilder doorbracht in de US, in Louisiana. Dat zij hem naar herinneringen aan die tijd leidt en hem commentaren wil ontlokken. Wat ons naar dat andere luik van de roman voert: Edgar Degas en Mrs.Degas. In 1863 arriveren Estelle, een nicht van Edgar, met haar moeder en haar zus Didi in Parijs waar ze door Edgar opgevangen worden. Ze vinden bij hem maandenlang onderdak komend van Louisiana, gevlucht voor de verschrikking van de burgeroorlog en de terreur waar hun stad onder gebukt gaat. Estelle heeft haar baby bij, Baby Joe, geboren nadat de vader – ze waren pas gehuwd – gesneuveld was. Edgar zal zich om de familie bekommeren maar vooral trachten de jonge weduwe zoveel mogelijk afleiding te bezorgen. Langzaam wordt duidelijk dat hij verliefd is wat hij zichzelf niet bekent maar dat zijn omgeving en ook zijn broer René opvalt. Estelle… haar genegenheid lijkt zijn gevoelens te beantwoorden. 

Broer René organiseert voor het Amerikaanse gezin een verblijf in het landgoed van de familie in het zuiden. Edgar kan wegens verplichtingen aan een galerie niet mee. Gedurende de lange zuiderse vakantie groeit er iets tussen Estelle en de vrouwenverleider René… Het bericht komt dat Louisiana weer veilig is – men wil onmiddellijk terugkeren. Zo zal Edgar Estelle nog slechts zien om in het station afscheid te nemen, terwijl René besluit mee te reizen naar de US; hij zal tenslotte zijn nicht huwen. Vijf kinderen worden uit het huwelijk geboren. Maar Estelle, Mrs.Degas, verliest langzaam het gezichtsvermogen – reeds in Frankrijk bleek dat zij problemen had. Ten gevolge van de burgeroorlog en de vrijlating van de slaven zijn de landbouw en de economie in Louisiana ondermijnd; de firma van een oom waar de ganse Degas-clan in werkt stort in. René zal al vlug een lucratieve importhandel in wijn opstarten.

Zeven jaren later, de broers Edgar en René reizen samen van Frankrijk naar de US. René was in zijn geboorteland om wijn aan te kopen en Edgar liet zich overhalen om de familieleden die hij ooit ontving te bezoeken, hij wil ook nieuwe indrukken opdoen, inspiratie vinden. Hij neemt inmiddels zijn broer het huwelijk met Estelle niet meer kwalijk – hij die na het vroegtijdige overlijden van hun moeder ooit de zorg voor de jongere kinderen jarenlang op zich genomen had. Schilderen zal hij in Louisiana nauwelijks doen. Alleen, op verzoek, een portret als herinnering (want de firma gaat failliet tijdens zijn verblijf) van het kantoor met de mensen; en de portretten van Estelle, inmiddels volledig blind, terwijl zij bloemen schikt. Zij is zwanger en zal bevallen tijdens een feest dat gegeven wordt als afscheid van de firma bij het faillissement. Een gebeuren met een tragisch voorval tijdens dit gebeuren: met hoort een kreet, een plons… Uit de rivier haalt men het lichaam van een jonge kleurlinge, bediende bij Degas, en een pasgeborene op. De vrouw is niet meer te redden, Edgar weet het kind te reanimeren. Estelle, die net moeder geworden is van Jeanne, staat er op dat de baby bij hen in huis opgenomen wordt; het meisje wordt Joie genoemd. Zij zal hen samen borstvoeding geven, in het geheim, want contacten worden nog steeds als not done beschouwd in het zuiden al is de slavernij afgeschaft. De meisjes zullen hun leven grotendeels delen, samen spelen, studeren – al blijft Joie, een mulat (wie is de blanke vader?), wel b.v. verbannen naar het bediendenhuis.

Zowel voor als na de bevalling gaat de aandacht van Edgar vooral uit naar Estelle al is zijn liefde verdwenen. Hij heeft zich verzoend met het gelukkig huwelijk. De relatie met zijn broer René is weer als vroeger tot… Tijdens het carnavalsfeest waar de familie heengaat ontdekt hij dat René een verhouding heeft met de jonge buurvrouw en hij kan slechts op het nippertje verhinderen dat ook Estelle dit ziet. Meteen rijst het vermoeden dat zijn broer de vader is van Joie. De zo lieve, beminnelijke Estelle bedriegen… dit wordt de definitieve breuk tussen de broers, Edgar haat René met alle passie die hij bezit. Hij keert naar Frankrijk terug. Bij het afscheid van Estelle geeft hij haar een papier, een tekening die hij haar, de blinde, moet beschrijven: enkele lijnen slechts, Estelle met de baby’s, hen voedend, elk aan een borst. Zij vouwt het blad op en stopt het in haar jurk.

Tenslotte is de verhuis geregeld en betrekt Edgar Degas zijn nieuwe woning aan de Boulevard de Clichy 6. De taak van de jonge vrouw is beëindigd – een gesprek met zijn agent heeft men onthuld dat haar komst dubieus is, dat zij niet aangeworven werd. Het wordt niet echt uitgeklaard, hij, de Beer, bekent dat hij vriendschap voor haar heeft opgevat. Het is wel tijd dat zij haar opdracht vervult die ten einde loopt zoals uit een verslag blijkt dat meteen de bestemmeling onthult: René, en alsnog een verzoening tussen de broers bewerkstelligen. Zij heeft er wel nog voor gezorgd dat de schilder geïnstalleerd is in zijn woning, het moment om afscheid te nemen. Er is nog één werk van hem dat hij nog niet in handen had, zegt zij – en stopt hem een papiertje toe. “Wat, dit rafelig, gevouwen vod?” Toch wel… Wat staat er op… Zij beschrijft: nog nauwelijks zichtbaar, enkele lijnen, een vrouw die twee baby’s aan de borst heeft. Een shock, het daagt hem. Dan moet jij, Jeanne… Nee, ik ben Joie, de baby die jij ooit gered hebt. Nu begrijpt hij haar interesse voor Estelle, voor Louisiana. Deze tekening, dit povere restant, werd aangetroffen op de borst van Estelle na haar overlijden – zij moet het steeds gekoesterd hebben. Joie en Edgar praten. Ook over René. Waarbij duidelijk wordt dat een toenadering op dit ogenblik niet tot de mogelijkheden behoort, misschien later, ooit… zoals zij in haar verslag aan opdrachtgever René zelf meedeelt. In werkelijkheid zou Edgar Degas zich met zijn broer, die na de dood van Estelle gehuwd was met de buurvrouw en met haar definitief naar Frankrijk teruggekeerd was, verzoenen en een groot deel van zijn fortuin aan hem nalaten.

‘Mrs.Degas’ is een intrigerend biografisch verhaal, gestoeld op ware gebeurtenissen en relaties. Met een schitterende vondst als invalshoek. Het is ook heel wat meer. Japin biedt een blik op de boeiende figuur van Degas, een complexe persoonlijkheid. Wild, ruw, onhebbelijk, en anderzijds zachtaardig en gevoelig tegen zijn wil in. We leren zijn mening kennen over zijn métier, over recensies, over de kunsthandel, de academie; waarom hij al dan niet zijn werk verkoopt. Er wordt verteld over de relatie met zijn modellen, zijn houding tegenover het naakt. Meteen ook welke plaats de liefde in zijn leven innam – geen behalve deze voor Estelle vermoedelijk. Seks was iets als handel, betaald, verder interesseerde het hem niet. Ook voor de cultuur van Louisiana wordt plaats geruimd, de impact van de oorlog noord-zuid, de bevrijding van de slaven en de impact daarvan op de beide bevolkingsgroepen – het nog heersende racisme. Tenslotte de zovele pagina’s die indringend ingaan op de blindheid van de twee hoofdpersonen, een parallel, Estelle en Edgar Degas… het opent een wondere, bizarre wereld die nauwelijks te bevatten is maar getuigt van innerlijke rijkdom en poëtische schoonheid. En zo ook verwoord is, poëtisch en met liefde.

Johan de Belie
(zie ook “Lezers Tippen Lezers” en Wikipedia)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.