De publicatie van de roman ‘Opetani’ (‘De beheksten’, Polak & Van Gennep 1990) van Witold Gombrowcz is zelf reeds een verhaal. Hij verscheen als het eerste geschrift van de auteur in 1939 in twee Poolse kranten onder zijn pseudoniem Z.Niewieski. Om dan vergeten te worden. Pas in 1969, enkele maanden voor zijn dood, vermeldt hij het bestaan ervan in een tekst in het Cahier de l’Herne dat aan hem gewijd is.

Zo wordt uiteindelijk de tekst opgevist en komt het in 1973 tot een publicatie in zijn Verzameld Werk. In 1977 volgt een Franse vertaling als feuilleton in Le Monde, een Duitse in de Frankfurter Allgemeine en een Nederlandse in 1981 in de Volkskrant. Bizar: het is pas bij de publicatie als boek dat de laatste twee hoofdstukken zijn toegevoegd, die waren de lezers in 1939 onthouden…
‘De beheksten’ ontspint zich als een gothic novel maar dan wel één die de draak steekt met het genre dat dankzij Walpole, Mary Shelley en Poe zo populair was. De roman van Gombrowicz speelt rond en in een kasteel dat in een troosteloos, moerassig landschap staat – honderd kamers, ontelbare waardevolle schilderijen, meubels, kunstvoorwerpen – dreigend tot een ruïne te vervallen. Bewoond door een bijna zwakzinnige prins, een oude knecht en een roofzuchtige secretaris. En vooral: in de tot spookplaats verklaarde keuken, een handdoek die mysterieus voortdurend beweegt. De ironie: het geheimzinnige herleid tot een vuile versleten keukenhanddoek, een vod!

De tweede locatie is een nabijgelegen landgoed van verarmde landadel, gedwongen tot uitbating als pension. Daar maken we kennis met de andere hoofdpersonen, vooral deze waar het liefdesdrama (want ook dit ontrolt zich primordiaal doorheen de roman) zich voor ontwikkelt, dochter des huizes Maja en tennisleraar Marian. Wat bindt hen? Zij lijken elkaars gelijke, niet uiterlijk maar… iets ongrijpbaar, is het de fascinatie voor het lagere, het vulgaire. Het echte? Het ware, ontdaan van alle franje? Wat hen zelfs in staat stelt – onafhankelijk van elkaar – tot diefstal over te gaan. Het blijkt een relatie gedoemd tot aantrekken en afstoten, in een duistere sfeer van bedrog en mysterie waarin ze meegesleurd worden. Want er is de secretaris die de schatten van het kasteel in zijn bezit wil krijgen, er is de professor kunstgeschiedenis die al dat fraais wil inventariseren, naar waarde schatten en aan de gemeenschap schenken. Er is de prins, tot wanhoop en gekte gedreven door een herinnering, een misstap die blijkbaar Franio heet. Kortom er zijn voldoende gegevens om er een spannend verhaal uit te distilleren en dat is dan ook waar de auteur in slaagde.

Was dat de bedoeling? Enerzijds allicht wel – het moest gelezen worden. Anderzijds treffen we hier reeds alle elementen aan die terug te vinden zijn in het latere oeuvre van Gombrowicz en ongetwijfeld is dat het essentiële opzet. Hij levert commentaar op de klassen- en kastenmaatschappij zoals die toen nog uitgesproken bestond. Kritiek op de landadel net zo goed als op de kliekjes van de rijkelui in Warschau die hij genadeloos schetst; deze laatste gekoppeld aan een schildering van het mondaine leven, het bestaan en de uitbuiting van ‘gezelschapsdames’, de kleine boeven, de tenniswereld met zijn afgunst… een beeld van een verdorven maatschappij, van mensen in een oppervlakkig zielloos bestaan. Daarnaast heeft hij het over sociale omwentelingen, de nivellering van rangen en standen, het einde van de aristocratie. Wat is belangrijk voor hem – en komt tot uiting in zijn (deze van de lezer) sympathie voor de twee jonge geliefden? Morele gezondheid, menselijke waardigheid, de waarheid van karakter: “…Maja begreep dat er in het leven momenten zijn waarop je moet besluiten alles te wagen en alles te riskeren om je menselijke waardigheid te redden”. Het karakter moet boven alle schijn heersen; schijnheiligheid is voor hem als een vloek. Zwaartillend? Helemaal niet, Gombrowicz weet dit alles te verpakken in het spannend verhaal én met de nodige humor. Dikwijls zelfs hilarisch wanneer hij twee types tevoorschijn tovert, dames uit de bourgeoisie, die met elkaar optrekken maar elkaar het licht in de ogen niet gunnen, kibbelen, of in een monologue intérieur zichzelf verraden. Groteske dialogen. Hij is een meester in het uitvergroten zoals hij dat in later werk blijft doen. En dan zijn er nog de sterke sfeerscheppingen. De weergave van de natuur, van de woeste streek. Ook de beklemmende nachtelijke sfeer in het kasteel waar we ’s nachts door verlaten gangen dwalen. 
Een spookverhaal? Absoluut. Een roman met veel dubbele bodems en gelaagdheden? Zeker. De spoken, die verdwijnen uiteindelijk, de ratio wint. De andere opgeworpen problemen? Of Gombrowicz de menselijke waardigheid ooit zag zegevieren, dat is een open vraag. 

Johan de Belie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.