Dertig jaar geleden had ik een heel lang gesprek met Robert Van Yper (foto Jo Clauwaert) voor De Rode Vaan. Robert was/is op diverse terreinen actief (theater, rock…) en die kwamen allemaal aan bod.
Robert Van Yper: “Zelf ben ik in de toneelwereld getuimeld toen ik mijn burgerdienst deed bij het Nationaal Jeugdtheater. Daar werkte overigens ook Mieke Felix in die tijd. Eigenlijk was dat voor ons de beste leerschool. Juist omdat alles daar totaal verkèèrd ging. Op die manier hebben we dus geleerd hoe we het niet moesten doen. Tegelijk zagen we dat er wel een markt was voor een dergelijk theater en daarom zijn we samen met Theater Poëzien gestart. Al was onze oorspronkelijke doelstelling niet kindertheater maken, maar poëzietheater maken voor alle groepen. In het begin speelden we dan ook producties voor volwassenen, maar dat hebben we afgebouwd om financiële redenen, omdat je bij avondvoorstellingen niet dezelfde financiële garanties hebt als bij schoolvoorstellingen. Het is immers niet altijd over rozen gegaan, maar van de dertien theaters die in de loop der tijden hun subsidies zijn kwijtgespeeld, is Poëzien het enige dat erin is geslaagd, niet alleen om te overleven, maar op de koop toe z’n werking nog verder uit te breiden, zodat het ministerie zich wel verplicht zag ons opnieuw voor subsidiëring in aanmerking te laten komen.
De meeste tijd hebben wij het echter gerooid zonder subsidies, de laatste vijf jaar met een heel kleine subsidie. Subsidies, subsidies, ik weet het, telkens je met iemand uit het theater spreekt, duikt dit onderwerp op. Maar het blijft een feit dat wij nog altijd zwaar onderbedeeld worden wat de appreciatie door de overheid betreft. Is het inderdaad niet hemeltergend met welke willekeur ze worden uitgedeeld? Het ene jaar worden wij onze subsidies ontnomen omdat we ons teveel naar de scholen richten, het andere jaar prijst men juist deze aanpak en worden we ervoor beloond. Ik vraag me trouwens af hoeveel leden van de Raad van Advies ons reeds aan het werk hebben gezien.
Jaren geleden heeft prof.Van Spaandonck geprobeerd om een nuchterder benadering dan de zuiver emotionele of artistieke in te voeren en heeft dan die beruchte diagram ingevoerd, waarin een objectief schema werd gemaakt van de structuur en omvang van de gezelschappen. Daarbij kwamen aan bod: aantal voorstellingen, aantal producties, aantal toeschouwers, verhouding tussen eigen inkomsten en subsidies enz. Dat is door wat ik zou noemen “de sector” op een tamelijk rabiate manier de vuilnisbak ingegooid, men weigerde om zich voor de subsidietoekenning op dergelijke zakelijke cijfers te beroepen. Op zich is dat zeer juist natuurlijk, want men kan de werking van een theater niet alleen uitdrukken aan de hand van zakelijke gegevens. Maar natuurlijk is het ook onnozel te beweren dat ze hoegenaamd géén rol spelen.
Wij willen niet de discussie over dat project Van Spaandonck opnieuw openen, maar omdat we een beetje origineel uit de hoek wilden komen, hebben we een andere benadering gezocht om de zakelijke omvang van een gezelschap te gaan bepalen. Men heeft het b.v. vaak over het aantal voorstellingen, maar zonder daarbij rekening te houden met het aantal akteurs dat aan die voorstelling meewerkt. Wat subsidies aangaat, is dat natuurlijk onzin. We gaan ervan uit dat de enige doelstelling van subsidiëring kan zijn de werking van theaters mogelijk te maken en wat is de werking van een theater anders dan het actief presteren van acteurs? Hoe meer acteursprestaties je m.a.w. hebt, hoe meer geld je nodig hebt om die acteurs te betalen. Alleszins is dat toch een aanvulling op de huidige manier van beoordeling, waarbij men enkel uitgaat van “profiel” of “uitstraling” of wat ze zogezegd cultureel betekenen. Ik wil echter wel eens een discussie aangaan met de vakbond over het feit of een gezelschap met “minder profiel” dan ook zijn akteurs minder mag betalen. Ook alle andere omkaderingskosten, het aanmaken van een dekor, het kopen van verf, het betalen van benzinerekeningen, telefoonkosten, promotie… kosten natuurlijk evenveel voor een gezelschap met weinig profiel als voor een waar men zogezegd hoog naar opkijkt. Daarom hebben we een berekening gemaakt waarbij we voor het voorbije seizoen Theater Poëzien vergelijken met onze twee collega-kindertheaters in het Gentse, het Speeltheater en Stekelbees. We hebben het dan wel over professionele acteurs, b.v. wat de productie “Grondbeginselen” betreft, die voornamelijk door kinderen werd gespeeld. Men moet die cijfers dus wel met omzichtigheid benaderen, want Oud Huis Stekelbees dat er op basis van dat cijfermateriaal niet zo goed uitkomt, heeft in datzelfde seizoen ook “La Cifra” gemaakt, wat uitsluitend door kinderen werd gespeeld. Maar wat we er toch kunnen uit besluiten is dat Theater Poëzien qua grootte van subsidies op z’n minst tussen die twee gezelschappen zou moeten staan. Als je ziet wat wij met onze vier miljoen subsidies aanvangen, dan is het extraatje van tien miljoen dat we vragen, zeker niet onverantwoord. We hebben inderdaad voor dit seizoen een subsidie van 13,5 miljoen aangevraagd. Een verdriedubbeling dus. Dat lijkt heel veel, maar als je onze werking en onze kostenstructuur gaat bekijken, dan merk je dat die zeker niet minder is dan die van de andere kindertheaters. We weten wel dat het verschil juist te maken heeft met dat “gebrek aan profiel of aan uitstraling”, maar dan zeggen wij: geef ons die tien miljoen en dan zullen we eens iets anders laten zien! En ten tweede zijn we het er niet helemaal mee eens dat er nu een gebrek aan profiel of aan uitstraling is. Er is alleen een soort van misverstand tussen de reacties van wat ik zou noemen “het milieu” (de Raad van Advies en een aantal andere vakmensen) en ons publiek en onze doelgroep. Die reageren totaal anders. Anders zouden wij trouwens nooit die grote omzet kunnen halen. Theater Poëzien heeft op dit moment geen schulden. Maar dat heeft te maken met een zeer rigied beleid en dat kan men niet blijven voeren. Dat heeft vooral te maken met het idealisme en de inzet van een hoop mensen. Zo worden onze acteurs in de vakantieperiodes b.v. niet betaald, wat sociaal eigenlijk niet te verantwoorden is. Vorig jaar was er b.v. een echt gunstig rapport voor Theater Poëzien en stelde men een verhoging met anderhalf miljoen voor. Door allerlei politieke tussenkomsten ten voor¬dele van andere gezelschappen is dat uiteindelijk niet doorge¬gaan omdat men ervan uitgaat: “Bij Poëzien lossen ze dat wel op.” En inderdààd, wij lossen dat wel op, maar of dat allemaal zo fair is, is natuurlijk de vraag. Vooral als men zich afvraagt waarom men nooit eens aan andere gezelschappen vraagt “om het op te lossen”…
Het doet vooral pijn als je dan vaststelt dat bepaalde gezelschappen die een veelvoud aan subsidies krijgen van wat wij krijgen, gedurende drie à vier maanden hun werking stil leggen omdat ze zeggen: we hebben geen geld genoeg om theater te spelen (bedoeld wordt: het Speeltheater, RDS). Er is onlangs een studie gemaakt door een ekonomische school uit Brussel en daar werd Theater Poëzien als een voorbeeld van zakelijk en organisatorisch beleid en beheer gesteld, zelfs in vergelijking met de A-gezelschappen. Daarom dat ik het vertik om “speciale” voorstellingen te organiseren, waar enkel collega’s en perslui op afkomen en waar je de kinderen met een vergrootglas moet gaan zoeken.
Voorstellingen in eigen beheer zijn overigens erg duur. Aan kinderen kun je nu eenmaal slechts een beperkte bijdrage vragen zodat we zelfs bij een uitverkochte zaal nog verlies lijden. En met onze vijf miljoen aan subsidies kunnen wij die verliezen op dit moment nog niet dekken, daarvoor zouden we zeker over tien miljoen moeten kunnen beschikken. Dat zou ook de bedoeling moeten zijn van de hele subsidiepolitiek. Subsidies dienen niet om iets kunstmatig in leven te houden, maar om iets dat bestaat de mogelijkheid te bieden tegen redelijke prijzen te kunnen werken!”
SCHOOLVOORSTELLINGEN
“Ik weet wel dat het nu “in” is om zich te keren tegen schoolvoorstellingen. Men is van oordeel dat kinderen maar naar “gewone” voorstellingen moeten komen. Men gaat zelfs zo ver van te durven stellen dat men de kinderen onder het publiek moet verspreiden. Het lijkt wel alsof men daarmee een soort van jeugdig hooliganisme wil tegengaan. Maar als kinderen inderdaad boel maken tijdens een voorstelling, dan zouden theatermakers zich ook wel eens mogen afvragen of zij niet boven de hoofden van die kinderen aan het werken zijn!
Trouwens, waarom maakt men altijd dergelijke problemen als het over theater gaat en waarom stelt men zich b.v. nooit de vraag of het wel goed is dat men kinderen verplicht wiskunde te volgen? Omdat men natuurlijk heel goed weet dat geen enkel kind dit uit zichzelf zou doen, maar dat de gevolgen katastro-faal zouden zijn. Nochtans zou men ook theater moeten beschou-wen als deel van een pakket culturele vorming dat bij het onderwijs hoort. Vandaar ons pleidooi om een theatervoorstelling juist te integreren binnen het onderwijs. Het woord “verplichten” doet hier dan ook niets terzake: het onderwijs heeft nu eenmaal tot taak de jonge mensen met bepaalde zaken te confronteren en het theater is daar zeker één van!”
Toch wil ook Robert Van Yper niet ontkennen dat het theater is geëvolueerd: “Dat is maar normaal ook. Ik heb echter niet de indruk dat het werken voor kinderen moeilijker geworden is, Indiana Jones en videoclips ten spijt. Tenslotte leven wij in dezelfde maatschappij als die kinderen, maken wij in grote mate hetzelfde mee en evolueren wij dus in een gelijkaardige richting. Men mag die invloed van de beeldcultuur trouwens niet overdrijven. Het is niet omdat kinderen zoveel naar televisie kijken dat ze niet meer in theater geïnteresseerd zouden zijn. Het is wél moeilijker om hun de conventies van het theater bij te brengen. Wat vroeger evident was, wordt nu in vraag gesteld. Een blauw zeil was vroeger moeiteloos de zee, nu blijft dat een blauw zeil. Kinderen worden dus zeker niet fantasierijker. En het is nochtans belangrijk dat zij met die conventies vertrouwd worden. Tenslotte aanvaardt een volwassene toch ook dat als een acteur opkomt en zegt: “Ik ben Hamlet”, dit inderdaad Hamlet is en roept men niet vanuit de zaal: “Welnee, gij zijt Hugo Van den Berghe!”
TURNZAAL
“Die nieuwe opvattingen, die hoor je trouwens alleen maar in steden als Gent of Antwerpen, waar er aan kindertheater zeker geen gebrek is. Elders zijn er nauwelijks behoorlijke schouwburgen, laat staan kwalitatief hoogstaande voorstellingen. We vinden dan ook dat wij daar een heel specifieke taak hebben. Maar juist met het oog op het verkrijgen van subsidies zijn ook wij de jongste jaren verplicht geweest met een groot decor te werken en ingewikkelde eisen te stellen wat belichting betreft. En dan kan je natuurlijk niet meer in een turnzaal terecht. Dàt is de grootste kritiek die ik heb op het cultuurbeleid, namelijk dat er werkelijk druk wordt uitgeoefend om in een bepaalde lijn te gaan werken. Terwijl men eraan voorbij-gaat dat de meerderheid van de scholen niet kunnen rekenen op een nabijgelegen schouwburg of cultureel centrum waarin vol-doende technische faciliteiten aanwezig zijn om dergelijk theater te brengen. En verplaatsingen met de bus kosten de scholen vaak meer dan de voorstelling zelf! Met als gevolg dat men op die manier steeds in hetzelfde kringetje blijft werken in plaats van “honderd bloemen te laten bloeien”.
Toch is de zalenproblematiek ook in Gent zelf door de recente ontwikkelingen rond de Minard in een stroomversnelling terechtgekomen. Theater Poëzien is al jaren vragende partij naar speelruimte. We spelen de laatste jaren een 20-tal voorstellingen in Gent, maar dat zouden er eigenlijk 40 à 50 kunnen zijn. Want in de Minnemeers of zo hebben we telkens een massa scholen moeten weigeren. We hebben dan ook al jaren geprobeerd om de vier Gentse jeugdtheaters (buiten de reeds genoemden is dat ook nog Theater Taptoe) op één lijn te krijgen om een standpunt in te nemen naar de overheid toe, maar door speci-fieke belangen van Theater Stekelbees en Eva Bal blijkt die samenwerking niet te realiseren, zodanig dat we enkel samen met Theater Taptoe naar buiten komen. We vragen dus niet een vaste zaal, maar we hebben wel een speelkapaciteit nodig waarbij we elk tenminste 50 voorstellingen kunnen spelen. Wij kunnen erin komen dat er bepaalde gezelschappen zijn die wel vaste speelblokken vragen, maar we vragen alleen dat de reste-rende weken dan niet de maanden juli en augustus zijn!
De benaming Poëzien Educatief zal dan ook in het nieuwe project nog geldig blijven, gezien de goede naam van Poëzien bij de scholen. Het gekke is dat voor de overheid het blijkbaar nog altijd interessanter is een restaurant als nevenactiviteit te hebben i.p.v. een pedagogische omkadering.”
Toch mocht het allemaal niets baten. De nieuwe groep werd wél erkend, maar kreeg geen subsidies. Een lege doos dus. Het onderscheid is dat men met die erkenning wel naar andere subsidiebronnen zoals de Nationale Loterij kan trekken.
BACKLINE PRODUCTIONS
“Het grote voordeel van mijn systeem is dat mijn groepen uitwisselbaar zijn,” zegt Robert Van Yper over zijn andere passie, namelijk de vroege rock’n’roll. “Daarmee bedoel ik het volgende. Ik mag zeggen dat de meeste mensen die b.v. een optreden van Ralph Samantha & the Medicine Men organiseren, tevreden zijn, zowel over de publieke belangstelling als over de kwaliteit en de ambiance. Dus willen ze de volgende keer nog zoiets organiseren, maar dan uiteraard niet meer met dezelfde groep. In zo’n geval raad ik hen dan b.v. Ben Crabbé en The Floorshow aan en dat blijkt dan inderdaad ook steeds aan te slaan. Guido Belcanto paste uiteraard niet in dit systeem, maar De Kreuners wel. Daar komt nog bij dat, aangezien Ben Crabbé ook nog altijd de drummer is bij De Kreuners, mijn taak om optredens van beide groepen te plannen er heel wat gemakkelijker op is geworden.”
Robert Van Yper: Vroeger hadden mijn groepen nogal eens de naam van enkel covers te spelen. Dat is nu echter steeds minder het geval en heel binnenkort zullen ze zelfs allemààl overgestapt zijn op eigen werk. Toch blijven ze daarin hun oorspronkelijke richting min of meer trouw. Voor Ralph Samantha wil dit dus zeggen de blanke, zuiderse rock’n’roll (vooral rockabilly en tex-mex), voor The Floorshow de zwarte rhythm’n’blues en voor Q-Dance zouden we kunnen spreken van rock’n’soul, zoals Country Joe McDonald dat noemt. De rockmuziek uit de jaren vijftig is zeker de voornaamste bron van inspiratie voor de groepen die ik onder mijn hoede heb. Zelfs voor Guido Belcanto die ik als vriendendienst aan een eerste elpee heb geholpen. Zijn muziek paste eigenlijk niet in mijn kraam, maar aangezien het zo’n sympathieke kerel is, heb ik hem toch een duwtje in de rug willen geven op een moment dat het met zijn carrière niet zo best ging. De elpee “Op zoek naar romantiek” heeft echter als een trein gelopen en zoals afgesproken is ieder ondertussen weer zijn eigen weg gegaan.
– Enfin, jullie brochure oogt toch al goed. Buiten de voorstelling van de groepen zie ik b.v. dat je een soort vademecum voor de concertorganisator hebt geschreven.
Robert Van Yper: Iedere week worden wij drie, vier keer met allerlei organisaties geconfronteerd en de ene keer loopt het allemaal in het honderd, terwijl het de andere keer perfect is georganiseerd. Maar de meeste gevallen situeren zich ergens tussen deze twee uitersten. Je ziet dan vaak dat overal dezelfde fouten worden gemaakt. Dat is niet uit onwil, maar het zijn meestal jonge, onervaren mensen die dan dezelfde blunders begaan die honderd voorgangers van hen al hebben begaan omdat er heel weinig doorstroming is. Heel weinig organisaties bestaan immers uit comités waar de ervaring wordt doorgegeven, veel vaker zijn het individuen of een vriendenkring. Vandaar dat ik dacht dat deze gegevens voor beginnende organisatoren wel nuttig konden zijn.
Er zijn meestal twee problemen: enerzijds is er de organisatie zelf, het opzetten van het evenement, de zuiver technische kant van de zaak dus; anderzijds zijn er de financiële consequenties. Als je het allemaal goed wil doen, kost het geld, veel geld en het paradoxale is hoe meer geld je investeert, hoe minder kans er is dat het een flop wordt. Al is dat nu ook weer geen zekerheid natuurlijk. We proberen de organisatoren dus te behoeden voor onverantwoorde risico’s.
– Als ik de brochure verder doorneem, dan vallen mij ook vele nieuwe namen op…
Robert Van Yper: Inderdaad, wij willen die jonge groepen begeleiden, al verzorgen wij daarnaast, omwille van de financiële haalbaarheid, ook de boekingen van een aantal grote namen zoals Hugo Matthijssen, Bart Peeters en Elisa Waut. En De Kreuners natuurlijk. Maar voor die jonge groepen hebben we een soort productiepakket opgebouwd. Met drie daarvan hebben we zelfs reeds een single uitgebracht. Om onszelf financieel niet voorbij te hollen, zijn we met singles begonnen, maar die platenproductie zal wellicht nog worden uitgebreid tot elpees en CD’s. Zowel van Ludo Mariman als van Jan De Bruyn is b.v. een CD op komst, maar dat kun je nu ook weer geen debutanten in het vak meer noemen…
Daarnaast geven we die jonge groepen ook een volledige service en omkadering, wat p.a. en geluidsversterking en zo betreft, net zoals we dat voor onze eigen groepen zouden doen. Het enige wat we niet doen is het specifieke management.
– Maar wat versta je daar dan precies onder?
Robert Van Yper: Dat is in eerste instantie de interne keuken van de groep. Dient de bassist te worden vervangen? Wanneer wordt er gerepeteerd? Hoe wordt het repertoire en de set opgebouwd? Met welke arrangementen? Gaan we er blazers bij nemen of niet? Hoe moet de groep zich kleden? Welke promotiestrategie dient er gevolgd? Maken we een videoclip? Of eerder een agressieve perscampagne? Kortom, wat men in theatertermen de productie zou noemen. Als manager ben je dus ook met het artistieke bezig, als boekingskantoor niet. Bij Backline gaan we ervan uit dat de groepen waarmee we werken een afgewerkt product zijn, dat wij aan de markt aanbieden. Terwijl een manager aanwezig is van bij de aanmaak, het concept, de constructie van een groep. Kortom, als je goed nagaat, kan je eigenlijk alleen maar manager zijn van een groep waarvan je zelf een fan bent. Als manager ben ik immers verplicht zo’n groep tientallen keren aan het werk te zien en toch wil ik er altijd opnieuw weer plezier aan beleven. En dat wil voorlopig met mijn vijf geesteskinderen nog wel lukken.
Bij Backline brengen we alles onder wat met boekingen heeft te maken. Waarom dat opsplitsen in twee firma’s? Ten eerste omdat boekingen nu eenmaal een meer commerciële activiteit vormen dan aan management doen. Daarenboven kan je zoals gezegd geen manager zijn van twintig groepen, maar je kan wel de boekingen doen van twintig groepen. Het is trouwens allemaal begonnen toen De Kreuners zich aansloten bij Western Productions, ook al deden we van hen niet het management. Dat had immers een aantal administratieve consequenties, zoals b.v. dat je om boekingen te doen een BTW-nummer moet hebben, voor management niet. Dat was nog een reden om die zaken beter te scheiden. En aangezien we toch een apart firmaatje moesten oprichten om die boekingen van De Kreuners verder te kunnen doen, konden we evengoed het promotiepakket wat uitbreiden en opentrekken naar een groter aantal groepen. Dan hebben we op de markt eens nagegaan, welke behoefte er leefde. Er bestaan immers al tal van theater- en boekingskantoren, maar er bleek toch een grote behoefte te bestaan aan een kantoor dat gespecialiseerd is in rock.
NAAR EEN STATUUT VOOR DE ARTIEST
Robert Van Yper: Grote kantoren als Vervecken en King hebben naast muziekgroepen b.v. ook goochelaars, vuurspuwers en majorettenkorpsen in hun stal. Dat is misschien niet erg als het wat muziek betreft over balorkesten gaat, maar in het rockcircuit hebben zowel organisatoren als muzikanten een totaal andere mentaliteit. Een andere structuur ook. Zo hebben balorkesten meestal een leider die als ‘werkgever’ optreedt, terwijl rockgroepen in de meeste gevallen uit evenwaardige, individuele partners bestaan. Dat heeft o.a. gevolgen voor de belastingen, die rockgroepen vaak benaderen alsof het balorkesten waren. Met alle gevolgen vandien. De cowboyverhalen over rockmuzikanten en de fiscus zijn legio. De fout ligt daarbij niet altijd automatisch in het kamp van deze laatste. Rockmuzikanten springen vaak slordig om met hun paperassen, soms tot hun eigen nadeel. Zo vergeten ze b.v. dat verplaatsingsonkosten en peperdure gitaren en versterkers als beroepskosten kunnen worden aangerekend. Daar willen wij met Backline ook wat aan doen, wat uiteindelijk zal moeten uitmonden in een gesprek over een beroepsstatuut, waarvoor wij een solide gesprekspartner naar de overheid toe willen worden.
Soms vraagt men mij wel eens of mijn werk voor De Kreuners, Ben Crabbé, Ralph Samantha en Q-Dance niet aan mijn opdracht voor Theater Poëzien vreet. Nee dus. Ik werk gewoon twaalf uur per dag en dat gedurende zes dagen per week. ’s Zondags ben ik inderdaad voor niemand te spreken. Ik heb het mooiste lief van West-Europa en ik wens niet dat onze relatie eraan ten onder zou gaan. Enfin, ik geef toe dat het me vooral bij de rockgroepen niet altijd lukt deze heilige regel te respecteren, maar gelukkig houdt mijn lief van rock’n’roll en gaat ze dan mee, anders zou het niet te doen zijn natuurlijk.
WESTERN PRODUCTIONS
Robert Van Yper: Er zijn trouwens ook voordelen aan de combinatie van die twee jobs. Zo kunnen Theater Poëzien en Western Productions, zoals mijn managementbureau heet, samen een ruim appartement huren in de Gentse Tentoonstellingslaan. Het is gewoon een pure noodzaak om te kunnen overleven. Zelf loop ik al enkele jaren met een plan rond om via rockmuziek de belangstelling voor theater bij de jeugd een beetje aan te wakkeren. Daar ik geboren ben in hetzelfde jaar als de rock’n’roll, 1954, zijn mijn oren voor het eerst echt opengegaan met The Beatles. Daarnaast ben ik dus vooral geïnteresseerd in rockabilly-muziek. Tien jaar geleden ben ik trouwens begonnen met tournees te organiseren van Engelse rockabillygroepen zoals The Shades, The Hot Rod Gang en The Phantoms. Op die manier ben ik dan in contact gekomen met mensen uit de entourage van The Cousins en zo lig ik mede aan de basis van de hereniging van deze groep, waarvan « Kili watch » zopas opnieuw is uitgebracht.
— « Kili watch » is van 1961, maar internationaal gezien zijn The Cousins misschien wel onze meest succesvolle groep geweest, nietwaar?
R.V.Y.: In « The Book of Golden Discs » komen voor de jaren zestig maar drie Belgische platen voor: « Marina » van Rocco Granata, « Dominique » van Soeur Sourire en dan The Cousins als enige rockgroep. In het totaal hebben The Cousins zo’n 45 singles uitgebracht, waarvan er zeven een nummer één-positie in het buitenland hebben gehaald. Dat was dan wel in ons omringende en Latijns-Amerikaanse landen, dus niet in Engeland of de VS, maar het is toch een prestatie die niemand hen nadien heeft nagedaan.
— Zeker niet op het huidige ogenblik, nu is het volop kommer en kwel. Dat was echter niet zo op het eind van de jaren zestig ?
R.V.Y.: Dat klopt, zeker als je de hype ziet die er de voorbije jaren rond Belgische groepen is opgevoerd. Al zijn de twee periodes natuurlijk moeilijk te vergelijken. Verkoopscijfers zeggen b.v. niet zo veel. Eén elpee van Madonna verkoopt nu meer dan destijds het hele oeuvre van The Beatles tesamen, maar dat wil natuurlijk niets zeggen. Er zijn nu veel meer mensen die platen (kunnen) kopen, de leeftijdsgrenzen vervagen, de markt is helemaal opengegooid tot in de Derde Wereld toe, er zijn veel meer mensen die een platendraaier hebben, enz. Maar als we dan het begrip « succes » hanteren, hoe vaag dat ook is, dan moeten we toch vaststellen dat toen de Belgische groepen meer « succes » hadden in het buitenland. Op dit moment zie ik, op de kortstondige periode met TC-Matic na, zelfs geen enkele groep die internationaal iets betekent.
— Terug naar je plannen voor een musical op basis van rockteksten…
R.V.Y.: Ja, ik vind dat men iets te neerbuigend doet over die teksten, vooral dan die uit de tijd voor Bob Dylan. Vaak zijn ze inderdaad totaal onbenullig, maar er zitten toch uitzonderingen bij. Vanuit mijn theaterachtergrond leek het me dan ook zinnig om eens een tekstmusical te maken met klassiek rock’n’roll-materiaal. Ik heb trouwens reeds een uitgewerkt plan op basis van teksten van Jerry Leiber en Mike Stoller (vooral bekend door « Hound dog », « Jailhouse rock », «Yakety yak », « Charlie Brown » en zo, al zijn dat daarom niet hun beste teksten), maar dan heb ik vernomen dat er in Engeland reeds zo’n compilatie bestaat. Daarom denk ik er nu ook aan teksten van Chuck Berry, Eddie Cochran en Carl Perkins, de drie grote poëten van de rock’n’roll, erbij te betrekken, eventueel zelfs in vertaling, hoe moeilijk dat ook lijkt. In dat laatste geval denk ik natuurlijk aan Theater Poëzien, maar dat hoeft niet noodzakelijk. De medewerking van The Samantha Brothers daarentegen ligt reeds zo goed als vast. Rest echter het probleem van financiering. Binnen een subsidiepakket zie ik het niet zo dadelijk zitten, dus dat zal dan via sponsoring moeten gaan. Ik ben daaraan nu aan het werken, maar om eerlijk te zijn, daar kruipt meer tijd in dan in het ontwerpen van die musical zelf!
Referenties
Ronny De Schepper, Robert Van Yper aan het lijntje, De Rode Vaan nr.38 van 1987
Ronny De Schepper, “Jongeren luisteren eerder naar rockartiesten dan naar politici”, De Rode Vaan nr.19 van 10 mei 1991
Ronny De Schepper, Jongeren en theater: “Ik ga alleen maar als ik een lief heb”, Graffiti oktober 1991