Journalist Marc Reynebeau viert vandaag zijn 65ste verjaardag. Ik heb op de website van een.be een foto geselecteerd, waarbij hij in de trein zit en dat is natuurlijk niet toevallig, want het was vooral op die manier dat ik hem in de jaren tachtig en negentig vaak heb ontmoet. Hij werkte toen voor Knack en ik eerst voor De Rode Vaan en nadien voor de socialisten, maar ondertussen zijn zowel hij als ik een andere richting uitgegaan en zullen onze meningen op politiek vlak nu wel verder uit elkaar liggen. Maar aangezien ik niet meer buiten kom, kom ik Marc nu ook niet meer tegen en kan ik mij hem dus nog altijd van vroeger herinneren, toen we interessante en vaak leuke gesprekken voerden in de trein. Ik heb in die tijd ook een paar keer over hem geschreven, maar voorlopig hou ik het hier bij een telefonisch interviewtje uit 1988.
Van vrijdag 21 oktober tot en met donderdag 3 november 1988 heeft in Gent (voornamelijk in het centraal gelegen Congrescentrum in het Citadelpark) ‘Happening 88‘ plaats, een totaalgebeuren dat zowat het hoogtepunt moet worden van de Vlaanderen Leeft-actie die door cultuurminister Dewael een paar jaar geleden in gang werd gezet. Of hij daarmee ook een punt plaatst achter zijn ambtstermijn, zal je ondertussen reeds vernomen hebben. Bij het ter perse gaan was men de Vlaamse ministerzetels evenwel nog aan het herschikken, zodanig dat ook onze gesprekspartner, Marc Reynebeau, niet precies wist of hij nu een round-up van het beleid van Dewael aan het maken was of gewoon een tussentijdse stand van zaken.
— Maar hoe dan ook, dat is toch het voornaamste onderwerp van je boek, « Apollo’s klacht », Marc?
Marc Reynebeau: Nou, als journalist hou ik me reeds sedert Rika De Backer met cultuurbeleid bezig, vooral omdat ik vond dat er daar zo bijzonder weinig aan gedaan werd. Ook op politiek vlak. In de Vlaamse Raad werd daarover b.v. nauwelijks gediscussieerd. Men vond dat blijkbaar niet belangrijk. Mijn belangstelling voor het cultuurbeleid daarentegen is meegegroeid met mijn belangstelling voor cultuur in het algemeen, omdat van bij het begin van de jaren tachtig vooral de financiering daarvan een probleem is geworden. De subsidies werden steeds problematischer, de problematiek kwam dus steeds meer « op straat », als ik me zo mag uitdrukken, en de bekroning van dat alles is natuurlijk de figuur van minister Dewael, dat is juist.
— Precies! U zegt: het interesseerde mij vooral omdat er geen echt cultuurbeleid wàs, maar of men het nu goedkeurt of niet, Dewael was wel de eerste cultuurminister om zijn beleid te profileren.
M.R.: Klopt. Hij heeft een heel aantal eigen accenten gelegd en in principe is dat inderdaad een verdienste, ongeacht of men het daarmee eens is. Het gaf alleszins discussiestof.
— En of! Een van die accenten was immers ongetwijfeld de creatie van een vzw Vlaanderen Leeft, waarbij zeker in een aanvangsfase het landsbelang, als ik dat zo mag stellen, en het partijbelang in meer of mindere mate versmolten werden…
M.R.: De ontstaansgeschiedenis is inderdaad merkwaardig. Het begon als een initiatief van de minister zelf dat logistiek en technisch werd ondersteund door een vzw die uitsluitend door liberalen was bevolkt. Daarop zijn dan een heleboel opmerkingen gevolgd zowel van de kant van het Rekenhof als in de Vlaamse Raad zelf en zeker in eerste instantie heeft de minister daar niet altijd de waarheid gesproken, met name wat de samenstelling van die vzw betreft. Dat is een beetje te ingewikkeld om hier in het kort uit te leggen en uiteindelijk is dat toch een louter technische aangelegenheid. Interessanter is vast te stellen dat hij zich in de advertenties en televisiespotjes op een partijpolitieke manier heeft geprofileerd. Hij was altijd prominent aanwezig, met zijn foto of wat dan ook. Dat hij zich profileert, daarover geen kwaad woord, maar ik vind wel dat een minister niet aan usurpatie mag doen. Op de eerste plaats verdient hij dat niet, want de culturele sector is er in mijn perceptie niet beter op geworden, zelfs als men alleen nog maar naar de cijfers kijkt. Maar daarnaast zijn er zelfs een aantal gevolgen van zijn beleid die gewoon negatief zijn voor de culturele sector en dan heb ik het vooral over de schone kunsten en al wat daarrond hangt.
Dat kan je ook vaststellen ter gelegenheid van deze Happening, want hier zie je dat alles een beetje voor de kar van Vlaanderen Leeft en « dus » van de minister wordt gespannen, dat daar veel geld wordt voor vrijgemaakt. Nu heb ik de indruk dat dit enkel maar kan, precies omdat de minister dit heeft beslist. En dan vind ik dat meer het verzorgen van je persoonlijke publiciteit dan wat anders. Gewoon omdat het nogal arbitrair is: waarom is er nu wel geld voor bepaalde zaken en waarom niet in « normale » tijden, laten we zeggen.
Vlaanderen Leeft is overigens ook uitdrukkelijk gelanceerd als een manier waarop de idee van sponsoring ingang zou moeten vinden. Nu, ook daar heb ik fundamentele bezwaren tegen, niet tegen sponsoring zelf, laat het geld maar komen van waar dan ook, maar tegen de implicaties daarvan. B.v. de boekhoudersmentaliteit waarbij men het « rendement » van cultuur wil berekenen. Je kan dat voor de lol wel eens doen, maar het mag niet meespelen bij het uitstippelen van een cultuurbeleid. De effecten van cultuur liggen op het culturele vlak, niet op het financiële. Het criterium om subsidies toe te kennen kan dan ook enkel de kwaliteit van het culturele product zelf zijn.
— Het spreekt vanzelf dat wij u volledig in die redenering volgen. Maar die Happening is er nu eenmaal en ze brengt toch wel een aantal interessante debatten, colloquia, zelfs concerten met zich mee. Mogen we nu veronderstellen dat Marc Reynebeau dit alles aan zich zal laten voorbijgaan ?
M.R. : Als journalist zal ik daar uiteraard aanwezig zijn. Men heeft mij echter ook gevraagd om er twee debatten over literatuur te leiden en ik heb daarop geantwoord dat ik niet collaboreer. Ik heb bewust dat woord gebruikt, want die debatten waren op zich inderdaad wel interessant, maar nogmaals, je hebt daarvoor Vlaanderen Leeft niet nodig. Zo’n dingen zouden a.h.w. vanuit de basis moeten groeien en dan heeft de overheid de taak zoiets te steunen als dat interessant genoeg is. Ik heb me echter wel in een vorm van compromis laten inluizen. Men heeft me immers voorgesteld om op de Happening zelf daarover te komen debatteren met Jari Demeulemeester (de coördinator van het geheel, red.). Dat zal gebeuren op vrijdag 28 oktober om 17u. Eerst dacht ik nog dat men me als een soort hofnar wou laten optreden, maar uiteindelijk heb ik de gelegenheid toch aangegrepen om eens in de soep te gaan speken.
— En wat zegt je werkgever daarvan ? Tenslotte is ‘Knack’ als sponsor prominent aanwezig…
M.R.: Er is een strikte scheiding tussen promotie en redactie. Ons blad sponsort enorm veel zaken, maar dat betekent niet noodzakelijk dat die dan ook extra redactionele aandacht krijgen.
— Een laatste opmerking i.v.m. het heterogene karakter van de Happening. Men zegt wel eens dat door het samenbrengen van poëziefreaks en wielertoeristen, muziekliefhebbers en culinaire epicuristen, avant-garde theater en de BRT top dertig, men sommige mensen misschien wel interesse voor kunst kan bijbrengen die daar normaal niet aan toe zouden zijn…
M.R.: Ik vind dat niet essentieel. Dat is louter toevallig. Je kan zoiets niet voorspellen. Als je naar een kermis gaat om smoutebollen te kopen, dan ga je toch niet in de botsautootjes kruipen ?
— Een slotvraagje, wat betekent in godsnaam de titel van uw boek?
M.R.: Tot mijn verbazing schijnen niet al te veel mensen de ironie daarvan te begrijpen. Het is dus zeker niet zo dat ik mezelf als Apollo zie, trouwens men mag de titel ook niet lezen als « Reynebeau’s klacht ». Kijk, het zit zo, dit boekje is duidelijk partijdig, in die zin dat ik radicaal partij kies voor de cultuur en tegen de politiek en het economisme (niet tegen de economie, let op!). De idee die erachter zit is : je kan natuurlijk allerlei verzachtende omstandigheden inroepen, er is crisis, er is weinig geld, maar als je dat dan even van boven, vanuit een zo ideaal mogelijk standpunt gaat bekijken — en dan gebruik ik dat beeld van de Olympos — dan kan je daaraan ook de meest radicale consequenties verbinden. En dat verklaart ook de titel : een blik van Apollo uit, als het ware.
De ruimtecapsule?
Referentie
Jan Draad, Marc Reynebeau aan het lijntje, De Rode Vaan nr.43 van 1988