Het is vandaag al veertig jaar geleden dat de Vlaamse letterkundige Bernard Kemp, pseudoniem van Bernard-Frans van Vlierden, is overleden.
Ik ken hem vooral van zijn boek “Van In’t Wonderjaar tot De Verwondering“, waarin hij de Vlaamse romangeschiedenis benadert als heen en weer pendelend (Hegel!) tussen een hecht geworteld zijn in de werkelijkheid en een vervreemding ervan. Zijn confrater Gebruers sluit daarbij aan en doet het zelfde voor de poëzie. Hun beider vertrekpunt is de romantiek (heersende stroming bij de onafhankelijkheid van België). Misschien zet Van Vlierden de dingen wat op hun kop door te stellen dat zich dit eerst uitte in zedenromans, die soms erg sociaal geëngageerd waren (*), maar meestal beperkt bleven tot de idyllische tafereeltjes van Hendrik Conscience.
Nicolaas Beets (1814-1903) en Hendrik Conscience (1812-1883) zijn elk op hun manier spreekwoordelijke vertegenwoordigers van de 19de eeuwse verpreutsing van de literatuur. Als reactie hierop krijgen we dan het realisme dat echter hier in Vlaanderen zich snel vertakt tot oppervlakkiger (wat werkelijkheidsbenadering betreft) stromingen als het impressionisme (Van De Woestijne) en de neoromantiek van de heimatschrijvers. Bij Streuvels kan men deze drie facetten weervinden. Reactie hiertegen kwam van de humanitair expressionisten, die echter niet lang daarna zelf gingen vervreemden (surrealisme, dada) zoals we in het korte leven van Van Ostayen kunnen vaststellen. Nieuwe reactie: de neorealisten. Elk op hun eigen manier gingen zijn na een tijd van hun credo afwijken. Zo opende het cynisme van Elsschot de weg voor het existentialisme en gaat de vitalistische Walschap weer erg aanleunen bij de romantiek, zodat hiertegen de reactie van de intellectualistische probleemroman ontstaat, die zich ook meestal te buiten gaat aan Spielerei.
De romantiek werd in Vlaanderen vooral gestalte gegeven door Albrecht Rodenbach (1856-1880). Zo b.v. met zijn toneelstuk “Gudrun” (postuum 1882) over de bevrijding van Moerenland uit de Romeinse bezetting door een fantast, Wate. Daarnaast is er ook een liefdesthema voorzien tussen Gudrun, de dochter van Carausius (of Karoling), de koning van Moerenland in naam van Rome, en de “zeekoning” (Viking) Herwig. Typisch romantisch is dat het hier geen echte personages van vlees en bloed betreft, maar resp. de ideale held, de ideale vrouw en de ideale minnaar. Zelfs Carausius wordt niet als een verrader beschouwd, maar als iemand die denkt op die manier zijn Volk het beste te dienen. En dat Volk schrijf ik met hoofdletter, niet omdat het de krant is, maar omdat Rodenbach, wat men er ook moge van beweren, in “Macte Animo” b.v. toch duidelijk een voorloper van ideeën is, die men later bij het fascisme zal terugvinden…
Andere vertegenwoordigers waren Julius De Geyter (1830-1905), Emmanuel Hiel (1834-1899), Jan Alfred de Laet (1815-1891), Julius Vuylsteke (1836-1903), Theodoor Van Rijswijck (1811-1849), Prudens Van Duyse (1804-1859) en Karel Lodewijk Ledeganck (1805-1847) met “De Drie Zustersteden” (1846)
Ronny De Schepper
(*) Alhoewel Eugeen Zetternam (1826-1855), pseudoniem van J.J.Diricksens, zeker geen socialist was, laat staan marxist, zijn opvatting was immers dat sociale verbeteringen enkel tot stand kunnen komen als de arbeiders zedelijk leven en hun christelijke plicht vervullen, want pas dan zullen de adel en de burgerij geneigd zijn hun situatie te verbeteren.