Vandaag is het precies dertig jaar geleden dat de Italiaanse schrijver Alberto Moravia is overleden. Geboren als Alberto Pincherle in Rome op 28 november 1907 werkte Moravia als buitenlandcorrespondent voor diverse Italiaanse kranten, waardoor hij geruime tijd in Londen en Parijs woonde. Hij was gehuwd met de schrijfster Elsa Morante. Als romanschrijver debuteerde hij met “De onverschilligen”.
GLI INDIFFERENTI
Meerdere uitgeverijen zagen geen brood in het eerste manuscript van Moravia, ‘Gli Indifferenti’ (De onverschilligen) tot de Milanese uitgeverij Alpes toehapte. Weliswaar dubieus: de auteur diende de publicatie zelf te bekostigen. Gelukkig sprong vader Moravia toen bij en kijk de roman werd dadelijk een succes en beleefde in een mum van tijd vijf drukken. We schrijven 1929. Dat er geen zesde druk op de markt kwam dankte de schrijver aan de broer van Mussolini die er in slaagde zonder uitdrukkelijk verbod, de uitgever dermate te bedreigen dat het risico om het fascistisch bewind tegen de haren te strijken te groot was. Schreef Moravia een politiek boek? Niet expliciet. Geen woord over het actuele gezag. Maar hij veegt in zijn werk de vloer aan met de gegoede burgerij, kritiseert hun schijnheiligheid, hun moreel verval – en het is nu net op deze klasse dat het fascisme steunt, het fascisme dat zogenaamd zweert bij en streeft naar een ‘sanita morale’. En precies dat hekelt Moravia dus, er is geen gezonde moraal bij deze mensen. Bovendien werd het boek op de kerkelijke index geplaatst omwille van het ‘obscene karakter’.
Mariagrazia Ardengo woont met haar twee kinderen, beide twintigers, Michele en Carla, in een ruime villa. Het gezin zit financieel aan de grond. Op de woning rust een hypotheek en zij is in werkelijkheid in handen van de minnaar van Mariagrazia, Leo Merumeci. Rest nog ene Lisa, ex-minnares van deze Leo, en het plaatje der personages is volledig. De vrij banale intrige kan zich ontwikkelen. Heel wat draait uiteraard om het geldelijke: Leo, zakenman, eist op dit ogenblik de villa op; het mag duidelijk zijn dat de relatie met zijn minnares stottert. Meer nog dan geld is de liefde, of wat daar moet voor doorgaan, het thema. Leo is in de ban van de 24-jarige Carla, wil dus graag mama vervangen zien door de dochter. Huisvriendin Lea, ooit door Leo verstoten toen hij Mariagrazia ontmoette, is verliefd op de jonge Michele. Terwijl tussen de oudere dames, ‘hartsvriendinnen’, nog steeds enige jaloezie speelt. Zo hobbelen de verhoudingen de pagina’s door. En de emoties… Nee, dat is het nu net. Die ontbreken. Of indien ze toch bestaan, verscholen in een hoekje, worden ze verstopt, ook voor zichzelf. En uiteraard voor de anderen. Iedereen leeft op zijn eiland. Het zijn allen eenzame figuren die elkaar niet kunnen bereiken. Dit totale gebrek aan communicatie verhindert het uiten van welk gevoel ook – nooit wordt iets essentieel gezegd in de dialogen. Oppervlakkigheid is troef. Verveling domineert en aan deze verveling dreigen ze ten onder te gaan. Ware het niet dat hun leven zo oppervlakkig is, dat ze zo ‘onverschillig’ zijn dat het hun wezen niet of nauwelijks raakt. Slechts Michele toont soms in zijn bedenkingen dat hij illusies kan koesteren, maar ook hij geeft zich gewonnen. “…domme, nietige gedaante, verloren in het grenzeloze leven…” zo beschouwt hij hen met wie hij zich omringd weet. Op het einde ziet hij twee mogelijkheden: “of hij slaagde er in oprecht te zijn, of hij berustte er in te leven zoals iedereen”. Leven zoals allen, dat betekent in hypocrisie, schijnheiligheid, oppervlakkigheid. Het gezin houdt jarenlang de schijn hoog welvarend te zijn terwijl het armoe troef was – uiterlijkheid primeert. Zelfs de voortdurende, vaak harde conflicten tussen Michele en Leo eindigen steevast als een sisser, banaal, goedkoop, lachwekkend bijna… de onmacht ten top: wanneer eindelijk af en toe een oprechte emotie geuit wordt zal ze steevast in mineur gesmoord worden.
Dat is niet eens het ergste. Het is hun morele impotentie die hun bestaan tekent. En de oeverloze verveling, het uitzichtloze, het doelloze van hun leven. Pogen ze nog te ontsnappen? Waaraan dan, of waaruit? Uit zichzelf? Ze zitten claustrofobisch opgesloten in hun wereldje, dat wereldje blijkt begrensd tot hun eigen kleine ik. Vooral Carla hoopt nog op een ander, een nieuw leven. Een betrachting die tot een obsessie uitgroeit. Een liefdeloos huwelijk met iemand die haar financieel alles kan bieden. Of zich tevreden stellen met een minnaar als Leo. Hoeveel waarachtigheid is er nodig om écht anders te leven. “Nieuw… dat wil zeggen minder dom, minder oppervlakkig, minder nutteloos, echter… dan het leven dat ik nu leid… Nieuw, daar bedoel ik mee helemaal anders.” Zo stelt zij het. Dat is wat ook haar broer wil, maar hij heeft het zinloze van iedere onderneming reeds ingeschat. En de volwassenen… zij blijken reeds definitief tot hun middel in het drijfzand van de onverschilligheid verzonken. Het maakt hen niet gelukkig. Maakt het hen ongelukkig? Ze houden de buitenwereld een schijn van hun gelukkige status voor – en slagen er soms in zelf in dat mistgordijn te geloven. Tot af en toe de nevel optrekt en ze zichzelf naakt in de spiegel zien. Dan moeten ze snel, zo onverschillig mogelijk, de ogen sluiten. Het beeld is immers pijnlijk.
Hoewel ‘Gli Indifferenti’ steeds rond vijf personages en hun innerlijk cirkelt, terwijl de intrige vrij banaal blijft, is de psychologie toch secundair. Deze personen zijn prototypes. Het is de gegoede burgerij van de jaren twintig, die van het fascistische Italië, die hier geschilderd wordt. Een klasse die zich profileert als leeg, hypocriet, schijnheilig, louter drijvend op banaal oppervlakkig genot en amusement. Een hol bestaan. En met een uitzichtloze toekomst. Geen fraai beeld. Wel een prachtig boek.
Men zou kunnen zeggen dat Moravia tot het psychologisch en intellectualistisch realisme behoort. Mede daardoor werden zijn boeken onder Mussolini niet zozeer verboden, als wel bijna uitsluitend “onder de toonbank” verkocht (zie hoger). Maar na de val van Mussolini verschenen kort na elkaar: “Agostino” (1944) en “La Romana” (1947).
LA ROMANA
De zestienjarige, beeldschone Adriana woont met haar moeder in een armzalig appartementje in een armtierige wijk van Rome. Het is 1935. Het fascisme. Ze verdienen de kost met een beetje naaiwerk. Voor haar dochter heeft de weduwe slechts één droom: haar schoonheid te gelde maken. Eerst door haar als model te presenteren aan kunstenaars, maar uiteindelijk door haar uit te huwelijken aan een rijk man. Zal het meisje die verwachting beantwoorden…? In de loop van de roman – en in het bestek van zo’n vijf jaren – zullen vier mannen haar pad kruisen. En zijzelf is het die haar verhaal, alle gebeurtenissen vertelt; Moravia laat haar aan het woord. Zij wordt verliefd op Gino, chauffeur bij een rijke familie. Zal hij haar grote liefde blijven, hoe wankelmoedig hij tenslotte ook mag blijken? Vermits hij in feite een armoezaaier is – en zoals later zal blijken ook reeds gehuwd en vader – vindt hij geen genade als huwelijkspretendent. Niet dus al sleept de relatie nog een poos aan.
De tweede die haar pad kruist, Astarita, is een vooraanstaand politieofficier. Deze is niet alleen verliefd maar werkelijk bezeten door haar en zou de geschikte kandidaat zijn. Helaas, Adriana wijst hem, verliefd als zij nog is op Gino, af. Maar telkens weer zal zij gedwongen zijn op hem een beroep te doen om zichzelf of haar vrienden uit de penarie te halen. Inmiddels, na een zeer korte carrière als model, is zij bovendien gaan ‘werken’ als prostituée. Een, ook volgens haar moeder, logische stap in de geplande toekomst… én een welkome verruiming van het gezinsbudget. Het verhaal krijgt een definitieve wending wanneer Adriana bij de familie waar Gino werkt een waardevol object steelt: dit zal een reeks gebeurtenissen in gang zetten en ontmoetingen bewerkstelligen die naar het dramatisch slot voeren.
Dan duikt Giacomo op, een student die vooral politiek actief is. Agerend tegen het systeem, tegen het fascisme, tegen de politie. Hij brengt niet alleen een andere wereld binnen, hij houdt haar ook een spiegel voor. Hij zal de man van haar leven (kunnen) worden. Maar de plot ontwikkelt zich. Met de diefstal – die nauwelijks zo genoemd mag worden – als centraal gegeven, wordt door een bestiale randfiguur Sonzogno, nummer vier, een moord gepleegd. Giacomo omwille van subversieve activiteiten gearresteerd en na zijn groep te hebben verraden weer vrijgelaten (met fatale schuldgevoelens). Astarita vermoord… Sonzogno een moordenaar. Terwijl Adriana, la Romana, zwanger is. Maar het kan nog erger. Voor de mannen die haar beminnen blijkt, ieder om een andere reden, geen uitweg meer te bestaan.
Het mag dan een vrij banaal verhaal lijken maar de wijze waarop Moravia het laat vertellen door Adriana is zeer indringend. Blijft het geloofwaardig dat een meisje met geringe intellectuele bagage dit alles zo neerschrijft? Toch wel, de lezer wordt moeiteloos meegesleept in haar gedachten, in haar belevenissen, haar dromen, overpeinzingen – en één en ander bezit voldoende naïviteit om geen afbreuk te doen aan het beeld dat we voor ogen moeten krijgen. Zo zijn b.v. de scènes in de kerk, waar zij zichzelf volledig overlevert, pregnant. Ook de analyses vanuit haar standpunt over gedrag, intenties, ideeën van haar moeder, van de student Giacomo… ze zijn verfrissend. Net omdat ze wars zijn van hoogdravendheid, ontdaan van iedere franje – helder: des te raker blijken ze telkens. Meteen is ook de weergave van de dialogen een sterke troef. Alles is hierdoor zeer realistisch en pijnlijk.
‘La Romana’ is een donker boek, tegen de achtergrond van fascisme, armoede, geweld, prostitutie. Met de idee van het amor fati, de liefde voor het (nood)lot als bindmiddel. Het heeft als thema ook het normbesef, de dubbele moraal: diefstal blijkt nauwelijks erg, prostitutie evenmin – maar wanneer een onschuldige enkele dagen in de gevangenis belandt zal Adriana alles veil hebben om dit recht te zetten hoewel zij betrokkene niet eens persoonlijk kent.
Er is ook de stad zelf die een rol speelt, Moravia neemt ons mee door de achterbuurten, toont ons straten, pleinen, bars, restaurants, uitstalramen, er zijn de geuren en geluiden en de mensen die haar anoniem bevolken. Het is uiteindelijk een complexe roman, niet qua structuur of plot, maar psychologisch: de geboden analyses botsen voortdurend, schuldgevoelens stapelen zich op, iedereen dreigt aan zichzelf of aan het lot ten onder te gaan. De relatie tussen Adriana en haar moeder blijkt zo ingewikkeld dat zij uitgerafeld na al die pagina’s nog steeds aantoont: twee mensen zullen elkaar nooit ten gronde kennen en begrijpen. Er is natuurlijk de politiek – niet uitgesproken, omzichtig: Moravia spot met het politieapparaat als symbool en als incarnatie van de macht wanneer Adriana door hun burelen dwaalt, het is een bizarre onwerkelijke wereld. Beklemmend en bedreigend tekent hij de willekeur van het fascisme. Duister, gewelddadig, zo blijkt het dubbel gezicht van een persoon als Astarita: soms zwak en teder, dan genadeloos…
De roman is rijk aan beelden. Moravia hanteert kleuren en geuren om de sfeer kracht bij te zetten. De mensen, ook nevenfiguren, verworden nooit tot types dankzij (vaak subtiele) aanduidingen betreffende uiterlijk, gedrag en karakter. Een vrolijk boek is het, ondanks een vleug humor soms, niet. “Leven, dat is goed noch slecht, alleen pijnlijk en zonder betekenis”. “Alle mensen verdienen het beklaagd te worden, reeds om het simpele feit dat ze leven.” Met zulke zinnen moeten we het dan maar stellen… Hoewel op het einde de hoop toch doorzindert, Adriana, zwanger, geeft niet op in haar laatste overpeinzing: “Indien het een meisje is noem ik haar Letitia omdat ik wil dat zij zal hebben wat ik niet had: een vrolijk, gelukkig leven, en ik ben ervan overtuigd dat zij dat zal krijgen – met de hulp van de familie van Giacomo.”
Dit boek werd in 1954 verfilmd door Luigi Zampa met Gina Lollobrigida in de hoofdrol. Wie duikt naast Moravia op, verantwoordelijk voor het script: schrijver Giorgio Bassani (van het beroemde ‘Il romanzo di Ferrara’). En de diva evolueert hier natuurlijk over het scherm zoals we ons Adriana dromen!
Daarna verscheen “La disubbidienza” (1948). Ook “Il conformista” van Bernardo Bertolucci uit 1970 (met Jean-Louis Trintignant, Stefania Sandrelli, Dominique Sanda en Pierre Clementi) is gebaseerd op een boek van Moravia uit 1951. En natuurlijk is er ook “Le mépris” van Jean-Luc Godard uit 1963 (met Brigitte Bardot, Michel Piccoli, Jack Palance en Fritz Lang) dat eveneens op een boek van Moravia was gebaseerd, “Il disprezzo”.
IL DISPREZZO
‘De minachting’ (1954) is een roman over de liefde en over het einde ervan. Ricardo Molteni heeft de ambitie toneelauteur te worden maar moet zich voorlopig tevreden stellen met het schrijven van recensies – een tamelijk armoedig bestaan naast zijn echtgenote Emilia met wie hij twee jaar gehuwd is. Omdat zij zo erg naar een eigen stek verlangt koopt hij een appartement, beseffend niet aan de tweede afbetalingstermijn te kunnen voldoen. Dan daagt de reddende engel op: filmproducent Batista die hem engageert als scenarioschrijver. Niet ideaal voor hem. Ricardo beziet eerst zijn persoonlijke armoede, daarna het groter geheel van velen die moeten vechten om het bestaan – en wordt lid van de communistische partij; een verder niet meer ter zake doend aspect in de roman maar voor Moravia belangrijk als statement.
Interessant is de uitleg die volgt over de functie van de scenarist binnen de opbouw van de film, essentieel naast de regisseur. In dit stadium, het betrekken van hun eigen appartement en zijn nieuwe job, ervaart Roberto een gewijzigde houding van Emilia… houdt zij niet meer van hem? Als hij blijft eten bij zijn regisseur, geconfronteerd met de verliefde blikken van diens echtgenote voor haar man, lijkt hij gestaafd in zijn vermoeden. Waarmee hij Emilia confronteert. Zij beweert nog van hem te houden…
Een volgend scenario dient zich aan op basis van de Odyssee met een Duits regisseur, Rheingold. Hij zal hiervoor met Emilia op Capri in de villa van Batista kunnen verblijven, de regisseur zal een kamer in een hotel huren. Zijn wantrouwen is inmiddels nog gebleven, maar iedere confrontatie erover wordt uit de weg gegaan, of Emilia weerspreekt zijn argwaan. Tot zij plots – vrijwel hardhandig gedwongen – toegeeft dat zij hem minacht, dat zij zelfs walgt van hem… Een reden weigert zij te geven. Eerst wil zij bij haar moeder intrekken, deze weigert – tenslotte vertrekt het echtpaar naar Capri. Terwijl Ricardo zich de hersenen pijnigt waaraan hij zoveel minachting verdiend heeft. Was het omdat hij eenmalig een secretaresse kuste? Nee toch… De eerste avond in de villa ziet hij hoe Batista die hen vergezelde Emilia ietwat gedwongen zoent… Denkt Emilia soms dat hij haar wou gebruiken om zo een goed betaalde baan als scenarist te verkrijgen – hij herinnert zich vroegere signalen van Batista. Ondertussen zijn er de discussies over Odysseus en Penelope. Batista, producer, wil een spektakelfilm zoals de dan gangbare bijbelepossen – die doen het goed bij het publiek. De regisseur Rheingold gooit het op de psycho-analytische toer: Penelope hield niet meer van Odysseus, minachtte hem (!) omdat hij niet optrad tegen vrijers die zich reeds voor zijn vertrek aandienden. Daarom ontvluchtte hij zijn land en trok ten oorlog (wat hij aan een ander kon overlaten), daarom ook stelde hij zijn terugkomst tien jaren uit. En dat was de reden waarom deze in wezen zachtaardige man op zo gruwelijke wijze de vrijers tenslotte doodde: als enige manier om de achting van Penelope terug te winnen. Roberto is het noch met de ene noch met de andere visie eens, hij wil de pure tekst en poëzie van de Odyssee bewaren. En… overweegt hij, misschien moet hij in navolging van Odysseus (volgens de visie van Rheingold) breken met Batista om de achting van Emilia terug te winnen. Hij stelt de regisseur op de hoogte, deelt Emilia mee dat ze naar Rome terugkeren – deze weigert. De volgende dag vindt hij een brief waarin meegedeeld staat dat Batista en Emilia samen vertrokken zijn, niet als koppel al laat Emilia de mogelijkheid bestaan dat zij de minnares van de producent wordt.
Roberto, vertwijfeld, huurt een roeibootje en gaat de zee op. Net wanneer hij vertrekt ziet hij Emilia, zij stapt bij hem in. Na de open zee bereiken ze een grot waar ze in varen – Emilia heeft inmiddels toegegeven dat alles fout was, zij heeft nooit opgehouden hem lief te hebben, van minachting was nooit sprake. Zij wil hem op het strandje in de grot beminnen – hij tracht haar uit de boot te helpen maar tast in het luchtledige… Een poos later ontwaakt hij in de grot. Was het een droom, dit weerzien, of was het een hallucinatie, een waanbeeld? Hij weet het niet. Hij keert terug naar de villa waar hem een telegram van Batista wacht: Emilia is omgekomen bij een verkeersongeval. Gelukkig maakt Moravia het niet goedkoop door haar overlijden te laten samenvallen met de hallucinatie/droom.
‘Il disprezzo’ is een boeiende roman over de liefde en haar desastreuze gevolgen. Psychologisch sterk uitgewerkt. En met twee fraaie nevenfacetten: over de filmkunst en vooral over het scenario; en ongemeen interessant en intrigerend de analyse van de Odyssee.
In 1960 was er ook nog “La noia”, die in 1963 werd verfilmd door Damiano Damiani met Catherine Spaak, Bette Davis, Horst Buchholz en Isa Miranda.
UNA COSA E UNA COSA
‘Una cosa è una cosa’ (1967) is de derde bundel verhalen die Moravia publiceerde. Gezien er geen Nederlandse vertaling van bestaat diende ik naar de Engelse te grijpen die verscheen onder de titel van één der andere teksten ‘Command and I will obey you’ en dus niet als ‘A thing is a thing’ dat mogelijk niet zo commercieel klonk? Deze verzameling van dertig zeer korte vertellingen, allen nauwelijks zeven pagina’s, toont nogmaals de veelzijdigheid van de auteur. Zo is er het (Engelse) titelverhaal waar de hoofdpersoon, werkloos, nooit ook maar iets onderneemt tenzij zijn echtgenote hem een duidelijke opdracht geeft. Wanneer zij daarmee op een bepaald ogenblik mee ophoudt vervalt hij tot totale inertie. Hij was ‘nuttig maar niet noodzakelijk’ concludeert zij – en tenslotte verlaat zij hem. Pas dan, nu zij niet meer commandeert en iedere impuls verdwijnt, neemt hij initiatief. Tot hij – een laatste keer – zal gehoorzamen, in absurdo.
Bizar, inderdaad zo zijn meerdere verhalen, ook het volgende over een robotachtig wezen. Is dit sf? Niet echt, het wordt tenslotte zeer menselijk en symbolisch. Een andere tekst zweemt naar het magisch-realistische wanneer een jongeman een flat betrekt en zich geconfronteerd weet met het feit dat de vorige huurder deze net zo had ingericht als hij nu doet, dat deze persoon op hem leek, dezelfde uitspraken deed… zodat hij, individualist, in wezen een massamens is. Iets dat in meer verhalen terugkeert: het individu dat zich van de gemeenschap tracht te onderscheiden.Want in vrijwel iedere tekst vinden we een filosofische idee terug. Of een politieke verwijzing.
Het burgerlijke komt als thema uiteraard ook aan bod. Bijvoorbeeld in het verhaal over twee verliefden: de jongeman vertelt aan het meisje zijn herhaaldelijke nachtelijke droom, hoe ze een traditioneel leven leiden, huisje, tuintje, twee kinderen, job… Antwoord van het meisje: maar dit is geen droom, dit is de realiteit, ontwaak, dit zijn wij toch!
Filosoferend kan Moravia ook de humoristische toer opgaan. Een man die alles vergeet, dat leidt tot een spel van vergissingen, een niet zo gratuite slapstick. Net als waar hij een man opvoert die het leven logisch beredeneert, argumenteert, definitieve conclusies aanreikt – tegenover zijn impulsieve echtgenote die op gevoelens drijft. Wanneer de vrouw een reeks argumenten opbouwt plaatst zij hem voor een voldongen feit: op grond van zijn thesis zet zij hem schaakmat en verwerft ruimte, tijd en geld om een maand met een minnaar naar Parijs te gaan. Of ook het anekdotische waar een gescheiden echtpaar elkaar terugvindt via een rollenspel. Subtiele humor, en filosofie. Dat laatste is de basis van de meeste verhalen. Het feit te bestaan, het louter existeren is een zeer vermoeiende, ingrijpende gebeurtenis laat hij een personage ontdekken terwijl elders geopperd wordt dat er niet ‘gevraagd’ moet worden maar dat men moet ‘zijn’, beleven dus. Een heel ruime belangstelling voor het fenomeen taal valt op. Hoe (on)machtig zijn de woorden? Een tekst stelt de vraag wat echter is: de benoeming van iets of het woordeloos visuele. In een ander verhaal slaagt een man er niet meer in om zijn echtgenote met volzinnen toe te spreken; uiteindelijk communiceert het koppel via woordjes, hun dialogen tot lettergrepen herleid. Of dit waar een man met geheugenverlies zich gedwongen ziet ieder begrip tot zijn essentie te herleiden en ervaart hoe waardeloos nu de taal voor hem, zonder wortels, zonder referentie. Natuurlijk, het burgerlijke blijft een dominante als thema. Hoe miljoenen dezelfde dingen doen, zeggen, de eentonigheid van al die levens, het komt scherp aan bod in meer dan één verhaal. Gelukkig slaagt Moravia er wel in al de personen die in de bundel opduiken telkens levensecht te maken, tot individuen te laten uitgroeien, ook al hanteert hij daartoe vaak nauwelijks enkele zinnen. Zijn karakters ademen, existeren. Ook in enkele quasi absurde teksten – ook die zijn er. Individuen, uiteraard des te meer in een romantische schets, een soort liefdesverhaal tussen schoonbroer en -zus die elkaar niet nader komen dan handje vasthouden voor het tv-toestel: ontroerend, niet melig, sober… een verrassende Moravia.
Essentieel is een verhaal waarin hij het belang van een ‘wilde vrijheid’ plaatst tegenover het kalm burgerlijk bestaan.En dan is er de politiek, uiteraard. Hoewel nooit expliciet, verwijzen meerdere verhalen naar de strijd tegen het fascisme. Hij fulmineert tegen schijnwaarheden die verkondigd worden, tegen de gevolgen als armoede en de liefdadigheid als doekje voor het bloeden. We worden meegenomen naar Venezuela om te zien hoe ook daar het mechanisme werkt, een wat cynische, bittere omweg naar de realiteit die hij zelf diende te ervaren. Hij schetst hoe het fascisme opgebouwd is met uiterlijkheden en daaruit zijn kracht, zijn dominantie haalt: uniformen, lawaai, machogedrag, kentekenen – alles om indruk te maken, te (ver)bluffen. Terwijl – een ander verhaal – hij aantoont hoe graag mensen zich onderwerpen, afzien van alle persoonlijke verantwoordelijkheid. Willoosheid. De massa.
Tenslotte wil ik u nog de eerste zinnen meegeven van het verhaal dat in Engelse vertaling de titel meekreeg ‘Words are sheep’. “Er is gezegd dat we zeggen wat we denken, of dat we denken te zeggen in vervanging van wat we denken. Er is gezegd dat we woorden kiezen om te zeggen wat we zeggen. Er is gezegd dat wij het zijn, in de eerste plaats, die wensen te communiceren, en dan komen er de woorden die we gebruiken voor die communicatie. Dat kan waar zijn. Maar het is ook mogelijk dat we woorden gebruiken die ons niet aanbelangen; dat niet wij de woorden kiezen, maar dat de woorden ons kiezen; en dat, uiteindelijk, de woorden er eerst waren, helemaal gebruiksklaar, en dat wij hen gebruiken.”
Wat uitmondt in een heel vreemd verhaal waarbij de hoofdpersoon twijfelt wat hij moet geloven: de woorden die iets bevestigden of wat hij de visu kon vaststellen? Hij laat de vraag onbeantwoord…Vrijwel alle teksten die we hier verzameld vinden dragen wel een boodschap of een statement of een filosofie mee. Wat niet betekent dat het geen echte verhalen zouden zijn: Moravia is een verteller, dat bewijst de structuur, de opbouw van iedere vertelling. Dat bewijst de manier waarop hij een spanning creëert en uitbouwt. Dat wordt aangetoond door de mate waarin hij zijn personages schildert en dit tegen een zeer realistische achtergrond; want hij maakt gretig gebruik van de stad Rome als decor, zeer concreet, met voortdurende verwijzingen naar straten, pleinen, en daarin de schets van gevels, appartementen, bewoners en passanten… in deze bundel komt een maatschappij tot leven. Die kritisch belicht wordt.
LA RIVOLUZIONE CULTURALE IN CINA
Tot daar Johan de Belie, het eerste boek dat ikzelf (RDS) van Moravia las was “La Rivoluzione Culturale in Cina”, maar dan in het Nederlands uiteraard. Ik las dit uiteraard in mijn maoïstische periode en ik denk zelfs dat ik mij het boekje (dat ik nu niet meer bezit) heb aangeschaft in het “hoofdkwartier” op de Sint-Kwintensberg. Het boekje was uit 1969 (dus kort op de realiteit) en op dat moment stond Moravia op de twintigste plaats van de mondiaal meest vertaalde schrijvers. Of ik het ermee eens was wat Moravia schreef, weet ik niet meer (ik kan me zelfs niet meer herinneren of ik het wel degelijk heb uitgelezen), want merkwaardig genoeg heb ik enkel deze dialoog uit het woord vooraf overgenomen (*):
A: Als de productie van mensen lager wordt dan de productie van goederen, heb je overproductie. Als de situatie omgekeerd is, heb je overbevolking. Alleen kuisheid kan de cyclus doorbreken, overbevolking en overproductie opruimen, met al hun luidruchtige aanhangsels van oorlog, hongersnood, ellende. Alleen kuisheid en, natuurlijk, armoede.
B: Je vergeet dat het echtpaar, dat je met zoveel ongerechtvaardigde antipathie hebt beschreven, bij het verwekken van een mens die voorbestemd is om te produceren en te consumeren, doende was met dat goddelijke en en duistere ding, dat de liefdesdaad is.
A: Waarom praten over liefde als het in werkelijkheid slechts een mechanische verhouding betreft? De man beweegt zich als een zuigerklep in en uit het vrouwelijke orgaan. Bij een zekere graad van opwinding, opgewekt door wrijving, komt sperma vrij en het kind is verwekt. Wat heeft dat met liefde te maken?
B: Die twee hielden van elkaar. Misschien hebben ze van elkaar gehouden. Wat weten wij daar van af?
A: Liefde leidt niet tot seksuele relaties. Liefde leidt tot kuisheid.
In Snoecks 73 stond van Moravia het kortverhaal “De rode moedervlek” afgedrukt, maar ook hiervan herinner ik mij niets.
In 1975 verzorgde Moravia het commentaar bij een zogenaamde Mondo Cane-film (**) “Ultime grida dalla savanna” van Antonio Climati en Mario Morra (bij ons uitgebracht onder de titel “Kreet in de wildernis”).
L’UOMO CHE GUARDA
In 1985 schreef hij dan “L’Uomo che guarda”, wat in het Nederlands werd vertaald als “De voyeur”. Het is een verhaal van een professor in de Franse literatuur, die zelfs op middelbare leeftijd nog steeds wordt gedomineerd door zijn vader, een professor in de wetenschappen. Alhoewel deze dus veel meer afweet over “de bom” dan de zoon, weigert hij het gebruik ervan af te keuren. Dit leidt tot een generatieconflict als uitloper van 1968, waarbij de zoon een appartement weigert dat zijn moeder hem heeft nagelaten. Op die manier wordt hij echter nog meer van zijn vader afhankelijk, want hij moet met zijn vrouw Silvia bij hem gaan inwonen. Op zijn huwelijksdag reeds begint zijn vader met Silvia een brutale seksuele verhouding, die in schrille tegenstelling staat met de “beschouwende” manier van vrijen, die de zoon heeft ontwikkeld (zij zit bovenop hem en hij kijkt naar haar op, “als naar een madonna“). Anderzijds wil Silvia juist dat zij voor hem die “madonna” blijft (zij zijn met elkaar ook in contact gekomen via een voyeuristische situatie: tijdens een vakantie gaf haar venster uit op de zijne en toen ze merkte dat hij haar gadesloeg, gaf ze opzettelijk een exhibitionistisch “showtje” ten beste). Om over dit dilemma na te denken, loopt ze een tijdje van hem weg. Om haar terug te brengen besluit de zoon dan toch maar het appartement op te eisen. Dat brengt haar wel terug, maar tegelijk weigert ze het te aanvaarden. Alhoewel ze zweert dat de verhouding met “die andere man” (zijzelf heeft tegenover hem nooit toegegeven dat het zijn vader betreft) is afgelopen, besluit ze dan paradoxaal genoeg om nog liever opnieuw bij de vader in te trekken: “Ze neemt mij bij de hand en ik loop achter haar met haar mee.”
Alberto Moravia stierf op 26 september 1990. Op het einde van zijn leven was hij nog een verhouding begonnen met de Nederlandse Rosita Steenbeek, die eerst iets met Fellini heeft gehad. Een en ander beschrijft ze in haar boek “De laatste vrouw”.
RACONTI DISPERSI
‘Raconti dispersi’ (Teruggevonden verhalen) verscheen in 2000 en bevat 50 verhalen uit de nalatenschap van Moravia. Raconti, verhalen? Korte teksten veeleer want al kunnen we een aantal weliswaar onder de noemer “verhaal” catalogiseren, een deel laat zich veeleer betitelen als essay, filosofische beschouwing, journalistiek verslag.
De personen die in de verhalen optreden zijn als het ware vluchtig geschetst, als met een fijn potlood, uitlopend in schaduwpartijen tot ze in het duister verdwijnen. Tot de lezer tenslotte toch, met zijn eigen verbeelding en invulling, een sterk beeld meeneemt. Prachtig. Hetzelfde kan gezegd worden over de plot: er geschiedt meestal weinig cruciaals of de suggestie dient te volstaan; desondanks grijpt het gebeuren aan en biedt het stof tot overpeinzing. Er blijft meestal een filosofische ondertoon en hoewel er psychologisch niet geduid wordt komen de personages binnen de handeling evoluerend krachtig tot hun recht.
Die twee elementen vinden we dan wel verweven terug in de natuurbeschrijvingen waar ze functioneel gehanteerd worden: de natuur, met kennis en liefderijk neergezet, ten dienste van filosofie en psychologie.
Ook de essays die we aantreffen zijn boeiend, zelfs al lijkt het soms spielerei. Zo o.m. in ‘De zon van voor de oorlog’ over het weer, de eeuwen, het zonnestelsel… Of quasi journalistieke verslagen die zeer indringend zijn en naar de keel grijpen: bezoeken aan een gevangenis, aan een krankzinnigengesticht. Moravia vertelt zonder drama maar net dàt weet hij zo prangend te doen dat de lezer met een kille huiver achterblijft.
Dan weer aarzelde hij niet een bizarre droom op te tekenen. Of een pleidooi te houden voor twijfel en keuzemogelijkheden tegenover de zekerheid die meteen afhankelijkheid betekent.
Zeker te vermelden zijn zeven ‘verhalen’ over het maandenlange verblijf van de auteur en zijn echtgenote in een hut in de bergen, bij een boerengemeenschap, ondergedoken voor de Duitsers en de fascisten. Historisch interessant, boeiend om het gebeuren en de mensen in deze omstandigheden getekend te zien.
Opvallend – stilistisch – is hoe Moravia een dialoog ijl, breekbaar, broos weet te maken; en op die wijze de lezer tot contemplatie noodt. Veel meer dan indien hij dezelfde gedachten directer zou afvuren.
Aftakeling, burgerlijkheid, verveling, ontgoocheling, troosteloosheid, weemoed… het zijn zovele thema’s die allen steeds opnieuw in deze teksten en in al het werk van Moravia opduiken. Samen met de ‘gewone mens’ in zijn alledaagse omgeving. Gelukkig werden deze ‘raconti’ teruggevonden, ze maken een onmisbaar deel uit van het werk van deze auteur.
Johan de Belie & Ronny De Schepper
(*) Hierbij moet men wel weten dat A iemand is die naar China is geweest en daar vooral getroffen werd door de armoede, die hij als iets edel-menselijk ervaart…
(**) “In 1962 veroorzaakt “Mondo cane” van Gualtiero Jacopetti sensatie in Cannes. Alhoewel hij niet de bekende uitvergrote lichaamsdelen bevat (daarvoor is het nog wat vroeg) komt deze film in mijn ogen het dichtste bij de definitie van “porno”. Hier wordt immers wel een beetje bloot getoond, maar dat dit op dezelfde lijn wordt gesteld met Papoea’s die een zwijn doodknuppelen, Amerikaanse snobs die bisamrattenstaarten verorberen, slangen die levend worden gevild en een hondje dat zo dadelijk kwispelstaartend zal worden opgediend. Kortom, deze film appelleert aan de laagste instincten van de mens. Later zal deze film nochtans veel navolging kennen. Eén ervan wordt vooral erg populair omdat men er leeuwen in een safaripark een te stoutmoedige toerist (Pitt Doenitz) ziet in oppeuzelen,” schrijf ik in mijn stuk over porno. De film waarover ik het heb in de laatste zin, is precies de film die door Moravia werd becommentarieerd.