Het is vandaag al vijftien jaar geleden dat de Engelse zanger Long John Baldry is overleden. Alhoewel hij vooral blues wou zingen, zal hij voornamelijk herinnerd blijven door de smartlap “Let the heartaches begin”, een nummer waaraan hij dan ook een hekel zou krijgen. Ten onrechte, want ik gebruik de term “smartlap” hier zeker niet in pejoratieve zin. Ik vind het een prachtig nummer.
De muzikale carrière van John William Baldry begon in Blues Incorporated. Andere leden van deze band waren (echter niet allemaal tegelijkertijd) Mick Jagger, Alexis Korner, Dick Heckstall-Smith, Cyril Davis, Jack Bruce, Charlie Watts, Brian Jones, Keith Richards en Paul Jones. Vanaf 1966 speelde Baldry in de band Bluesology samen met o.a. Elton John, Dean Elton en Marsha Hunt. Samen namen ze echter niet hun eigen muziek op, maar tal van anonieme elpees op in de reeks “Top of the Pops”, waarop ze de hits van dat moment naspeelden. Het is merkwaardig dat niemand tot nu toe de moeite heeft gedaan na te trekken over welke elpees het in deze eindeloze reeks nu precies gaat. Men mag trouwens veronderstellen dat er op de latere elpees dan weer andere bekenden meespelen, maar nee, er is blijkbaar een ongeschreven overeenkomst dat dit met de mantel der liefde wordt bedekt…
Op “On this day” schrijft Ray Setterfield hierover: “Baldry, known as Long John because of his 6ft7 in stature, had formed a band known as Bluesology some years earlier. The line-up included Reg Dwight on keyboard and Elton Dean on saxophone. When Dwight later launched a solo career, he “borrowed” band members’ names and came up with Elton John.
Before that he was sharing a flat in the East End of London with his fiancee, Linda Woodrow, a secretary, and lyricist Bernie Taupin. Reg and Linda met on Christmas Eve in 1967 at a cabaret club and by 1969 were engaged to be married.
With the wedding day getting ever nearer, a desperately reluctant Dwight, secretly gay and unable to think of a way out of the situation, sank into depression and tried to commit suicide.
That’s when Baldry, backed up by Taupin, took Dwight to one side and told him that he had to forget suicide, face up to his sexuality and call off the wedding. And that’s what Dwight did, although he did not come out as a gay person until 1988.
The 1975 song, written by Taupin and set to music by the then celebrated Elton John, tells the story. The opening line, “When I think of those East End lights” is a reference to the London flat. Linda Woodrow is the “Princess perched in her electric chair,” and the “Sugar Bear” who “saved my life tonight” is Long John Baldry.
In 1984, Linda Woodrow moved to the US, got married and had three children. She says that when Elton John – “Reg,” as she still thinks of him – arrived home at 4.30am that day after drinking with Taupin and Baldry and told her that the wedding was off, she was “devastated.”
Now, she says, she has moved on. “There is no bitterness,” she adds.”
Maar ik ken Baldry natuurlijk vooral als de man die de jonge Rod Stewart op het perron van Station Twickenham hoorde zingen. Baldry bracht hem achtereenvolgens bij zijn Hoochie Coochie Men en daarna bij Steampacket onder, waarvan verder nog orgelist Brian Auger, drummer Mick Waller, basgitarist Rick Brown en sologitarist Vic Briggs deel uitmaakten. Ook hier speelde Rod Stewart toen overigens nog tamelijk veel mondharmonica want Baldry zelf bleef de frontzanger en bovendien nam ook Julie Driscoll een deel van de vocals voor haar rekening. (*)
Op dat moment deden ook geruchten de ronde dat Rod biseksueel was (zie onderste foto). Manager Geoff Wright: “If you wore hair like Rod did in 1964 everyone would wonder whether you were a homosexual.” (Tremlett, p.65)
Wat er uiteindelijk eens moest toe leiden dat – in Schotland of all places – een meisje uit het publiek hem toeriep: “Are you a boy or a girl?” Waarop Rod vanop het podium: “You come up here – and I’ll show you” (Tremlett, p.41)
De geruchten waren misschien te wijten was aan het feit dat Long John Baldry, die later huurder zou worden van Rods eerste huis in Highgate (**), er later openlijk voor uitkwam homo te zijn (hij had o.m. een verhouding met Dave Davies), iets wat die andere vriend, Elton John, nog veel later zou doen. Long John noemde Rod overigens “Phyllis”, maar toen New Musical Express daaruit bepaalde conclusies wou trekken, hadden ze meteen een proces aan hun broek van persagent Tony Toon en manager Billy Gaff.
Een geluk voor Siegfried Schmidt-Joos dat Rods management de Duitse taal niet machtig is, want wat schreef hij in Der Spiegel nr.47 van 1977? “Hatten zuvor Jagger oder, unter anderen, der Rock-Décadent David Bowie das Image der Bisexualität erfolgreich vermarktet, so geht Stewart, blaubhaft, einen Schritt darüber hinaus. Sein femininer Gestus wirkt überwiegend auf Männer (und nicht nur auf schwule); sein Repertoire zeigt Übereinstimmung mit weiblicher oder homoerotischer Sicht. Er braucht Glanz, Glamour und Make-up. Er geniesst das Melodrama der erotischen Grenzsituation. Rod Stewart ist derzeit die Garbo, die Leander, die Dietrich der Popmusik.” (***)
Volgens Rod in zijn autobiografie had hij totaal niet door dat John homo was, ook al liep hij vaak naakt rond of enkel met een handdoek (omdat hij zogezegd pas van onder de douche kwam) als Rod hem kwam opzoeken. Ook nadat ze een nachtje samen hadden geslapen “on the road” was Rod zich nog altijd van geen kwaad bewust (John had dus blijkbaar geen “koude oren” gehad, zoals men het anders ook wel eens wil verwoorden), het was pas ’s morgens toen de andere bandleden toespelingen begonnen te maken dat zijn frank naar eigen zeggen is gevallen. Hij geeft echter wel toe dat Baldry hem daar in Twickenham meteen een vrij goed betaalde job als backing vocals aanbood, terwijl hij hem eigenlijk enkel mondharmonica had horen spelen en dan nog! Rod geeft immers zelf toe dat hij lange tijd niet heeft geweten dat je op een mondharmonica niet enkel moet blazen maar ook zuigen! Hij vermoedt dan ook dat Baldry “fancied him”.
In maart 1971 werd de elpee “It ain’t easy” van Long John Baldry geproducet door zowel Rod Stewart als Elton John (elk een kant). It became Baldry’s most popular album and made the top 100 of the US album charts. The album featured “Don’t Try to Lay No Boogie Woogie on the King of Rock and Roll” which became his most successful song in the US. John’s first tour of the US was at this time. The band included, Micky Waller, Ian Armitt, Pete Sears, and Sammy Mitchell. Stewart and John would again co-produce his 1972 album “Everything Stops For Tea” which made the lower reaches of the US album charts. The same year, Baldry worked with ex-Procol Harum guitarist Dave Ball.
Buiten het feit dat Bluesology dus anonieme goedkope cover-lp’s op de markt bracht (die nu uiteraard een fortuin waard zijn), heeft de groep ook onder de eigen naam een single gemaakt, namelijk “Come back baby”/”Mr.Frantic” in 1965. Daarnaast begeleidden zij Amerikaanse soulartiesten op hun Engelse tournee. Zo o.a. Major Lance, Patti Labelle, Billy Stewart en zelfs de veel oudere vocal group The Ink Spots.
Stewart said in a Reader’s Digest interview in 2004: “Long John Baldry launched me on my musical career. I was 18 and playing harmonica and singing a Muddy Waters song in a railway station, when John ran over to me from the other side of the tracks.
“I had just been to see him play at a club. He was one of the top bluesmen in England. And now he was asking, ‘Would you like to join the band?’
“Picture this elegant man with a proper English accent, never without a tie, a towering six-foot-seven. I was a huge fan and I was intimidated by his offer. I immediately said yes.
“I wasn’t very good on the harmonica, but my gravelly voice had caught his attention. For me, just shaking his hand – knowing all the great musicians whose hand he’d shaken before – was mind-blowing.
“John taught me so much – things that apply to my life and things that made me the human being I am today. See me on stage and you’re seeing what John taught me.
“Everyone looked up to him and he turned some of us into musical legends, but it was never what he expected for himself. He just played the clubs and was happy doing that.
“He was never a huge recording star so he may not be a legend in the proverbial sense, but he’s a cult hero with his own following and the fans who flock to his performances.”
A year after this interview, Long John Baldry, whose only big hit, “Let the Heartaches Begin,” topped the charts in 1967, died in Canada from a chest infection. He was 64.
As he was fighting for his life, a distressed Rod Stewart kept a bedside vigil – and paid the medical bills.
Bij EMI verscheen later (toen Rod reeds een superster was) een interessante, doch met raadsels omgeven elpee (nog later in diverse vormen heruitgegeven in CD-piraatversies). De opnamen dateren van 1964 en er staan zes onuitgebrachte studio-opnamen op, gekozen uit zeven demo’s opgenomen voor een klein onafhankelijk label “aptly named Independent Music – which was managed by Geoff Wright.” (Tremlett, p.65)
Op de A-zijde zijn de drie opnamen “Keep your hands off her” van Leadbelly en “Don’t you tell nobody” en “Just like I treat you”, zonder referenties, zodat ik in het duister tast wat de componisten betreft. Volgens de hoesteksten zouden dit echter nummers van Ramblin’ Jack Elliot en Eddie Cochran moeten zijn. Op de keerzijde krijgen we dan toch wat meer informatie: hier vinden we “Bright lights, big city” en “Ain’t that loving you baby” van zijn favoriete blues-zanger Jimmy Reed en “Mopper’s blues” van Big Bill Broonzy, dat heel erg lijkt op “Feel so good” (uit “Long Player”, de eerste elpee van The Faces).
Ook de muzikanten zitten volledig in het R&B-idioom (rauwe, primitieve arrangementen, bijna ongelooflijk goed voor blanken). Op de hoes worden ze natuurlijk weer glansrijk over het hoofd gezien, maar wij doen volgende gok: Micky Waller op drums, bas Cliff Barton, sologitaar Vic Briggs, saxofoon Dick Heckstall-Smith en Ian Armitt op keyboards.
Referentie
Jan Segers, The blues on the road, De Voorpost, 15 juni 1979
(*) Baldry had Stewart niet enkel als harmonicaspeler, maar ook als tweede zanger aangenomen. Daarom is het allereerste nummer dat Rod live in het club circuit heeft gezongen “Night time is the right time”. Toch zei Stewart tegen Melody Maker: “I never really considered myself a blues singer. I still don’t – I’m a folk singer if I’m anything.” The Hoochie Coochie Men brachten ook een single uit (“You’ll be mine” op United Artists) en trouw aan zijn belofte liet Baldry het B-kantje door Rod meezingen. “Up above my head” is een zogenaamd call & response-nummer en volgens Stewart zelf in zijn autobiografie, wilde hij het zo goed doen tijdens zijn allereerste plaatopname dat de “response” (het deel van Stewart dus) veel harder klinkt dan de “call”. Tussen de twee Baldry-groepen heeft Stewart een eerste, heel korte (want tegen zijn zin), solocarrière gehad. Daarbij werd hij begeleid door The Soul Agents en niet door The Ad Lib zoals er vaak wordt gesteld omdat die net als Rod in die periode ook door Giorgio Gomelski werden gemanaged. Gomelski is overigens vooral bekend als diegene die The Rolling Stones hun eerste kans heeft gegeven als vaste groep in zijn club. Aangezien het echter zonder contract (en dus ook zonder betaling) was, verspeelde hij de groep aan Andrew Oldham nog vóór het geld begon binnen te stromen. Gomelski kreeg wel een kans op revanche met The Yardbirds.
(**) “He’d always had this thing in the early time that I knew him of having a house of his own, and I think that was pretty much to do with Sarah, who was his girlfriend at the time. I was sure he really wanted to marry her… and then Deirdre (Harrington) was on the scene from the Winchmore Hill days, although I always thought basically she was like his house-keeper.” (Lou Reizner in Tremlett, p.85-86)
(***) Toegegeven, vele jaren later, met name in 2013 tijdens een televisie-interview bij Alan Carr blijkt hij veel beter overweg te kunnen met dit aspect van zijn persoonlijkheid.
