Op 15 april 1975 begon mijn burgerdienst met een hilarische veertiendaagse opleiding bij de Civiele Bescherming in Liedekerke (ik sta uiterst links – uiteraard – op de foto). Hilarisch omdat de meeste dienstweigeraars verlate hippies waren die elke gelegenheid te baat namen om een stickje op te steken. Destijds had ik op kot en in ’t Broebelke daar ook wel eens van geproefd, maar aangezien ik geen roker ben, werd ik meestal ziek van de tabak alleen al. Ik deed daar in Liedekerke dus niet meer aan mee, maar onze slaapzaal hing dusdanig vol met geestverrijkende dampen dat ik niet anders kon dan meegiechelen met de rest.
Eigenlijk moest ik (wegens Roddy) helemaal niet “onder de wapens”, maar omdat er in de wet letterlijk stond dat men dan ontheven was van “legerdienst”, moest ik wél mijn burgerdienst doen (dank u, Oxfam-Antwerpen, voor de verkeerde informatie!). Eerst probeerde ik nog over te stappen naar “ongewapende legerdienst”, om dan toch onder die wet te vallen, maar dat kon niet blijkens onderstaande brief van “waarnemend adviseur”, mevrouw J.Vercammen:
“Mijnheer,
Naar aanleiding van uw in de rand vermelde brief (07.03.1975) moge ik U mededelen dat een beperking van de bezwaren tot de niet-gewapende militaire dienst alleen slechts mogelijk is tot het einde van het onderzoek ter zitting van de Raad voor Gewetensbezwaren.
De wet biedt U wel de mogelijkheid afstand te doen van uw inschrijving als gewetensbezwaarde tegen elke militaire dienst nadat de beslissing waarbij de inschrijving U werd toegestaan onherroepelijk is geworden. In dit geval zal U met het contingent waarvan de overgifte aan de gang is aan de militaire overheid worden overgegeven.
Deze afstand van de inschrijving moet aan de Minister van Binnenlandse Zaken worden medegedeeld bij een ter post aangetekende en behoorlijk ondertekende brief.
Ik verzoek U dan ook mij zo spoedig mogelijk in te lichten over de juiste aard van uw intenties.
Met hoogachting.”
De “juiste aard van mijn intenties” was natuurlijk niét om mijn statuut van gewetensbezwaarde te herroepen uiteraard, want dan kon ik in geval van oorlog toch nog worden opgeroepen en dààr ging het toch uiteindelijk om. Dus maakte ik mij dan maar op om twee jaar zo goed als zonder inkomen te zitten. Mijn vrouw was immers gestopt met werken toen ons eerste kind op komst was en kreeg dus geen werkloosheidsvergoeding. En ikzelf kreeg nu – net als de soldaten toen – honderd frank per dag. Maar een soldaat is wel gekazerneerd, draagt een uniform en wordt gevoed, allemaal zaken waarvoor een gewetensbezwaarde zélf moet instaan. En daarbovenop hadden we ook nog twee Algerijnse pleegkinderen, die eigenlijk om beurten zouden moeten komen, maar al gauw liep het systeem fout en hadden we ze allebei te samen. Meer zelfs, door omstandigheden kwam er ook nog een derde kindje bij! Eén van de gevolgen was dat ik in die periode mijn omvangrijke platencollectie voor een prikje van de hand heb gedaan. En omdat het Toeval soms toch wel echt heel erg wreed kan zijn, kwam daarbij dat mijn collectie singles door een vriend was aangekocht, met de bedoeling dat ik ze later – als het weer beter ging – ze weer zou kunnen overkopen. Deze vriend leende mijn singles op zijn beurt uit aan de jeugdclub en precies dan werd er in de jeugdclub ingebroken en werden o.a. die singles meegenomen. Nota bene niet om ze te spelen, maar om ze in de Schelde te kieperen!
In de zomer kwam er gelukkig een wetswijziging (misschien wel omwille van mij, ha!) waarin er sprake was van “dienst” tout court. Dat wist Armand De Troyer mij althans achteraf te vertellen, want omwille van een paar stakingen aan d’unief (cfr. het “incident” waarover Mark Uytterhoeven het heeft), waaraan ons viertal (Walter Claes, Wim Hofman, Herman De Tollenaere en ikzelf) had deelgenomen alhoewel dat eigenlijk niet mocht (soldaten mogen ook niet staken) werd het uiteindelijk nog 15 oktober 1975. Schooljaar begonnen en “dus” zonder werk. Nogmaals, dank u, Oxfam.
Maar goed ik heb dus toch een half jaar burgerdienst verricht bij Prof. Alex Bolckmans op het Seminarie voor Scandinavistiek en Literaire Sociologie van de Rijksuniversiteit van Gent. “Er gaf ook nog iemand wereldliteratuur en dan kreeg je op het examen de titel van een hoofdstuk en dat moest je volledig kunnen afdreunen. Lezen was niet belangrijk, feitjes kennen wel. Beschamend onderwijs,” vertelde een vriend me eens die na één jaar Germaanse er de brui had aangegeven.
Die “iemand” was juist de prof.Bolckmans bij wie ik mijn burgerdienst heb gedaan. Hij vroeg me toen hoeveel ik bij hem had gehaald. Dat was een beschamende 10/20 want ik had voor het eerst een hele nacht doorgestudeerd (met captagon, weet je wel) en ik had een black-out toen ik inderdaad die belangrijke vraag, in mijn geval over de romantiek, moest beantwoorden. Aangezien ik pas een examen had afgelegd over Engelse literatuur kon ik enkel nog Byron, Keats en Shelley stamelen and that was it! Bolckmans was zeer ontstemd en toen ik de tweede vraag kreeg over onze lectuur (in mijn geval was het “Moeder Courage” van Bertolt Brecht) en ik begon met te zeggen: het stuk speelt zich af tijdens de Honderdjarige Oorlog die eigenlijk duurde van dat jaar tot dat jaar, knorde hij: ja, van buiten blokken, dat kun je wel! Maar gelukkig ontspon er zich daarna dan toch nog een gesprek over Brecht zelf en werd ik dus gedelibereerd.
Overigens ook over mijn licentiaatsverhandeling valt er nog een leuke (nou ja, je zal wel zien) anekdote te vermelden. Zoals elders vermeld werd ik dus “gestraft” voor het hoofdstuk over Winnie the Pooh. Dat betekende dat mijn onderscheiding werd afgenomen. Nu is me dat slechts één keer in mijn leven zuur opgebroken en dat was juist… tijdens die burgerdienst bij Bolckmans. Hij wilde me namelijk doen lesgeven in kleinere groepen dan die massale cursus van hem (een soort “repetitie”, zeg maar), maar dat mocht niet omdat ik geen onderscheiding had behaald! Funny? Jawel, behalve dan dat ik bijgevolg mijn activiteiten moest beperken tot… het kleven van nummertjes op boeken uit de bibliotheek.
Ik ben zeer streng opgevoed (vader was politie-inspecteur) dus mijn eerste jaar (van vrijheid) ben ik zeer veel uit geweest. Mijn ouders hadden mij opzettelijk ver van het centrum gelogeerd (Brugsepoortstraat), maar het gevolg was juist het omgekeerde van wat ze beoogden: vaak kwam ik helemaal niet naar huis!
Maar… ik heb geen enkele les gebrost. Soms moest ik tijdens de pauze gaan kotsen, maar ik was aanwezig. En blijkbaar heeft dat mij door mijn eerste kan geholpen (auditief geheugen) want mijn blok was een fiasco. Dàt plus, inderdaad, mijn collegejaren bij Anton van Wilderode en geschiedenisleraar Dolf De Poorter. Wij waren ingedeeld in groepen die ongeveer met een klas overeenkwamen (24 man zo ongeveer) en van die 24 waren er met de eerste zit slechts vier door: Bea De Groot (later assistente), Staf De Wilde (nu bekende briefschrijver in Humo), Monique De Wit en uw dienaar. Voorwaar een prestatie om trots op te zijn, vind ik nog altijd.
De drie volgende jaren was ik eerder politiek actief dan een speelvogel (alhoewel ik de twee altijd wel heb kunnen combineren) en daarom bleef ik op “voldoening” steken, terwijl de anderen naar “onderscheiding” doorgroeiden. En zo zijn we terug bij mijn eigenlijke verhaal.
Verder verschil ik wel van mening met die vriend wat de appreciatie van de profs betreft. Ten eerste kon ik de “literaire” profs (dus zelfs Schrickx) eigenlijk wel goed velen, ook al vond ik dat die naoorlogse generatie qua kwaliteit niet voldeed. (De meeste profs waren ontslagen wegens collaboratie, dus er werd vlugvlug een nieuwe lichting aangevoerd, waarbij de normen blijkbaar niet erg hoog lagen.) En ten tweede vormt Bolckmans toch wel een uitzondering in vergelijking met de anderen. Hij gaf b.v. ook literaire sociologie. Zéér vooruitstrevend in die tijd. Ik heb getracht dat keuzevak te volgen, maar heb uiteindelijk afgehaakt wegens te moeilijk. Ben toen overgeschakeld naar theaterwetenschap van Schrickx. Dat zegt genoeg! En dat zijn cursus “moderne literatuur” zo’n mastodontcursus was (tot de afdeling rechten toe!) daar kon hij natuurlijk zelf ook niet aan doen en dat speet hem ten zeerste. Vandaar trouwens dat hij hiervoor een taak zag weggelegd voor mij, maar… (de rest van het verhaal ken je al)
Geen wonder dat ik uitkeek naar interessanter zaken. Zo maakte ik via een Nederlandse correspondentievriend, Piet Muys, kennis met de cajunmuziek, waarin ik mij begon te verdiepen, mede dankzij de bibliotheek van prof.Broeckx (om de hoek). Diezelfde bibliotheek kwam mij ook van pas toen ik een vruchteloze poging deed om mij voor jazz te interesseren. Voor de platenvoorbeelden kon ik terecht in de Stedelijke Mediatheek van Gent, bij Jeff De Visscher en Suuz Borms.
Ook deed ik een programmavoorstel aan de toenmalige BRT1-radio en dat werd zowaar aanvaard. Ik was dat eigenlijk al helemaal vergeten, maar onlangs vond ik een brief terug, gedateerd op 20 mei 1975 en gericht aan uitgeverij Loeb, en die gaat als volgt:
“Tijdens de maanden juli, augustus en september zal ik elke zondagavond van tien tot elf op BRT1 een programma verzorgen over rock’n’roll, blues, country en andere muzikale stijlen, die een beeld geven van de jaren vijftig. Nu leek het mij wel leuk enkele van deze uitzendingen te commentariëren aan de hand van gedichten van Jan Kal, omdat deze dichter wel een tegelijk erg typische en toch merkwaardige kijk op een aantal fenomenen uit die tijd heeft (Buddy Holly, de Everly’s…).
Nu is het zo dat ik hier op het Seminarie voor Skandinavistiek mijn vervangende legerdienst doe en dus slechts 75 BEF per dag verdien. Ik kan mij bijgevolg gedurende de twee volgende jaren niet veroorloven boeken, platen e.d. te kopen (ook door de BRT word ik nota bene niet betaald, omdat elke bezoldigde nevenactiviteit tijdens die periode verboden is). Daarom doe ik voor zoiets steeds een beroep op uitleendiensten.
Anderzijds heeft u misschien wel al gehoord van de drastische besnoeiingen in de werkingskredieten van de Belgische universiteiten, met het gevolg dat onze collega’s van het Seminarie van Nederlandse Literatuur al gedurende een jaar geen boeken meer kunnen bestellen. Daarom hebben ze ook de bundel ‘Fietsen op de Mont Ventoux’ niet, alhoewel die wegens zijn onmiskenbare hoge literaire kwaliteiten zeker niet zou mogen ontbreken in hun bibliotheek.
Daar het mij nu voor u wel erg interessant leek dat langs de radio een beetje meer aandacht besteed werd aan deze bundel, zou ik u willen vragen of het niet mogelijk is mij hiervoor een present-exemplaar ter beschikking te stellen.”
Dat ik nooit antwoord heb gehad van Loeb, is eigenlijk niet zo erg (maar wel onbeleefd). Veel erger was dat die programma’s uiteindelijk nooit zijn doorgegaan (wie weet hoe mijn leven was verlopen indien dit wél het geval zou zijn geweest). En dat kwam zo. Eigenlijk heb ik in mijn brief namelijk ook een heel klein beetje gelogen. De BRT wilde mij immers wél betalen. Maar – dat is dan weer wél waar – dat mocht dus niet van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (waaronder burgerdienst destijds viel). Daarom stelden prof.Bolckmans en ikzelf voor om de som te storten op de rekening van het Seminarie. Maar dat mocht dan weer niet van de BRT of weet ik veel. Alleszins vond men (ik geloof dat het Jan Schoukens was, met wie ik in verbinding stond) het blijkbaar veel te omslachtig en heeft men de hele zaak maar afgeblazen. Jammer maar helaas, zoals men dan pleegt te zeggen…
Ronny De Schepper
P.S. Om het verhaal af te ronden: ik heb van de BRT uiteindelijk wel 1.500 fr. ontvangen als een soort van “schadevergoeding”…