Philip Kaufman (Chicago, 23/10/1936) is niet de eerste de beste. Na een paar “auteursfilms” die bij mijn weten hier niet werden uitgebracht (“Goldstein” 1963, “Fearless Frank” 1969, “The Great Northfield Minnesota Raid” 1972 en “The White Dawn” 1974) kwam hij voor het eerst in het nieuws toen hij na een conflict met hoofdacteur Clint Eastwood het plateau van “The Outlaw Josey Wales” verliet of moest verlaten. Daarna volgden vrij verdienstelijke actiefilms zoals “The invasion of the body snatchers” (1977) en “The Wanderers” (1979), zodat hij met de verworven kennis zelf bij Steven Spielberg kon aankloppen met het scenario van “The Raiders of the Lost Ark” onder de arm.

THE UNBEARABLE LIGHTNESS OF BEING
Na “The right stuff” (1983) verraste hij eind 1987 vriend en vijand met een schitterende verfilming van het “onverfilmbare” meesterwerk van de Tsjechische auteur Milan Kundera, “The unbearable lightness of being” (“De ondraaglijke lichtheid van het bestaan”). Nu ja, “meesterwerk”, Kundera zei dat hij “de Perzische versie” verkoos (met minder seks) en Hugo Claus is na een half uur buiten gelopen: “Het was nog erger dan het boek. Dat beantwoordde zo aan het patroon van wat men als serieuze fictie beschouwt: het mengen van geschiedenis met privéproblemen (zoals in “Het Verdriet van België”? RDS). Een keurig boek met keurige ideeën, maar als – zoals in de film – die ideeën wegvallen, dan blijkt hoe weinig verschil er is met een banale doktersroman.” (GVA, 7/3/1989)
Ikzelf noemde de film in de Rode Vaan nr.37 van 1988 “subliem verraad”: enerzijds had ik immers nog zelden een zo trouwe verfilming van een literair meesterwerk gezien (in die zin dat de film trouw blijft aan de geest van het werk, want uiteraard vergt het verschil van medium wel een ferme inkorting), maar tegelijk heeft de Amerikaanse regisseur het niet kunnen laten om het politieke anti-Russische aspect, dat bij Kundera slechts in de marge aanwezig is, zeer sterk naar voren te halen.
Laat ik voor die paar zonderlingen die het boek nog niet hebben gelezen even de korte inhoud ervan schetsen, maar dan wel zoals die in de filmversie is te zien. Tomas is een Tsjechische chirurg die in de swingende jaren zestig een ware vrouwenversierder is. Meestal zijn het vlinders van één nacht, maar met één, de kunstschilderes Sabina, gaat de verhouding toch enigszins dieper, ook al blijft ze fundamenteel seksueel. Tot op een dag Tomas een hersenoperatie moet verrichten in een provinciestadje en hij Tereza ontmoet. Voor haar vertegenwoordigt hij de cultuur, de charme, het intellect, de grootstad, het avontuur, kortom het “echte leven”. Als zij het op een bepaald moment niet langer in dat nest kan uithouden, is het dan ook niet meer dan logisch dat zij plotseling voor zijn deur staat. Tomas neemt ze bij hem in huis, trouwt er zelfs mee, maar verandert niets fundamenteels aan zijn levenswijze. Dat leidt uiteraard tot emotionele conflicten, want voor Tereza is een dergelijk “licht” bestaan ondraaglijk. Zij vindt het leven een ernstige zaak.
We kunnen het niet laten hier reeds even aan te stippen dat het filmisch zeer knap gezien was van het hoogtepunt van dergelijk conflict (Tereza loopt het huis uit) te laten samenvallen met het binnenrijden van de Russische tanks in Praag. Als jonge intellectuelen waren zowel Tomas als Sabina als Tereza grote supporters van de Praagse Lente en de slag komt dan ook zo hard aan dat de individuele problemen even naar de achtergrond verdwijnen. Ze geraken ook allemaal op hun manier in moeilijkheden. Tereza omdat ze foto’s heeft genomen van de inval (tot haar ontzetting moet ze trouwens vaststellen dat ze daarnaast ook gebruikt worden om mensen te identificeren). Tomas omdat hij vroeger reeds de Tsjechische machthebbers die met de Russen heulden in een artikel vergeleken had met Oedipoes: volgens hem zijn ze niet onschuldig door zich op de borst te kloppen en te zeggen “wir haben es nicht gewusst”, want Oedipoes wist ook niet dat hij zijn vader had vermoord en met zijn moeder sliep, maar toch stak hij zich als boetedoening de ogen uit.
Alhoewel Tomas en Tereza na een kort verblijf in Zwitserland uiteindelijk naar hun land terugkeren (Sabina blijft daar wel achter en maakt er kennis met de linkse intellectueel Franz), kunnen ze dan ook niet meer in hun respectievelijke beroepen aan de slag. Tereza moet weer als barmeisje de kost verdienen en Tomas wordt glazenwasser. In deze functie kan hij met eenzame huisvrouwen natuurlijk meer avontuurtjes beleven dan ooit tevoren (ah, die heerlijke pre-aids-tijden!), zodat Tereza ten einde raad zich ook eens aan een avontuurtje waagt. Als dan blijkt dat ze wellicht door de veiligheidsdiensten in een val is gelokt, houdt ze het niet meer uit en wil ze opnieuw naar het platteland waar Tomas zich wel willens nillens tot haar zal moeten beperken. Uiteindelijk vindt Tomas in deze landelijke omgeving toch het eenvoudige geluk van het samenzijn, maar wanneer een dergelijke harmonie tot stand komt, heft het bestaan als het ware zichzelf op: Tomas en Tereza komen om in een stom auto-ongeluk.
Uit deze samenvatting blijkt dat o.m. het eerste huwelijk van Tomas en vooral de geestelijk nogal verwarde zoon die hij daaraan heeft overgehouden zonder meer weggesnoeid zijn en ook dat de rol van Franz (een overigens niet erg overtuigende Derek De Lint) tot een minimum is beperkt. Veel belangrijker is het behoud van een aantal symbolen (bijvoorbeeld de bolhoed van Sabina), die eigenlijk de kern van het werk uitmaken. Meer zelfs, de scenarist voegt er een aantal aan toe die Kundera’s hart toch moeten hebben verwarmd. Zo is er de prachtige passage van de eerste overnachting van Tereza, waarbij hij haar het boek van Oedipoes in de hand schuift. Of het slot als vlak voor het ongeluk Tomas en Tereza nog even overnachten in een hotelkamer met hetzelfde nummer als bij hun eerste ontmoeting. Technisch is de in het boek nogal filosofische uiteenzetting over die Oedipoes-affaire trouwens uitstekend opgevangen door ze te plaatsen in een balzaal waar de muziek van Buddy Holly op bevel verdrongen wordt door een Russische meezinger.
Al die lof komt mijns inziens ten goede van de bekende Franse scenarist Jean-Claude Carrière. Hij tekent samen met de regisseur voor het scenario en ik kan me niet van de indruk ontdoen dat het “sublieme” van Carrière afkomstig is en het “verraad” van Kaufman. Wat anderzijds niet belet dat deze wel een meester is in zijn vak. De inwerking van historische filmfragmenten gebeurt bijvoorbeeld heel professioneel en niet zoals bij de TV-film over Avery Brundage die we onlangs op het scherm zagen en waarbij Jesse Owens in de buitenbaan vertrekt en in de binnenbaan aankomt…
En natuurlijk weet Kaufman ook zijn medewerkers te kiezen: de fotografie van Sven Nykvist is fenomenaal en Mark Adler heeft de muziek van de Tsjechische componist Leos Janacek dermate aangepast dat het wel lijkt alsof ze opzettelijk voor deze film werd geschreven.

Hetzelfde geldt voor de vertolkers, vooral dan de vrouwen. Juliette Binoche is innemend mooi als Tereza en Lena Olin vertolkt briljant de vleesgeworden wellust (foto). Met Daniel Day-Lewis als Tomas hebben we het moeilijker. Het moet vooreerst duidelijk zijn dat Kundera veel van zichzelf in die figuur heeft gestoken. Maar tegelijk is het ook een wensdroom. Kundera is echt niet de vrouwenversierder die Tomas is en heeft er ook niet dadelijk de fysiek voor. Dat maakt dat de lezer zichzelf een beeld kon vormen van die “ideale” man (tegelijk fysiek en intellectueel superieur), waarin trouwens niet zelden het zelfde wensbeeld als dat van Kundera zal geslopen zijn… En daarom valt Daniel Day-Lewis wat tegen. Hij is wel mooi, maar hij is wat te glad. Te Amerikaans, zou ik bijna zeggen, als ik niet wist dat het een Engelsman was. Maar hóren doe je dat niet, want net als iedereen in de film spreekt hij met een zwaar accent. Zou dat als “couleur locale” bedoeld geweest zijn?
HENRY AND JUNE
Iedereen keek dan ook met meer dan gewone belangstelling uit naar zijn volgende literaire verfilming, “Henry and June”. De erotiek was bij “The unbearable lightness” immers reeds van erg groot belang (met name de passage waarin zijn twee vriendinnen van elkaar naaktfoto’s nemen behoort tot de mooiste in de film), maar deze keer baseerde Kaufman zich op de nog veel explicietere dagboeken van de Spaans-Amerikaans-Franse schrijfster Anaïs Nin (1903-1977), die bovendien haar verhouding met de omstreden Amerikaanse auteur Henry Miller (1891-1980) behandelen en tegelijk met diens vrouw June Edith Smith. Maar dit werd een tegenvaller. En als we dan stellen dat het komt door overdrijving, dan hebben we het niet over de seksscènes, die nochtans kwistig en onder diverse vormen worden rondgestrooid, maar wel over een teveel aan “couleur locale”. Zo passeren alle cliché’s over Parijs in één lange rij: van de hoertjes over de “vin rouge” en het Frans brood tot de accordeonist en de pickpockets met hun petten op één oor.
Daarom is het des te merkwaardiger dat net als in “The unbearable lightness” alweer de lesbische scènes het mooist in beeld zijn gebracht. Alleen gaat Kaufman nu vèèl verder dan gewoon wat gestoei in hun blootje. Cunnilingus wordt b.v. uitgebreid getoond.
“Henry and June” was in de Verenigde Staten dan ook aanleiding voor een discussie rond de opheffing van de fameuze X-rating en de vervanging ervan door de nieuwe aanduiding NC-17 (No children under 17). Uiteindelijk is de hele zaak een slag in het water geworden, want na “Henry and June” is geen enkele film van een grote studio nog onder het NC-17 label uitgebracht. De reden is heel eenvoudig: aangezien iedereen weet dat het hier eigenlijk een X-rating betreft, tonen de “deftige” theaters (en het puriteinse Amerika heeft bijna niets anders dan “deftige” theaters!) ook geen NC-17 films. Het beste bewijs kwam er met “Basic instinct”. Dit was duidelijk een NC-17 film, maar de producer wilde nog liever de gewraakte scènes eruitknippen om tot een R-rating (“restricted”, d.w.z. kinderen mogen er enkel in, in gezelschap van hun ouders) te komen.
Niemand staat er echter bij stil of deze discussie niet veel zinvoller zou zijn rond films als “Robocop 2”, “Die harder”, “Another 48hrs” en noem maar op, die nota bene meestal zelfs met het bordje “kinderen toegelaten” worden vertoond. Daarmee wil ik seksueel expliciete films niet toegankelijk verklaren voor kinderen, maar geweldfilms vormen toch nog steeds een veel groter probleem, vooral omdat blijkt dat kinderen heel erg door geweld worden aangetrokken (terwijl seksualiteit hen doorgaans slechts in de puberteit begint te interesseren). Maar goed, afgezien daarvan vind ik dit dus geen goede film, nee. Daarvoor is het een te artistieke film. Tegelijk is dit zoals gezegd ook mijn kritiek: het is weer “te”. Kaufman doet zo zijn best om artistiek over te komen dat hij in zijn goede bedoelingen verdrinkt. Toegegeven, hij wordt daarbij niet erg geholpen door zijn acteurs. Fred Ward heeft vooral geoefend op die ene Henry Miller-blik, waarmee hij dan ook in alle trailers te zien is. Verder lijkt zelfs zijn kaalheid onecht. Uma Thurman speelt erg onevenwichtig als June, maar hier moeten we als verontschuldiging inroepen dat de echte June ook erg onevenwichtig was. Maria de Medeiros valt me, vooral fysiek, tegen als Anaïs Nin. Ze mist de nodige rijpheid, ze straalt onvoldoende intelligentie uit (de echte Anaïs Nin was al haar mannelijke aanbidders intellectueel de baas), kortom nergens kan ze me overtuigen dat dit deze prachtige schrijfster is. Omdat ik in een vergevingsgezinde bui ben, wil ik hier ook wel toegeven dat ik mij zo direct geen enkele actrice voor de geest kan halen die mij met de originele Anaïs Nin kan verzoenen. Het meeste werd ik uiteindelijk nog bekoord door het vierde wiel aan de wagen, de bankier Hugo Guiler, Anaïs’ echtgenoot. Zijn rol werd op een gepaste manier in toom gehouden. Hoe zeggen de Duitsers dat ook alweer? “In der Beschrenkung zeigt sich der Meister” of zoiets. Maar net zoals Kaufman (ongetwijfeld van Duitse afkomst) hebben ze het zelf reeds tot tweemaal toe vergeten…
Om het Parijs van de jaren dertig goed te “belichten” had Kaufman voor “Henry and June” een Franse cameraman aangetrokken, Philippe Rousselot (°1945), en deze jongen kwijt zich zeer nadrukkelijk van zijn taak. Dat mag ook geen wonder heten, want deze gewezen assistent van Eric Rohmer, kreeg kort daarna een oscar voor zijn camerawerk in “A river runs through it”, nadat hij al eerder was genomineerd voor “Hope and glory” van John Boorman (1987). Voor “Henry and June” filmt hij alles onder een bijzondere lichtinval, waaraan ook decor en kostumes ondergeschikt zijn. De film duurt evenwel niet minder dan twee uur en een kwartier en dan snak je stilaan wel al eens naar een andere aanpak.
RISING SUN
Tussen “Henry and June” en “Quills” bracht Kaufman ook nog “Rising sun” uit. Een “cautionary tale” van Michael Crichton, die wil waarschuwen tegen “het gele gevaar”. Dit impliciete racisme leidde trouwens tot botsingen met regisseur Kaufman, aangezien deze niet enkel de racistische opmerkingen over Aziaten eruit wou, maar ook nog van het tweede hoofdpersonage een zwarte maakte (Wesley Snipes naast Sean Connery).
Of – zoals Barry Norman het uitdrukte – handelde deze film over “een kleiner ras dat er toch in slaagt een groter ras uit te schakelen. Neen, ik heb het niet over ‘Jurassic Park’, maar over een ander boek van Crichton, waarin de Japanners de Amerikaanse markt veroveren. Toch werd de politieke ondertoon van het boek erg afgezwakt in deze Hollywood-film van zowat de enige firma die nog niet in Japanse handen is…” Op die manier wordt de verfilming van “Rising sun” (door Philip Kaufman!) een vermenging van “Sliver” en “Het rijk der zinnen”, aangezien het immers over een moord gaat, die verband houdt met een seksuele variant die we zouden kunnen omschrijven als “klaarkomen in ademnood” m.a.w. de ene partner laat zich wurgen (of stikken in een plastic zak) door de andere. Gevaarlijk uiteraard en een ongelukje is dan ook snel gebeurd, zoals in de finale van de sublieme Japanse erotische film “Het rijk der zinnen” (het kan ook al masturberend gebeuren: de conservatieve Britse minister Stephen Milligan is zo begin februari 1994 omgekomen).
Maar is het hier wel een ongelukje? Daar komt dan het “Sliver”-aspect opduiken: want met hypertechnologische camera’s werd alles gefilmd. Is echter alles wat op een film te zien is ook wel echt gebeurd? Na “Jurassic park” kan men daarop alleen maar “nee” antwoorden natuurlijk. Het antwoord daarop wordt gegeven door Tia Carrere, de prachtige exotische schoonheid die we reeds kenden uit “Wayne’s world” (in deze film is ze het product van een zwarte vader en een Japanse moeder maar dat hoeft daarom natuurlijk in de realiteit niet zo te zijn). De regisseur is echter zo stoutmoedig geweest haar als gehandicapt voor te stellen, wat overigens een bijkomend licht werpt op de meedogenloosheid van het Japanse systeem. Maar het is vooral een schitterend gegeven omdat ze werkelijk op alle vlakken briljant is. Ze is m.a.w. als een kostbare Japanse vaas met een barstje in. Iemand met een handicap die op erotisch gebied de show steelt: je komt het niet vaak tegen, het zet aan tot nadenken over begrippen als schoonheid en aantrekkelijkheid tot erotiek zelf en het zal allicht veel meer bijdragen tot de integratie van gehandicapten in de maatschappij dan vele goedbedoelde maar betuttelende films.
Van mannelijke kant is Sean Connery als “senpai” (een soort van meester) schitterend, maar Wesley Snipes (o.a. van “Jungle Fever”) is goed gecast als “kohai” (leerling) en tegengewicht voor de tot het Oosten bekeerde Connery, die hem b.v. influistert: “We may be a race of MTV-rappers but they aren’t!” De scène waarin ze echter hun toevlucht moeten nemen tot een zwart ghetto om aan een achtervolging door Japanners te ontkomen, zet die waarden echter op hun kop en op die manier kan Wesley Snipes een prachtige parodie neerzetten. Vandaar dat ik al die herrie over het racisme dat in de film zou schuilen niet echt begrijp.
Hoe dan ook, Sean Connery (niet toevallig ook “executive producer”) is weer magistraal. Alleen Harvey Keitel (de acteur die in 1993 ongetwijfeld het meeste films heeft gedraaid, na “The Piano” volgden immers nog twee films van Abel Ferrara) is een beetje voorspelbaar als een corrupte agent gecast.
Waarom Snipes een gedeelte van het verhaal als een verhoor onder invloed van een waarheidsserum vertelt, is niet echt duidelijk, aangezien Keitel bij de ondervragers zit en er verder met dat gegeven niets gebeurt. (Nog een foutje overigens – de betweter is hier weer – op een bepaald moment wordt op basis van sperma en schaamhaar gezegd dat iemand van een bepaald ras het slachtoffer, Tatjana Patitz, had geneukt. Achteraf blijkt echter dat dit niet waar was, wat op zich niet erg is, want ook wetenschappers kunnen zich vergissen, nietwaar? Het wordt echter niet “rechtgezet” en dat lijkt me toch eerder op een vergetelheid te wijzen.)
QUILLS
Dat er zeven jaar verlopen is tussen deze laatste twee films, heeft onder meer te maken met het feit dat een ander project van Kaufman, “The Alienist”, in de voorbereidingsfase is blijven steken. Wellicht ging de man die in Amerika de grenzen van het toelaatbare aftast, toch iets te ver met de verfilming van deze roman van Caleb Carr, die over jongensprostitutie handelt. Nee, dan blijkbaar toch nog liever de Sade, ongetwijfeld vooral omdat de seksuele component deze keer heel erg binnen de perken werd gehouden. Quills is overigens het Engelse woord voor de ganzenveren, waarmee onze voorouders schreven. En voor wie was schrijven de ultieme manier van overleven? Voor de Markies de Sade uiteraard (rol in de film vertolkt door Geoffrey Rush).
TWISTED
In 2004 kwam Philip Kaufman dan met “Twisted” aandraven, een eerder conventionele thriller waarin Ashley Judd de harde, aan drank en mannen verslaafde politie-inspecteur Jessica Shepard speelt. Ze is net gepromoveerd en krijgt meteen een vette zaak: een seriemoordenaar decimeert haar eigen bedpartners… Zoals gezegd, een redelijk voorspelbare whodunit waarbij de keuze beperkt blijft tot haar collega’s Samuel L.Jackson en Andy Garcia. Het is altijd hetzelfde als er een seriemoordenaar in het spel is: van de Heilige Drieëenheid “means, motive and opportunity” wordt het motief altijd onderbelicht!

Referentie
Ronny De Schepper, Subliem verraad, De Rode Vaan nr.37 van 1988
Ronny De Schepper, De erotiek van Anaïs Nin, Steps magazine oktober 1990

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.