In de loop van de maand december 1988 kreeg Dr.Michel Vanhoorne, werkleider in de Dienst voor Hygiëne en Sociale Geneeskunde van de Gentse Rijksuniversiteit, één van de drie prijzen « Gezondheid en Onderneming », die worden toegekend door de « Europese Club voor de Gezondheidszorg ». De prijs werd hem toegekend voor « een epidemiologisch onderzoek in de viscose-nijverheid door middel van studie van de blootstelling aan CS2 en H2S via atmosfeermetingen en biologische monitoring en door grondig medisch onderzoek ». Een heel mondje vol, waarvan we net zoveel begrepen als u en daarom gingen we de gelauwerde in Gent zelf opzoeken, waar we hem overigens reeds sinds jaren kenden als een ernstig en actief militant van de Communistische Partij.

Nadat we een klein uurtje vruchteloos op onze patiënt hadden zitten wachten, komt Michel (het formele Dr.Vanhoorne kunnen we hier wel achterwege laten) zich uitgebreid verontschuldigen : « Glad vergeten en ik was net aan een artikel aan het werken. » « Hij is zo verstrooid, hij werkt zich te pletter, » had lieve echtgenote Carla reeds tevoren verklaard, terwijl zij ons wachten zo aangenaam mogelijk maakte. « Weet je overigens wie me gisteren is komen interviewen? » gaat Michel met pretoogjes verder, maar helaas, we weten het inderdaad al, Carla heeft haar mond voorbijgepraat. Ik vraag echter niet of hij Jef Turf ook een uur heeft laten wachten…
Aangezien ik van mijn kant die avond ook nog verplichtingen heb, wordt er maar meteen aan tafel gegaan en krijgt de cassetterecorder een ereplaatsje tussen een heerlijke gezonde groentesoep en een kalkoen « met uitzonderlijke borsten », zoals Michel hem (haar?) noemt. Is het dus niet tussen de soep en de patatten, dan is het toch tussen de soep en de kalkoen dat hij om te beginnen enige uitleg verstrekt bij de Club die hem deze prijs heeft toegekend. Daar de uitreiking in Rome geschiedde, denk ik uiteraard onmiddellijk aan « de Club van Rome » maar daarmee blijkt ze geen uitstaans te hebben.
« Welke Club het dan wel is, is mij ook niet volkomen duidelijk. Ze bestaat uit een aantal EEG-landen en de prijs wordt dan ook ieder jaar ergens anders uitgereikt. Ik ben overigens niet naar Rome geweest, want ik moest mijn eigen reis-en verblijfskosten betalen, zodanig dat er van het bedrag dat aan de prijs verbonden is (125.000fr) niet veel meer zou overgebleven zijn. In verhouding tot andere prijzen is dat nochtans een behoorlijk bedrag, maar het spreekt vanzelf dat men er op zich uiteraard weinig mee kan aanvangen. » Vooraleer u moord en brand begint te schreeuwen, moet u weten dat Michel zich hier niet als een « big spender » ontpopt, maar dat hij het heeft over het wetenschappelijk onderzoek waaraan hij het geld heeft overgemaakt, aangezien hij zijn collega’s in de internationale waardering wenste te betrekken. Voorwaar een nobele geste, maar wat houdt dat onderzoek nu precies in?

« Het is dus een epidemiologisch onderzoek, dat wil dus zeggen de studie van gezondheidsveranderingen bij groepen mensen en de factoren die daarmee in verband staan. Vroeger werd die term uitsluitend voor infectieziekten (« epidemies ») gebruikt, maar sinds enkele tientallen jaren heeft men dat uitgebreid tot alle ziekten die bij bepaalde bevolkingsgroepen voorkomen. Men bestudeert uiteraard ieder individu, maar het belang van de studie is het globaliseren, het statistisch in kaart brengen van de gezondheidstoestand van bepaalde groepen van mensen, b.v. in mijn geval dus arbeiders in de viscose-nijverheid. »

« Viscose wordt op basis van cellulose gemaakt, die meestal afkomstig is uit hout. Dat wordt opgelost, waarbij de zeer grote moleculen van die cellulose worden afgebroken. Door een herschikking krijgt men dan allerlei nieuwe materialen, meestal textielproducten, zoals kunstzijde die in de voering van vesten e.d. wordt gebruikt, kunstwol, cellofaan, kunstsponsen, dweilen, zelfs wegwerpbare damesslipjes. Maar wij zijn niet geïnteresseerd in de effecten van het eindproduct, want dat is niet giftig, maar die cellulose wordt opgelost met CS2 (koolstofdissulfide) en dat is de grote boosdoener. Dat is een oplosmiddel, dus een vluchtige stof die reeds verdampt bij ongeveer veertig graden en die dampen zijn zeer giftig. De eerste intoxicaties zijn gebeurd en beschreven in het midden van de vorige eeuw, toen men dit ook als oplosmiddel gebruikte bij de natuurlijke rubber, dus bij het maken van ballonnen en condomen enz. op basis van latex. Aangezien men toen de gevaren ervan nog niet kende, werd er gewoon open en bloot mee gewerkt zodat de mensen werkelijk gek werden. Door de opkomst van de kunstrubber is die natuurlijke rubberindustrie fel achteruitgegaan en is ook de enorme epidemie van dat soort intoxicaties in feite op een natuurlijke wijze uitgestorven, »

« Maar in het begin van de twintigste eeuw is dan de viscose-nijverheid opgekomen en zijn er dus nieuwe gezondheidsproblemen opgedoken. België was trouwens één van de eerste landen om dergelijke bedrijven op te richten. O.a. in Aalst was er een viscose-bedrijf dat nu niet meer bestaat, waar rond 1903 een zeer harde staking heeft plaatsgevonden. Die staking heeft maanden geduurd, waardoor de stakers uiteraard geen inkomen hadden en om geld in te zamelen zijn ze dan heel België rondgetrokken, o.m. met de verkoop van een pamflet met het lied van de stakende viscose-arbeiders. Dat lied is trouwens opgenomen in het boek « Pieter Daens » van Louis Paul Boon. »

« Een andere tragische anekdote is dat zeer hoge blootstellingen ook beschreven zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog. Toen was in Europa de toevoer van katoen afgesneden en werd de productie van viscose dus geweldig opgedreven. Ik heb een werkelijk vreselijke studie gelezen over zo’n voorval in bezet Polen. De arbeiders werden daar ook volkomen gek, en werden dan naar psychiatrische instellingen afgevoerd. De Duitse politiek ten opzichte van psychiatrische patiënten is echter maar al te goed gekend: afvoeren naar de gaskamer. Op die manier zijn massaal arbeiders uit de viscose-nijverheid om zeep gegaan. »

« Zo erg is het nu uiteraard niet meer, maar door de lagere concentratie heeft men meer « sluipende » effecten. Deze zijn op de koop toe niet zeer typisch, die kunnen dus met andere woorden ook aan andere oorzaken worden gewijd, b.v. stress of vermoeidheid. Zo heeft men in sommige landen een effect vastgesteld op coronair hartlijder (hartinfarct), maar daar spelen natuurlijk ook andere factoren een rol, zodat men niet uit één specifiek geval kan afleiden dat dit speciaal aan die giftige stof te wijten is. Dat kan men alleen als men statistieken gaat maken en men de frequentie van die ziekte gaat nagaan in vergelijking met groepen arbeiders die met dat product niét werken. »

« Naast de reeds genoemde effecten op het zenuwstelsel en het hart en de bloedvaten, is er ook nog invloed op de hormonen, op het sperma, kortom een hele reeks effecten die dienen te worden bestudeerd, ook voor de andere chemische factor, H2S, het zogenaamde putjesgas, dat niet gebruikt wordt als grondstof maar vrij komt wanneer die opgeloste cellulose weer wordt omgezet in het eindproduct. Dit is ook een zeer giftig gas, waarvan men plots bewusteloos kan vallen bij hoge concentraties. Het is dus zeer verraderlijk, b.v. in putten. Maar dergelijke concentraties vindt men niet in de industrie, wel kleinere hoeveelheden die o.m. aanleiding geven tot prikkeling van de ogen. »

« Wij wetenschappers moeten ons er echter wel voor hoeden om normen voor die concentraties vast te leggen. Want eigenlijk is dat zeggen: kijk, dat risico is aanvaardbaar. Er is praktisch niets dat zonder risico is in het leven, maar de vraag is: welk risico is men bereid te aanvaarden? Het is de taak van de wetenschapper om het risico te bestuderen en informatie daarover te geven. Van b.v. te zeggen: als je werkt met een bepaalde giftige stof tegen die hoeveelheid en gedurende zoveel jaar, dan is de kans op het ontstaan van die of die ziekte zoveel procent. Maar de vraag of dat risico aanvaardbaar is, is een maatschappelijke beslissing. En dat is de fout die veel wetenschappers begaan als ze b.v. op televisie worden geraadpleegd over milieuproblemen. De maatschappij moet de wetenschap natuurlijk wel in staat stellen om de relatie tussen dosis en effect te bestuderen. »

« En dat is wat wij in ons geval dus onderzoeken zowel door het meten van bepaalde toxische stoffen in de lucht, als door « biologische monitoring » wat wil zeggen: door de blootstelling te meten in bepaalde biologische media, zoals het bloed of de urine. Een belangrijk aspect van ons werk is juist het perfectioneren van deze methode. »

Men kan zich natuurlijk afvragen in hoeverre de bedrijven hun medewerking willen verlenen aan dergelijk onderzoek. « In dit geval is het een studie die is opgelegd door de arbeidsinspectie. Het bedrijf is dus wel verplicht zijn medewerking te verlenen, maar in het verleden heeft het reeds behoorlijk tegengewrongen, ja. Op een bepaald ogenblik heeft het bedrijf de studie twee jaar geblokkeerd door lobbying via Economische Zaken b.v. »

« De positie van de arbeidsgeneesheer is trouwens zeer variabel van bedrijf tot bedrijf. Vaak zit zo’n man tussen hamer en aambeeld. Maar dat hangt allemaal af van de houding van de directie, van de sterkte van de vakbeweging, enz. Vandaar dat de druk in KMO’s meestal groter is dan bij multinationals. In het ziekenhuis zie ik dikwijls mensen die gestuurd zijn door hun huisdokter en die uit kleine bedrijven komen, waar men op gebied van arbeidshygiëne zeer nalatig is en de adviezen van de arbeidsgeneesheer weinig opvolgt.
»
Hoe wordt iemand eigenlijk arbeidsgeneesheer? « Er zijn verschillende motiveringen, maar ik ken bijna niemand die het reeds bij de aanvang van zijn studies voor ogen staat. Alleszins, toen ik studeerde was dat praktisch nog onbekend (ik ben in 1961 afgestudeerd). Er waren op dat ogenblik wel reeds een aantal geneesheren werkzaam in grote bedrijven, maar die deden daar enkel aan curatieve geneeskunde. Dat was geen arbeidsgeneeskunde gericht op de collectiviteit. Een aantal multinationals waren tussen de beide wereldoorlogen wel met echte arbeidsgeneeskunde begonnen, uiteraard niet uit menslievendheid, maar omdat zij het belang daarvan inzagen. Arbeidsgeneeskunde op grote schaal — de dag van vandaag moet er een arbeidsgeneesheer zijn op alle bedrijven, zelfs als er maar één werknemer is — bestaat nog maar sinds 1968. »

« Ik heb dus algemene geneeskunde gedaan, waarna ik een paar maal huisartsen heb vervangen. Maar in die tijd was hoegenaamd nog geen sprake van groepspraktijken e.d. en de manier waarop die curatieve geneeskunde in het algemeen werd beoefend vond ik eigenlijk niet interessant. Bovendien wilde ik geen legerdienst doen. Ik verkoos een vervangende dienst in Afrika, waarvoor ik dan enkele maanden tropische geneeskunde en chirurgie heb gevolgd. Dat verblijf in Afrika is uiteindelijk vier jaar geworden. Op die manier heb ik meer en meer belangstelling gekregen voor het preventieve, voor het collectieve, al was dat ook daarvoor reeds het geval omwille van mijn politieke instelling (ik ben lid geworden van de partij in 1960). Maar toch stel je vaak vast, vooral bij oudere arbeidsgeneesheren of schoolgeneesheren of anderen die zich met preventieve geneeskunde bezighouden, dat deze mensen eerst in de tropen hebben gewerkt. Omdat men daar automatisch veel meer met de neus gedrukt wordt op de invloed van de maatschappelijke situatie op de gezondheid. Een « normale » opleiding is immers ten zeerste gericht op het individu. Aan het verband met de maatschappij wordt in de traditionele medische opleiding zeer weinig aandacht geschonken.
»
« Toen ik terugkeerde, was een vriend van mij als assistent benoemd in de sociale geneeskunde en toen men daar nog een andere assistent zocht, werd mij die plaats aangeboden. Ik heb dan de cursus arbeidsgeneeskunde gevolgd en zeer snel heeft mijn diensthoofd mij opgedragen om dat beroep ook te velde te gaan uitoefenen. Zo ben ik sedert 1968 twee halve dagen in de week arbeidsgeneesheer bij ACEC. »
« Sommige bedrijven trekken behoorlijk hoge bedragen uit voor intern onderzoek, maar als de resultaten hen niet aanstaan, mogen ze niet gepubliceerd worden. »
« Maar ook nu nog is de sociale geneeskunde een beetje een vreemde eend in de bijt op de universiteit. Aan de ene kant heeft men daar een blok mensen die aan laboratoriumonderzoek doen, de basiswetenschappen laten we zeggen, en aan de andere kant zijn er de mensen uit de kliniek die met zieken omgaan. Het spreekt vanzelf dat wij met deze twee disciplines moeten samenwerken, maar wij zijn vooral gericht op de buitenwereld (het bedrijf, de school, het milieu…) en dat is iets waar de meeste geneesheren over het algemeen weinig begrip van hebben. Bovendien wordt in de geneeskunde veel onderzoek gedaan in functie van en betaald door de farmaceutische nijverheid, dat is uiteraard een geldbron waarop wij hoegenaamd geen beroep kunnen doen. Sponsoring vanuit de bedrijfswereld in het algemeen komt haast even zelden voor. Wat er natuurlijk wel gebeurt, dat zijn bedrijven die zelf intern een onderzoek laten doen door hun eigen arbeidsgeneesheren en daarvoor soms behoorlijk grote bedragen uittrekken. De keerzijde van de medaille is echter dat als de resultaten hen niet aanstaan, deze niet gepubliceerd mogen worden. Ik ken collega’s die in bepaalde industrieën zeer interessant onderzoek doen en mij daarover berichten, maar die daar wel aan toevoegen dat dit niet gepubliceerd mag worden. De directie beschouwt dat als interne keuken… »
« Als je in België een tijdlang geld gekregen hebt voor een bepaald onderzoek, zegt men: ’t is genoeg geweest, nu moet je maar eens iets anders doen. »
Waarmee we rond zijn, want deze prijs kan voor de wetenschappelijke overheid dan misschien een aansporing zijn om er toch maar mee door te gaan. « Het grootste deel van ons onderzoek is kunnen gebeuren dankzij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Gedurende zes jaar hebben we daarvan geld gekregen. Maar het is een politiek probleem. Als je hier in België een tijdlang geld hebt gekregen voor een bepaald onderwerp, dan zegt men plotseling: ’t is genoeg geweest, nu moet je maar eens iets anders doen. Dat is volgens mij een verkeerde politiek, want meestal zijn nog niet alle problemen opgelost en heeft men op een bepaald terrein juist voldoende ervaring en know-how opgedaan om er nu tegenaan te gaan. Maar juist dan heeft men het moeilijk om aan fondsen te geraken. Bepaalde onderwerpen zijn natuurlijk « populair » (denk maar aan kanker of hartziekten) en als men dan van de ene instelling geen geld kan loskrijgen, dan staat er wel een andere klaar, de ASLK of de Lotto of weet ik veel. Maar dat is bij de sociale geneeskunde natuurlijk niet het geval… »

Referentie
Ronny De Schepper, Dr.Michel Vanhoorne: “Het is niet aan de wetenschapper om te zeggen of een risico aanvaardbaar is”, De Rode Vaan nr.3 van 20 januari 1989

82 michel vanhoorne

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.