August Vermeylen werd in 1872 geboren in Brussel uit een gezin waarvan de vader alleen maar Frans sprak en de moeder alleen maar Nederlands. Het zal daar stil geweest zijn! Zijn moeder was b.v. diepgelovig, maar misschien wist ze niet eens dat haar man atheïst was?

Vermeylen werd flamingant onder invloed van zijn leraar Nederlands, zo’n typisch “Vlaamse kop” met een lange baard. De rest van de lessen in het Atheneum werd wel in het Frans gegeven. Vermeylen zal trouwens in het Frans artikels schrijven over de Vlaamse Beweging.

In navolging van het “University Extension Movement” van James Stuart in Cambridge (met de bedoeling om de wetenschap ook buiten de elitaire structuur van de universiteiten te verspreiden), werd in 1892 “Het Hooger Onderwijs voor het volk in de moedertaal, uitgaande van de Hoogeschool te Gent” opgericht.

In 1894 werd Vermeylen één van de leidende figuren van “Van nu en straks” (de anderen verweten hem zelfs zijn dictatoriale neigingen). Hij publiceert hierin “Kunst in de vrije gemeenschap”, een soort manifest zoals ook Van Langendonck en Hegenscheidt dat zouden doen met resp. “De Herleving van de Vlaamse Poëzij” en “Ritmus”. In zijn bijdrage ontpopt Vermeylen zich als een anarchist in de lijn van Stirner, Wagner en Nitzsche. Toch kondigt de humanist zich reeds aan door de nadruk te leggen op het samengaan van kunstwerk en maatschappelijk leven (cfr. de studie van Albert Westerlinck “De wereldbeschouwing van August Vermeylen” uit 1958, die overigens met de staatsprijs voor essai werd bekroond). Hij maakt daarbij wel een onderscheid tussen de Arische (Indo-Europese) opvatting van de wereld, waarbij de godheid immanent aanwezig is, aangezien het in de grond een pantheïstische godsdienst is, die ritmus aan het leven geeft, en de Semitische opvatting met een transcendente god, zoals we die kennen uit de bijbel. Dit geeft aanleiding tot het despotisme van het christendom (“het christendom heeft de wet van het leven buiten het leven geplaatst”) zoals dat tot uiting komt in de gemeenschapskunst in de middeleeuwen, waarbij alles ondergeschikt is aan de inhoud. De vormschoonheid groeit dus eerder onbewust uit de inhoud, terwijl in de “vrije gemeenschap” de kunst opnieuw geïntegreerd wordt in het leven. Toch blijft ook dan de nadruk op het volk liggen en verwerpt hij het dilettantisme.

In 1896 komen diezelfde ideeën onder een andere vorm terug in “Kritiek der Vlaamse Beweging”, dat werd geschreven in Berlijn in 1895 (in die tijd verbleef hij trouwens ook elders in Duitsland en Oostenrijk en leerde naast Duits en Engels ook Spaans en Italiaans, zodat hij alle meesterwerken van de literatuur in de oorspronkelijke taal kon lezen), maar een jaar later in “Van nu en straks” werd gepubliceerd. De voornaamste idee die hierin naar voren komt is een kritiek op de goedkope romantiek (“de Vlaamse strijd is een sociale strijd”). Van Langendonck voelde zich hierdoor persoonlijk geraakt en moest door Schamelhout worden overhaald om nog verder mee te werken. Daarnaast verwierp Vermeylen parlementaire acties (o.a.die van het Daensisme) en geloofde hij toen nog in een wereldrevolutie. Later zal hij daar uiteraard anders over denken.

In datzelfde jaar publiceert hij ook “Ene jeugd”, een soort van biecht in de mond gelegd van een vriend, die zichzelf de maatstaf noemt van goed en kwaad, maar toch naar een vorm van geloof hunkert. Dat is dan het christendom in zijn zuivere verschijning, d.w.z. zonder het dualisme tussen lichaam en ziel en uiteraard ook zonder de hypocrisie van de gemiddelde christen. Toch is het niet al goud wat blinkt: in dit boek vinden we o.a. ook de opvatting dat de vrouw “dom maar mooi” is.

In 1899 promoveert hij in Brussel als literair-historicus met “Leven en werken van Jonker Jan Van Der Noot”. Het zal een aanloop vormen voor zijn literatuurgeschiedenis “Vlaanderen door de eeuwen heen”, nadien aangevuld met “Van Gezelle tot heden”.

In 1900 volgt “Vlaamse en Europese Beweging” met de fameuze oproep “Vlaming zijn om Europeeër te worden”. Dit werd geschreven n.a.v. de kritiek van Cyriel Buysse op flaminganten die zich tegen het Frans als zodanig keerden. Vermeylen noemde dit de “achterlijke elementen” van de Vlaamse Beweging.

In 1901 begint hij kunstgeschiedenis te doceren aan de VUB, wat aanleiding geeft tot de publicatie van “Van de katakomben tot Greco”, een geschiedenis van de plastische kunsten in Europa. Dat jaar wordt ook de “Vlaamsche Socialistische Toneelfederatie” opgericht. De opgevoerde stukken zijn meestal echter “platvloerse kluchten”.

In 1906 beschrijft Vermeylen zijn eigen evolutie van individualistische anarchist naar humanist in “De Wandelende Jood”, een romantisch prozawerk dat kwa stijl erg dicht aanleunt bij Gustave Flaubert. In 1911 vertaalt Vermeylen zelf zijn “Wandelende Jood” in het Frans.

August Vermeylen werd gecoöpteerd als senator voor de Belgische Werkliedenpartij (BWP) na de parlementsverkiezingen van 20 november 1921 als de BWP voor het eerst haar intrede doet in de regering ten gevolge van de invoering van het zuiver algemeen stemrecht. Hoewel de exacte datum van zijn coöptatie niet direct beschikbaar is, vond deze benoeming plaats in de nasleep van deze verkiezingen. Tijdens deze verkiezingen werd een nieuwe categorie van twintig gecoöpteerde senatoren geïntroduceerd, als onderdeel van een grondwetsherziening die de samenstelling van de senaat wijzigde. Tijdens zijn mandaat zette hij zich vooral in voor de Vlaamse culturele en taalkundige rechten, met bijzondere aandacht voor kwesties in het onderwijs en de justitie.

In 1923 geeft Vermeylen zijn cursus kunstgeschiedenis die hij al sinds 1901 aan de Université Libre de Bruxelles doceerde ook aan de Gentse Universiteit. Daarnaast gaf hij in Gent ook nog de geschiedenis van de Nederlandse literatuur (samen met Karel Van De Woestijne) en de inleiding tot de moderne literatuur. Hij besteedde daarbij vooral veel aandacht aan de tekst en niet zozeer aan biografische gegevens. In 1930 nam Vermeylen ook de cursus Franse literatuur van Prof.Counson over. Dat jaar wordt hij trouwens rektor van de R.U.G. maar hij blijft in Brussel wonen. Als groot bewonderaar van Gezelle verzorgt hij in datzelfde jaar ook nog de jubileumeditie van het werk van deze priester-dichter.

In 1927 schrijft Daan Boens in opdracht van de C.A.O. (Culturele Arbeidersorganisatie) m.m.v. August Vermeylen, Julien Kuypers en regisseur M.Schumacher het stuk “Opgang”, waarin in een aantal taferelen de opgang van de arbeidersklasse wordt opgeroepen. Slechts 7 van de ca.100 socialistische toneelgroeperingen willen het stuk opvoeren. De C.A.O. zal in de toekomst dan ook veeleer samenwerken met geëngageerde groepen, zoals o.m. het toneelgezelschap Piet Bergers, dat zich speciaal op het organiseren van vertoningen voor werklozen toelegt. De leden van het gezelschap waren trouwens zélf werklozen, die de toneelcursus van Bergers aan de Antwerpse Arbeidersvolkshogeschool hadden gevolgd. In 1932 voert de Gentse Multatulikring in een regie van Michel Van Vlaenderen wel “Koning Arbeid”, een ander massaspel van Daan Boens, op.

‘Ik word vandaag 67 en vind daarin een aanleiding om weer een dagboek te houden’, noteert August Vermeylen op 12 september 1939. Dat deze Vlaamse schrijver, kunsthistoricus en politicus niet alleen essays en romans heeft geschreven, maar ook een verwoed dagboekschrijver is geweest, weten weinigen. Daarom werd op 25 oktober 2019 de nieuwste publicatie van KANTL voorgesteld in het AMSAB: een editie van de nooit eerder gepubliceerde oorlogsdagboeken van August Vermeylen (zie illustratie).

Dit is de allereerste uitgave van de drie schriftjes die de periode van de Tweede Wereldoorlog bestrijken. Ze werpen een licht op Vermeylens schrijverschap, zijn professionele netwerk, zijn omgang met vrienden en vriendinnen en het dagelijkse leven tijdens de bezetting. Bovendien geven ze een inkijk in de gedachtewereld van een artistieke geest en leidende intellectueel. Ze zijn helder en snedig geformuleerd, uitdagend en soms ontroerend.

Deze egodocumenten zijn van groot belang voor de Nederlandse literatuurgeschiedenis en de politiek-culturele geschiedenis van België en werden bezorgd door Ruben Mantels (1979) historicus en Hans Vandevoorde (1960) die in het spoor van Vermeylen Nederlandse literatuur doceert aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij werkt aan een biografie van August Vermeylen. Meer info over de publicatie vind je hier.

Ronny De Schepper

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.