Over een fenomeen uit de oertijd wou ik het vandaag hebben, de thé-dansant. Dan bedoel ik niet wat het waagt heden ten dage nog steeds onder die benaming her en der de kop op te steken, dat zijn of studentikoze afkooksels of evenementen die met die benaming goede sier wensen te maken. Nee, het gaat over de enige, echte TD zoals hij afgekort genoemd werd.
Misschien is enige historische duiding hier op haar plaats. Het fenomeen zou ontstaan zijn in Frankrijk als een ‘après-midi dansant’ die startte rond 16 uur. Er werd thee gedronken en in den beginne hoofdzakelijk gedanst op de musette, later breidde het zich uit naar andere muziekgenres, de wals op kop. Wij namen het initiatief al vlug, rond 1850, gretig over van de Fransen. Maar ook de Britten lieten zich niet onbetuigd. Hun ‘tea dance’ moet ongeveer gelijktijdig met deze van hun Franstalige ‘vrienden’ gestart zijn. Eerst eveneens als namiddagparty maar al vlug uitgroeiend tot een avondfeest. En heel wat uitgebreider: naast de onvermijdelijke thee serveerde men koffie, champagne, en kon er gehapt worden in taart, sandwiches, fruit, dit alles tot 23 uur.
Mag ik getuigen dat ik ooit tot mijn verbijstering in het uiterste noorden van Schotland – ten prooi aan een diepe metafysische verveling en de prooi van de meest diepe vertwijfeling – naar zo’n heuse tea dance voor jongeren ging; zelf jongere zijnde… Een diepe zaal, tegen de twee wanden waren stoelen geplaatst waarop gezeten: de plaatselijke jeugd bij wie ik mij diende aan te sluiten. Er werden plaatjes gedraaid, heel af en toe waagde iemand het zich van zijn stoel te verheffen, een exemplaar van de andere kunne uit te vissen en ten dans te nodigen. Halfweg de avond, het feestelijk gebeuren verliep van 19u tot 22u, dus omstreeks 20u30 (bemerk mijn mathematisch genie), werd er mij geserveerd: thee, en een bord aardappelpuree met worst. Ik heb geen idee of dit model kan staan voor de Britse opvatting van de TD, we bevonden ons tenslotte in Schotland en het was er allemaal een beetje bizar toen. Hoe dan ook, veel amoureuze bloempjes zag ik niet ontluiken tussen de dampen van die vreemde maaltijd. Nee, dan de TD’s hier ten lande!
Genoeg over die verre geschiedenis. Over naar iets meer moderne tijden. Hoewel mijn terugblik graaft inmiddels zo ver – mijn geheugen lijkt wel een bodemloze afgrond, mij afschrikkend als ware het gelijkend op de hel van Dante. Waar zich diep beneden allerlei schimmige figuren bewegen. Eer we in deze duistere kuil afdalen nog dit: heden ten dage zijn er snoodaards die zich, ten onrechte en helaas straffeloos, bedienen van de term TD. Onder dit mom organiseren ze feestjes die nauwelijks afkooksels blijken van de hoogwaardigheid van de ene, ware thé-dansant. Of de naam wordt valselijk gehanteerd om initiatieven te lanceren die zelfs door een mist van sigarettenrook (en ik laat u gissen welk soort verderfelijk gras er verbruikt wordt) niet lijken op de enige ware TD, het zijn o.m. festivals van elektronische muziek, in open lucht; dat waagt het zich thé-dansant te noemen. Verdienen tien luistersessies van elk drie uren bij het Schlagerfestival.
Dé thé-dansant speelde zich af in een besloten ruimte. Bij voorkeur in een feestzaal, annex van een café bijvoorbeeld. Of in een jeugdhuis. Iedere iet of wat grote ruimte was geschikt en kon in een min of meer kleine handomdraai omgebouwd worden tot een oord van vertier en vermaak. Voor wie? De doelgroep was hoofdzakelijk het pubergedoe van pakweg 13/14 jaar tot 18 jaar. Jonger kwam je er niet in, was je ouder dan behoorde je tot het ergerlijke bestand van het Toezicht. Wie zich dansend nog wou vermaken als hij de jaren des onderscheids dacht bereikt te hebben was aangewezen op meer besloten feestjes of iets dat onder de noemer ‘fuiven’ plaatsvond – zo kon men zich ietwat distantiëren van het jonge grut. Voor pubers, tieners, halfwassen dus de TD. Ja als je het, buitenstaander zijnde, beschouwde, moet het wel een zootje ongeregeld, een ongeciviliseerde bende geleken hebben die daar door de ruimte hotste. Laten we wel wezen: de wals, de foxtrot, de polka, ze hadden geen schijn van kans daar. Wij huppelden en sprongen rond op iets dat onze vaderen bestempelden als oerwoudgeluiden. Structuurloos. Soms hooguit volgens ritme.

En mocht er al eens een rage opdagen die enige orde vermocht te scheppen in de beweging van onze ledematen – ik denk aan de twist – dan werd dit slechts oogluikend toegestaan, en door velen met een minachtende monkellach bekeken. Voor flauwe kul als de sirtaki op de tonen van Zorba was al helemaal geen plaats, zo’n gekheid was gedoemd voor familiefeesten – we hielden de eer aan onszelf. Al waren er toch noodzakelijke toegevingen, we moesten omwille van onze natuurlijke neigingen soms overstag gaan.
Daar was vooreerst de ‘La Bamba’, ook bekend onder de populaire benaming ‘kusjesdans’, een vlag die de lading bijzonder goed wist te dekken want veel meer dan om de muziek te handelen vatte dit de essentie van het gebeuren samen. Zijn symboliek én daadkracht (dat laatste helaas niet voor iedereen, je had de categorie van de profiteurs en de categorie van de sukkels). La Bamba, in oorsprong een Mexicaans volksdeuntje, opgepikt door Ritchie Valens, nagebouwd door tallozen als Trini Lopez, Harry Belafonte, maar bij ons vooral populair in de versie van Los Lobos. Iedereen schaarde zich op de opzwepende tonen in een kring, deinend werd er rondgezwalpt terwijl in de cirkel telkens één individu begeerlijk gluurde naar een slachtoffer dat hij/zij zo dadelijk uit de rij zou oppikken om een zoen te geven. Een slachtoffer van het andere geslacht uiteraard. Dat daarna op zijn/haar beurt een gegadigde zou kiezen. Enzoverder en zo voort…

Laat dit ons niet denken aan oeroude rituelen, refereert dit niet aan wat gebeurt in mythen en sagen uit vervlogen tijden? Of wat misschien nog steeds aan de gang is bij volkeren die leven zonder contact met onze zogenaamde beschaving, iets dat gebeurt sedert het ontstaan der mensheid. Het was evenwel een moderne arena, een strijdtoneel. Een geweldloze bokskring. Hier traden de gladiatoren aan. De mannetjesputters. Je had er (m/v) die steevast tot de uitverkorenen behoorden. Verfoeilijke playboys. Je had de anderen die, smachtend, hunkerend, met een blik van een afgepeigerde bergezel en mondhoeken afhangend als bij een buldog telkens vergeefs hun rondjes draaiden tot de laatste tonen hen naar hun plaats ergens aan de muur terug joegen, vol duistere gedachten over de oneerlijkheid van de wereld en binnensmonds enkele zinsneden van Sartre citerend. Dit alles leek op het paringsritueel zoals we dat kennen van de trompetvogel, al was het voor de meesten veeleer te vergelijken met een initiatiecursus zweefvliegen, voor anderen idem maar dan eerder van diepzeeduiken. Zelden zette het stevige zoden aan de dijk.
Gelukkig bestond er nog zoiets als ‘de plakker’, de ‘op één steen’. Daar werd vooral door de sukkels als laatste redmiddel, in een (meestal vergeefse) ultieme wanhoopspoging naar uitgekeken. Een traag muziekstuk was hiertoe de voorwaarde. En uiteraard een partner. Maar die lagen (enfin zaten of stonden) voor het rapen. Een keuze maken: zoiets was in illo tempore voorbehouden aan de stoere 50% van de aanwezigen, het zwakke geslacht diende gelaten af te wachten (helaas voor de muurbloempjes die zich zelden aan bod wisten komen).

Zo’n ‘trage’ bood voordelen: gefluister (bevordert het gevoel en de sfeer van intimiteit), en de wel heel verraderlijke en aanlokkelijke nabijheid der lichamen. En de plaatsing van de handen – wat een subtiel spel kon dat worden! Die ene hand mocht dan nog op een schouder rusten, de andere bevond zich onvermijdelijk lager, met een beetje geluk en veel driestheid zelfs heel wat lager. Zo kon zij de bilpartij wel eens naderen. Volgt er geen protest, geen ongemakkelijk duwen… dan kan de andere hand bijgevoegd worden. Mogelijk – hopelijk volgt er nog een tweede trage song! laat dit goddelijke moment duren tot de eeuwigheid – dan durven de vingers het aan over te gaan tot voorzichtige strelingen. Dat alles onder de dekmantel van verminderde belichting, het was een ongeschreven wet om tijdens zo’n plakker het licht te dimmen. Heerlijke tijden! Dat waren de minuten van de geplette lijven, de hitsige seconden. De ogenblikken dat de geslachtsklieren opgepoetst werden… De hormonen vlogen door de zaal, tegen de muren op, kaatsten op het plafond – geen ontsnappen mogelijk. De goede zeden verdwenen naar waar ze hoorden. Dit was het hoogtepunt van het weekend. We hadden de week, de school achter ons gelaten, dat verfoeide lokaal dat een verzameling geslachtsloze individuen herbergde want gemengd onderwijs was nog veeleer een rariteit in onze contreien met overwegend deugdelijk christelijk geïnspireerd onderwijs.
Over de dj moet nog iets gezegd worden, de discjockey, de platenruiter. Hij die boven het gepeupel uit troonde en geacht werd met zijn muziekkeuze teneur en sfeer van het dansfestijn te bepalen en in goede banen te leiden. Je had twee soorten: de ene beperkte zich tot het draaien van de plaatjes, vermeldde – heel soms – hooguit een titel of uitvoerder. De andere babbelde er tussen de muzieknoten lustig op los, zodat het meteen een one-man-show werd; kon leuk zijn indien de muziek toch primeerde en de blabla amusant en beperkt was. Hoe dan ook, hij was de ceremoniemeester, de god van de festiviteiten, de meester over de dansvloer, de Vader des Vaderlands die avond. Als een dirigent bepaalde hij ritme en maat van wat zich afspeelde. Hij bepaalde op welke dans de spermatozoïden en eicellen (voorlopig gelukkig zonder concreet gevolg!) hun woeste dans zouden uitvoeren. Een godheid was hij.

Het gebeurde dat een club of vereniging zich opwierp als organisator van zo’n thé-dansant. Daar waren meestal twee gegronde redenen voor. De eerste was het vermaak (en ook wel de opvoeding en lering) van de plaatselijke jeugd. De tweede, lang niet minder belangrijk, was dan het spijzigen van de kas. Ik verklaar, de eerste. Het was essentieel dat de lokale jongeren op een gezonde basis en in een afgeschermde omgeving, onder het beluisteren van aangepaste melodieën, elkaar beter zouden leren kennen. Een vertrouwensband creëren, gestoeld op meer dan afstandelijk ginnegappen, tersluikse blikken, flauwe grappen, ja zelfs gefluit (zo ver waagde men het toen te gaan!). Nee, hier zou een sfeer heersen waar ook enig voorzichtig lichamelijk contact kon gecombineerd worden met intelligente conversatie. Onder het nuttigen van enkele consumpties, afhankelijk van de aard van de organisatie (en de beoogde leeftijdscategorie) al dan niet alcoholisch.

En dit dan aan hoewel democratische prijzen, met toch een voldoende winstmarge opdat de reeds voornoemde essentiële verenigingskas er haar voordeel mee wist te doen. Waardoor we bij de tweede reden tot inrichting arriveren: het financiële gewin. Inderdaad, want een pannenkoeken- of taartenverkoop, allemaal goed en wel, maar dat vereiste veel werk (en in geval van jeugdbewegingen ook inzet van bereidwillige moeders; let wel, het tijdperk van vaders-in-de-keuken was nog niet aangebroken). En een papierslag… je kon er donder op zeggen dat net een week voordien de concurrerende KSA of KLJ de deuren met dezelfde vraag had platgelopen zodat jullie zouden eindigen met een armzalig stapeltje exemplaren ‘Kerk en Leven’. Nee, dan zo’n dansfeest, kaartverkoop op voorhand (iets goedkoper dan op de avond zelf), onder auspiciën van een onbesproken inrichtende macht (de ouders konden op hun beide oren slapen indien ze daar fysiek toe in staat zouden blijken), dus geen risico. De zaal kon vrijwel steeds voor een prikje gehuurd, of was zelfs gratis ter beschikking indien de parochiale binding voldoende sterk uitgebouwd was. Een dj trof men uiteraard aan binnen de eigen gelederen. En, wonder boven wonder, de brouwer was steevast wel zo niet de vader dan toch tenminste de oom of verre neef van één der leden: dus forse korting. Een wonderbaarlijk fenomeen, tot stichting en heil van de puberjeugd. Een gezonde basis, een vruchtbare voedingsbodem voor kennismaking waaruit talloze relaties, al dan niet blijvend, zouden ontstaan. Waaruit zovele huwelijken, helaas ontbreken statistische gegevens mij hier, ontsproten – eveneens met al dan niet een slaagkans; indien niet dan was de oorzaak niet te zoeken bij de organisatie, het stond duidelijk vermeld op de toegangskaart (weze het in kleine letters): ‘de organisator is niet verantwoordelijk voor gebruikelijke ongevallen’.
Dan viel het doek. De muziek verstomde, de lichten werden gedoofd, het volkje stommelde naar buiten, wat restte waren de geuren van zweet, soms verschaald bier (niet steeds of overal werd alcohol geschonken) en van sigaretten (wat een tijd toen we ons naar hartelust en kritiekloos op zo’n locatie longkanker op de nek, bij wijze van spreken, konden halen). Op naar zondag. Die oeverloos vervelende dag. Die meteen de onverbiddelijke aanloop naar maandag betekende. Zondag. Met voor velen de H.Mis, toen nog door velen familiegewijs bijgewoond. Met een traditioneel zondagmiddagmaal, kroketjes, gebraad, erwtjes en wortelen. Met belcanto op de radio. En een namiddag vol treurnis, eenzaamheid, of erger nog jeugdbeweging of voetbal. Met de herinnering aan een TD en alle daar gemiste kansen…
Johan de Belie
(foto’s Erik Westerlinck)