Als Walter Capiau weer de straat zou optrekken om argeloze voorbijgangers lastig te vallen met een vraag als « welke Belg heeft de meeste Olympische medailles behaald ? », dan zullen allicht deze mensen zich het hoofd pijnigen en vertwijfeld de namen van Roger Moens of Gaston Roelants laten vallen. Helemaal verkeerd natuurlijk, Remi Van Ophem behaalde reeds dertien medailles, waarvan zeven gouden. Van Ophem ? Nooit van gehoord, horen wij u mompelen. En inderdaad, de tekst-, beeld- of geluidsdragers hebben niet zoveel aandacht aan zijn prestaties besteed. Remi Van Ophem is immers rolstoel-atleet. Deze 32-jarige vader van twee kinderen die als burgerlijk ingenieur op het ministerie van openbare werken bedrijvig is, neemt komend weekeinde (11 november 1984) deel aan de rolstoel-marathon van Oita in Japan. Enkele dagen daarvoor troffen we Van Ophem nog aan op zijn bureau.

– Tiens, niet aan het trainen ?
Remi Van Ophem (lacht)
: Je moet ook verlof hebben, hé ! Ik train wel, maar dan vanaf 17 u, zij het dat het grootste gedeelte van de training nu voorbij is. Ik denk dat het de laatste week voor een marathon beter is geen al te zware inspanningen meer te leveren om echt « goesting te hebben » zoals men zegt. Ook zit ik gewrongen met de plaats om te trainen. Omdat het in het verkeer veel te gevaarlijk is moet ik op de piste trainen en dat is niet zo ideaal omdat je steeds bochten moet nemen en tijdens een marathon is dat zeker niet zoveel het geval. Bovendien is het ook erg eentonig en na een uurtje ben ik meestal zo goed als zot gedraaid. Vandaar dat ik tijdens het weekend in het Terkamerenbos ga trainen dat dan verkeersvrij is. Daar kan ik langere afstanden doen.
— Is de marathon van Oita er een waaraan ook lopers deelnemen ?
R.V.O.
: Neen, enkel rolstoelatleten. Dat is wel een beetje spijtig, vooral voor de sfeer. Kijk, ik werk hier nu ook gewoon op het ministerie, terwijl men ook een ministerie zou kunnen maken waar alleen mindervaliden werken, maar dat zou te belachelijk zijn, nietwaar. Ik zie dus niet in waarom dat in de sport anders zou zijn. Maar het is natuurlijk wél normaal dat er aparte klassementen worden opgemaakt, net zoals er ook een apart klassement is voor vrouwen. Dat is gewoon het idee van « samen sporten », niet van « integratie », want dat is weer zo’n ambetant woord…
— Maar als ik die vergelijking even mag doortrekken : de beste loopsters vinden het eigenlijk vanuit sportief oogpunt niet zo leuk om samen met de mannen te moeten aantreden. Zij worden immers soms gehinderd in hun poging om een goede tijd te lopen ?
R.V.O.
: Daar is wel iets van natuurlijk. Daarom vragen wij ook om vóór de loopsters te mogen vertrekken om uit het grote pak te blijven. Achteraf is dat minder belangrijk. Ik denk niet dat er zoveel mensen minder dan twee uur dertig kunnen lopen. Tijdens de marathon van Brussel heb ik in het ergste geval, bij een zware berg-op, eens in zowat vijftigste positie gehangen, maar in de afdaling maak je dat dan weer goed. Maar omdat wij minder snel zijn bij de start, vragen wij meestal om enkele meters vóór de lopers te mogen vertrekken, meters die zij dan later toch weer goed maken omdat zij stoepen afsnijden en zo, wat wij uiteraard niet kunnen.
— U bent begonnen als discuswerper, een combinatie die bij lopers zo goed als uitgesloten is, maar in het rolstoelen komt het vooral op kracht in de armen aan, of vergis ik mij ?
R.V.O.
: Zeker niet. Alles komt uit de armen en de kracht is zeker ook nodig voor rolstoelkoersen. Maar het is toch ook een kwestie van mogelijkheden op training. Die rolstoel moet worden vastgebonden, bijgevolg moet er altijd iemand bij zijn om die discus te gaan halen. Vroeger deed mijn broer dat, die was toen 13, 14 jaar en toen was dat geen probleem, maar nu kan dat allemaal niet meer… Daarom ben ik meer naar koersen overgeschakeld. Bij de rolstoelers is er ook niet zo’n groot verschil tussen halve fond en marathon. Door het feit dat de rolstoel een inertie heeft, kan je gemakkelijker overschakelen van 800 of 1500 m naar de marathon, gewoon door een specifieke training van een maand of twee, drie. Vandaar ook dat bij ons de tijden niet zoveel variëren tussen 100 m en 1500 m, wanneer men het gemiddelde neemt natuurlijk. ’t Is zelfs andersom. Het gemiddelde op 100 m ligt lager dan de tijd op 100 m van een 1500 m. Dat is gemakkelijk te begrijpen, want de moeilijkheid bestaat er vooral in van de rolstoel op gang te trekken. Mijn record is 16.9 op 100 m en op 1500 m doe ik 4 min. 2 sek., dat is een gemiddelde van 16.2. Rolstoelwedstrijden situeren zich dus ergens tussen atletiek en wielrennen, zij het dat zo’n rolstoel veel minder aerodynamisch is dan een fiets.
Ja, want aan Moser-rolstoelen was men toen nog niet toe… (ondertussen wél!)

Referentie
Jan Draad, Remi Van Ophem aan het lijntje, De Rode Vaan nr.46 van 1984

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.