Aanstaande zondag 10 november wordt Jaap Kersten 90 jaar. Jaap is nog zeer vitaal. Hij is de op één na oudste Nederlandse Tour de France renner. Zijn vriend Piet Damen is een paar maanden ouder en daarmee de oudste nog in leven zijnde TdF coureur in Nederland. Onderstaand een artikel van Theo Buiting uit 2008, opgenomen in het jubileumboek van TWC Siebengewald. Ik denk dat het, met minimale aanpassing, nog voldoende beeld schetst van de (veelal ondergewaardeerde) carrière van Jaap. (Bovenstaande foto: Chaam 1956 Jaap glorieus winnaar bij de amateurs.)
Wat hadden ze gelachen, daar in dat Milanese hotel. Woutje Wagtmans en Wim – d’n dikke – van Est. Ze bleven er bijna in. Later had de Pel (Kees Pellenaars de ploegleider; red.), zich er ook nog bulderend van de lach bijgevoegd.
Ze waren met de “vlieger” naar Italië gegaan voor de Giro van ’57. De vuurdoop voor Jaap Kersten als nieuwbakken prof. Het vertrek was in Milaan en daar zouden ze in de laatste etappe ook weer terugkomen.
Weet je wat we doen zeiden de beide Willebrorders tegen elkaar: we laten ons valies met burgerkleren hier in het hotel achter want straks komen we hier toch weer terug. Goed idee zei Jaap, dat doe ik ook. Nou toen brak zowat de pleuris uit. Ha, ha, ha, joehoe… ”gij denkt toch zeker nie dadde gij de Giro kent uitrije, manneke”. Ze kwamen zowat niet meer bij die Brabanders. Wat dacht die Kersten wel niet. Als neoprof de Giro al uitdoen. Geen denken aan. Lachen, gieren, brullen.
Dat zullen we dan nog wel eens zien dacht Jaap en liet zijn burgerkloffie gewoon ter plekke. Schrikken was het wel natuurlijk in zo’n lange en grote koers. Pellenaars had nog een goede raad gegeven voor de bergetappes: “Blijf maar bij die Italianen. Die blijven achterin altijd samen rijden. Zo kom je nooit te laat binnen”. Zo gezegd zo gedaan. Bergop ging nog wel, maar bergaf – in de stromende regen werden Jaap en Mokumer Appie Donker meedogenloos gelost. Die Italianen daalden als duivels en joegen de onervaren laaglanders de stuipen op het lijf. Moesten ze samen nog alle zeilen bijzetten om de tijdslimiet te halen. Maar eenmaal van de schrik bekomen fietste Jaap in zijn debuut toch maar mooi naar een 57e plaats in de eindrangschikking. Terug in Milaan was er een pakketje lires en zei de Pel tout court: “train nog maar wat, doe niet te gek en in juli ga je mee naar de Tour de France”. Vragen, geen vragen! Huppakee, zo ging dat in die dagen.
Niemand lachte meer om Jaap en ook in ‘58 trad hij aan in de Nelux Tour de France ploeg. Als helper voor kopman Charly Gaul, de Luxemburgse klimgeit. Op kop rijden voor Charly, dat werkte. Maar er was meer dat hielp, zo vertelde Jaap:
“In de Tour van ’58 hadden we een Amsterdammer mee als soigneur. Een charlatan eerste klas. Charly, de Engel van het Hooggebergte, had in die befaamde helse bergetappe, in absoluut hondenweer, de concurrentie verpletterd. De tourzege lag binnen handbereik. Totdat het noodlot toesloeg. De volgende dagen werd het warm, het werd zelfs bloedheet. Charly zat als een dood vogeltje op de fiets. De komende tijdrit in de Provence zou voor de Luxemburger de nekslag betekenen. We zaten allemaal in zak en as. Behalve dan die Amsterdammer. Hij redeneerde: als Charly in de kou goed rijdt, nou dan maken we het toch koud. Hij liet in de plaatselijk lingeriezaak een dubbelwandig korset maken en vulde dat op met vergruisd ijs. Charly werd erin gehesen, trui erover en weg was ie. Terwijl de mussen – ook van verbazing – van het dak vielen won onze Engel de tijdrit en ook de Tour. Denken ze nou met die koelvesten iets nieuws te hebben. Nou, wij hebben het allemaal al eens gezien hoor”.
Na die grandioze overwinning werd Jaap natuurlijk feestelijk onthaald in het geboortedorp. Overal moest hij zijn verhaal doen. En alle hotemetoten, met pastoor voorop, waren een en al oor voor de verhalen over dat gigantische avontuur. Dezelfde pastoor, van wie Jaap, “Het Vrije Volk” niet mocht lezen. Zo plaagde althans Jan Liber, journalist van die “rooie” krant, Jaap in de Tour steevast met zijn Noord-Limburgse afkomst.

De ploegondersteuning voor de grote rondes had toentertijd nogal eens een Mokums accent. Zoals die keer dat die bejaarde Jordanees meeging als masseur: “Opa noemden we hem. ’t Enige wat hij bij zich had was een leeg valies. Uit elk hotel nam ie een handdoek in eeuwigdurende bruikleen mee. In het restaurant vond hij genoeg fijne olijfolie om mee te masseren. Opa ging met een volle koffer naar huis”. Een andere oudere heer verscheen in de Ronde van Italië op het tapijt. Als tolk. Het was een “halve” – maar nog steeds warmbloedige – Italiaan, die een accordeonwinkel in Amsterdam runde. “Misschien heeft ie Willy Alberti ook nog wel aan zijn Italiaanse liedjes geholpen, God mag het weten. In de Giro kreeg ie van de Pel elke avond een traktementje. En daarmee ging ie naar de vrouwen. Elke avond! Behalve dan die ene keer, toen bleef ie thuis. Wij maar vragen wat er toch aan de hand was: ziek, zwak of misselijk misschien. Maar nee, die dag bleek zijn eigen vrouw – thuis in Amsterdam – jarig te zijn”. Toch een ridderlijk gebaar van deze belegen latin lover.

In die beginjaren was de prijsdeling na de grotere buitenlandse wedstrijden wel wat schimmig. “Je werd alleen bij de Pel op zijn hotelkamer ontboden, die je een pak van dat Spaans of Italiaans Monopoly-geld in je handen drukte. Thuis na omwisseling op de bank wist je pas wat de verdiensten waren. Onder elkaar werd niet over ieders aandeel gesproken.” Om een beetje redelijk rond te kunnen komen moest er wel prijs gereden worden in de criteriums en de Belse kermiskoersen. En dat ging echt op het scherp van de snede. “Het was toujours buffelen voor de plek. Daags na de Tour reden we een criterium in Den Bosch. Tien mannen, die afgepeigerd uit de Ronde kwamen, tegen een heel peloton verse krachten. Afzien, jonge! Laatst in de profronde van Pijnacker zat een Duitser onder de koers op zijn mobieltje te bellen met zijn vriendin. Zo wil je toch niet belazerd worden. Ik ga niet eens meer kijken. In Bels hadden we in een gewone kermiskoers meer kasseien dan nou in een grote klassieker als Vlaanderen. Raas en Knetemann hebben de criteriums met hun bazig geregel en geritsel om zeep geholpen. En die UCI-punten, die zijn killing voor de kameraadschap onder de renners”. Er zit een flinke streep licht tussen die ijkpunten en het midden van de zestiger jaren toen Jaap zijn licentie inruilde voor de plakspaan als stukadoor. Een tijdgat waarin het heimwee naar die gouden jaren je hart kan binnensluipen. Vroeger… vroeger.
Jaap en Pietje Damen uit Lieshout zijn gezworen kameraden. Destijds in hun rennersjaren, maar nu nog. Heel speciaal was toch wel die Acht van Chaam 1956. Beide nog amateur toen.
Piet in bloedvorm. Hij is al opgenomen in de voorselectie voor het WK, als de Acht van Chaam aanbreekt. Pietje heeft in de voorafgaande week al drie koersen op rij gewonnen in België. Pietje en Jaap, die ook rijdt als een trein, spreken met elkaar af dat Jaap in Chaam – als ze samen vooruit raken – aan de beurt is om te winnen. Het moet ook een soort van hommage zijn aan de oom van Jaap, een politieman die voor hem zijn eerste racefiets kocht.

Oom agent van Gisteren is overgeplaatst naar Zundert en houdt die dag langs het parcours de mensenmassa in toom. Samen rijden de kameraadjes het hele spul aan gort. Jaap hoeft voor de eerste plek niet eens te spurten, want afspraak is afspraak nietwaar. De huldiging doet burgemeester Martin van Hoensbroek, tevens lid van de KNWU selectiecommissie. Daarmee is de teerling geworpen. Jaap gaat mee naar het WK in Kopenhagen. Vette pech voor Pietje. De vriendschap lijdt er niet onder.

Jaap en Pietje na de Acht van Chaam 1956
Het kan niet anders of ze worden daarna beroeps. Jaap in 1957 net iets eerder dan Pietje. Thuis laat Jaap zich vol trots – met een open blik naar de toekomst – vereeuwigen in een Magneet-shirt geflankeerd door verloofde Cissie Laemers. Én moeder Kersten. Die overigens vond dat één renner in de familie genoeg was. De rest van de boys moest maar met pa mee gaan stukadoren. Of naar de papierfabriek in Gennep. Er moest ook brood op de plank komen in huize Kersten. En als ze dan nog een beetje puf over hadden konden ze ’s zondags gaan voetballen bij Stormvogels ‘28. Wat Jaap overigens ook weer – langjarig – ging doen na zijn wielerloopbaan.

Neoprof Jaap geflankeerd door moeder Marie en verloofde Cissie
Een beroepsrenner is een moderne nomade. Toen misschien nog wel meer dan nu. Vliegen was meer dan pure luxe. De auto was al heel wat. En niemand die mauwde als het zaakje direct na afloop van Parijs-Brussel ingeladen werd. Om volgas naar Zuid Frankrijk te sjezen waar de volgende morgen al een nieuwe koers wachtte.
Van de andere kant had het ook wel iets. En als je dan in den vreemde was wilde je dat ook laten weten aan het thuisfront. Als het even kon vanaf elke halte een prentbriefkaart. Te beginnen natuurlijk bij de trainingskampen die op een gegeven moment in zwang kwamen. Als het hier nog winterde spoelden ze aan op de Ligurische kust of aan de boorden van het Gardameer. Dé topvakantiebestemmingen van die dagen. Van Looy met zijn ploeg gaf het voorbeeld. “Faema, Carpano, wij. Allemaal zaten we daar. Trainen met 60-70 man, was geen uitzondering. Duurtraining was nog het credo. Pas de laatste 10 kilometer was vrij. Vannitsen was dikwijls de rapste. Een klasbak die met twee keer opstappen – net als Freire nu – al in vorm was”.
Wim en Piet van Est wilden dan altijd al bewijzen dat ze goed waren. “Op zekere keer hadden ze ons los gereden. Maar op een lange helling kwam er een melkwagen voorbij. Wij erachter in de slipstream en zo stoven we bergop langs de gebroeders van Est. Ze konden niet meer aanpikken en wij waren weg. Terug in het hotel waren ze om te verreken zo kwaad. Dat konden ze echt niet hebben, om er op training al af gereden te worden. Toen was het onze beurt eens om te lachen! Maar, ach dat was allemaal maar spielerei.”

Thuis werden die kaarten uit verre oorden gekoesterd. Braaf ingeplakt. Mooie panoramakaarten van Bayonne, Pau, Zurich, Milaan, Varese, Grenoble en Alpe d’Huez. Zo kwam een Siebengewaldse jongen nog eens ergens. Nu zijn het voor Jaap en Cis* (bij wie thuis in Afferden ooit – tot het moment dat ene Jaap Kersten binnenstapte – nog een foto van de Amsterdamse charmerenner Daan de Groot op de radio stond) nog mooie herinneringen aan heel bijzondere en uitdagende jaren.
Die jaren begonnen feitelijk in 1951 toen Jaap als nieuweling aantrad bij wielerclub “Gerrit Schulte” in Gennep. Samen met Wim Gramser verkaste hij daarna naar “Het Zuiden” in Eindhoven. Om in 1957, zijn eerste profjaar onderdak te vinden bij TWC Siebengewald. De club die hij -als erelid sinds 1981- tot op de dag van vandaag trouw is gebleven.

Prijs van de strijdlust EROBA sterrit te Echt
Als amateur wint Jaap diverse zware koersen zoals bijvoorbeeld de eerder genoemde Acht van Chaam, de Grote Prijs van Keulen en de meerdaagse Omloop der Zes Provinciën. Daarnaast rechtvaardigden ereplaatsen in de klassiekers zijn uitverkiezing voor deelname aan de wereldkampioenschappen in Solingen (1954) en Kopenhagen (1956).
Als prof reed Jaap alle internationale Rondes en klassiekers. Liefst vijf keer betwistte hij de Tour de France, en haalde telkens Parijs. Jammer dat zijn eindschot niet zijn sterkste wapen bleek. Anders hadden veel van zijn korte klasseringen in overwinningen omgezet kunnen worden.
In 2004 werd hij onderscheiden met de Ridderorde van Oranje Nassau vanwege zijn maatschappelijke verdiensten. Jaap Kersten, inderdaad een ridder zonder vrees of blaam.
Theo Buiting, aangepast verhaal uit 2008 t.g.v. Jaap’s 90e verjaardag
*Cis is helaas een paar jaar geleden overleden.

Jaap en Hennes Junkermann als wielertoeristen alweer een tijdje geleden op een warme zomerdag.

Jaap en Piet Damen 20 juli 2024 op Piet’s 90e verjaardag