John Irvings boeken verfilmen is geen eenvoudige klus. Dat bewijzen de filmversies van “The World According to Garp” en “The Hotel New Hampshire”. Daarom besloot de auteur in 1994 om zelf het scenario te schrijven van “A son of the circus” (“Een zoon van het circus”). De film is er bij mijn weten nooit gekomen. Irving heeft zelfs een pamflet geschreven over zijn negatieve ervaringen met het filmwereldje (“My movie business”). De roman “A son of the circus” is wel tegelijkertijd met het scenario tot stand gekomen, maar is niet hetzelfde verhaal, aldus Irving zelf in zijn inleiding tot de roman (p.5).

“A son of the circus” speelt zich af in India en is als dusdanig een buitenbeentje in het werk van de auteur. Het titelpersonage is dokter Farrokh Daroewalla, een orthopedist uit Toronto, die echter vaak naar zijn thuisland afreist, omdat hij daar genetisch onderzoek verricht op de dwergen die in circussen zijn tewerkgesteld. “Dit soort overgeleverde kennis én het dwergenbloed gaven voedsel aan Farrokhs duurzame gevoel dat hij, door rond te hebben gesparteld in een vangnet en daarbij te zijn neergekomen op de arme vrouw van een dwerg, een aangenomen zoon van het circus was geworden.” (p.45)
Dat hij zich samen met zijn broer voor hun studies in de Russische sector van het naoorlogse Wenen vestigt (p.102), komt dan weer wél bekend voor, maar toch blijft dit een “vreemd” Irving-boek. Het racisme waarmee de familie Daroewalla in Londen wordt geconfronteerd (p.104), doet b.v. veel meer aan Julian Barnes (“Arthur & George”) denken.
In betrekking tot het kader waarbinnen deze roman is tot stand gekomen, is het ook belangrijk op te merken dat Farrokh onder een schuilnaam ook scenarioschrijver is, “zo’n hoer voor het geld” (p.63). Maar Irving is dan nog lief voor zijn hoofdpersoon (die zoals gewoonlijk een afsplitsing van hemzelf is, zij het deze keer dus wel een “vreemde” afsplitsing) in vergelijking met zijn Amerikaanse collega-scenarist Danny Mills, laat staan de regisseur Gordon Hathaway (p.114 e.v.).
Irving is een schrijver die zich altijd goed documenteert. Als hij dus een dokter Duncan Frasier opvoert, een “homoseksuele geneticus, vermaard om zijn onderzoek naar de zogenaamde (en ongrijpbare) homochromosomen“, dan kan men ervan uitgaan dat die Frasier weliswaar een fictief personage is, maar dat de kennis die hij etaleert, wetenschappelijk onderbouwd is. En wat schrijft Irving? “Biologisch onderzoek naar homoseksualiteit wekt doorgaans alom ergernis. De vraag of homofilie vastligt bij de geboorte dan wel een vorm van aangeleerd gedrag is, heeft een ontvlambare politieke lading. De conservatieven wijzen de wetenschappelijke suggestie af dat seksuele geaardheid een biologische kwestie is; de progressieven zijn bezorgd om het medische misbruik dat zou kunnen worden gemaakt van een identificeerbaar genetisch merkteken – mocht er ooit een gevonden worden.” (p.468)
En zowat honderd bladzijden verder (p.562) vervolgt hij: “Frasier had een keer tegen Farrokh gezegd dat er een kans van tweeënvijftig procent bestond dat de identieke tweelingbroer van een homo ook homo was. Bovendien had Farrokhs vriend en collega Macfarlane hem overtuigd van de onveranderlijkheid van homoseksualiteit. (‘Als homoseksualiteit aangeleerd gedrag is, hoe komt het dan dat je het niet kunt àfleren?’ had Mac gezegd.)”
52% dat is natuurlijk zo goed als fifty-fifty en alhoewel er in het boek geponeerd wordt dat van een tweeling, die onwetend van elkaars bestaan is opgevoed, toch blijkt dat ze allebei homoseksueel zijn, dan ken ik net zo goed een eeneiïge tweeling, waarvan de ene (Piet) homo is en de andere (Paul) hetero.
Maar Irving gaat nog verder: ook over de afstamming van de tweeling is er twijfel en geconfronteerd met de homoseksuele geaardheid van hen beiden concludeert hij: “De tweeling zou dus uiteindelijk toch wel van Neville zijn, niet van Danny” en dat omdat die Neville biseksueel was!

Ronny De Schepper

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.