Het is al vijftien jaar geleden dat de Vlaamse atletieklegende Fons Brydenbach de strijd tegen kanker heeft verloren. Brydenbach liep twee keer een olympische finale op de 400 meter en strandde telkens op een zucht van het podium: in 1976 in Montreal werd hij vierde, in Moskou in 1980 vijfde. Het Belgisch record dat Brydenbach in Montreal op de 400 meter liep (45.04), stond liefst 27 jaar lang op de tabellen. Pas in 2003 kon Cédric Van Branteghem het scherper stellen. In 1985 heb ik Fons telefonisch geïnterviewd voor De Rode Vaan.

Sportroem is vergankelijk. Meestal is het nodig dat een of andere gewezen kampioen om het leven komt vooraleer hij of zij nog eens het nieuws haalt. Net alsof er tussen de sportcarrière en die finale eindstreep een grote leemte ligt. Dat dit soms ook zo is, wordt bewezen door bepaalde grote kampioenen die in de marge van de maatschappij belanden en op die manier óók wel eens het nieuws halen, maar dan in een bijzonder ongunstig daglicht. Gelukkig zijn dit toch nog uitzonderingen. Ondanks de crisis kunnen « zelfs » atleten nog aan de slag. Zo konden we uit « Wie is wie in Vlaanderen » opmaken dat de voormalige 400 m-loper Fons Brydenbach op dit ogenblik aan de slag is als « sportmanager » bij Janssen Pharmaceutica. Even bellen om te vernemen hoe dat in zijn werk is gegaan…
Fons Brydenbach : Wel, vooreerst moet ik zeggen dat ik mijn sportcarrière niet heb « afgebouwd », maar bruusk afgebroken. Dat had verschillende redenen. Ten eerste, een aanslepende kwetsuur aan mijn Achillespees, waarvoor ik een beetje schrik kreeg aangezien ik als licentiaat lichamelijke opvoeding bij manier van spreken mijn boterham moest verdienen met mijn twee benen. Ten tweede begon de leeftijd stilaan te wegen (°12-10-1954, red.). Ten derde ging mijn relatie met de technische diensten van mijn federatie er zeker niet op vooruit. En ten vierde, god ja, wat doe je als je nog altijd geen fulltime betrekking hebt, zeker in deze tijd, dan solliciteer je op alles wat je ziet, hé ?
— Denk je dat je sportcarrière je geholpen heeft om een job te vinden ?
F.B. :
In het geval van mijn huidige job kan ik dat moeilijk beoordelen. Alleszins moet het voor de lezer duidelijk zijn dat men mij niet heeft gevraagd mijn sportloopbaan te beëindigen, integendeel ! Vroeger heb ik dat wél meegemaakt, dat men bij sollicitaties vroeg : heeft u nog competitieve ambities ? En als ik dat bevestigde, dan heeft dat zeker en vast mijn sollicitatie tegengewerkt. Dat is een probleem dat zich op dit moment b.v. duidelijk stelt in het Olympisch Comité. Men werkt daar nu aan een statuut van topsporter, want het ligt nogal voor de hand dat werknemers weinig geneigd zijn mensen te aanvaarden die geregeld om uitzonderingsmaatregelen zullen verzoeken.
— En uiteindelijk ben je dan « fitness and sports manager » geworden. Wat is dat voor iets ?
F.B. :
In het kader van een Amerikaans programma « live for life », trachten wij de mensen te motiveren om zoveel mogelijk aan lichaamsbeweging te doen en slechte levenswijzen als roken of bepaalde eetgewoonten af te leren. Naast de mensen van het bedrijf zelf mogen ook hun familieleden gebruik maken van de faciliteiten die het bedrijf in dat kader aanbiedt.
— En die zijn ?
F.B. :
We hebben zelf geen sportinfrastructuur, maar het bedrijf zorgt voor een betoelaging om die personeelsvereniging — want zo noemt het omdat we de term « sportclub » te eng vonden aangezien er ook een cultureel pakket inzit — uit te bouwen.
— En is de atletieksport nu helemaal uit je interesseveld verdwenen ?
F.B. :
Ik zou bijna zeggen : jammer genoeg niet, want — als ik het literair mag uitdrukken — atletiek is voor mij een mooi boek geweest, maar mijn laatste hoofdstukken waren van die aard om het hele boek te vergallen. Toch heb ik op aandringen van de mensen die de Memorial organiseren aanvaard om een ambitieuze 400 m-loper uit Geel, René Hermans, een andere begeleiding te geven dan hij tot nu toe heeft gehad. Maar daar houdt het wel mee op. Het is b.v. zeker niet de bedoeling dat ik hier op het bedrijf een competitief karakter zou geven aan de sportbeoefening. Voor mij geldt wellicht ook het gezegde dat de beste stropers later de beste boswachters worden. M.a.w. competitiegeest is goed, maar laat dat maar over aan mensen die er zich specifiek op toeleggen. Voor een firma kan dat toch zeker niet de bedoeling zijn, omdat we allemaal weten dat kwetsuren nauwer samenhangen met competitie- dan met recreatiesport.
Bijgevolg gaat Fons dus ook niet de Chinezen leren lopen, nu Janssen een vestiging in de Volksrepubliek heeft aangekondigd. Bovendien, wat hebben die mannen over atletiek nog te leren, na « de lange mars » en « de grote sprong voorwaarts » ?

Referentie
Jan Draad, Fons Brydenbach aan het lijntje, De Rode Vaan nr.13 van 1985

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.