Op het bericht dat er na 44 jaar toch werk gaat gemaakt worden van een verfilming van EP Jacobs’ Het Gele Teken, vind ik hier een tien jaar oude tekst terug (waarvan ik niet eens weet of hij ooit gepubliceerd werd), maar die ik wel leuk vind om hem in het Evangelie in te lassen.

Eén van de vreemdste gekke geleerden is ongetwijfeld Nikola Tesla geweest (1856-1943). Hij was geniaal en gestoord. En veegde de vloer aan met Einsteins theorieën. De Serviër Tesla bedacht alles, hij was niet voor niets één van de grondleggers van de “Theorie van Alles”. Lees: een eenheidsontwerp dat magnetisme, zwaartekracht en elektriciteit samenbracht. Hij bedacht een aardbevingsmachine, een splijtmetode voor de aarde, een dodende straal, een antizwaartekrachtsysteem, de wisselstroomgenerator, de Teslatransformator die bolbliksems kon opwekken, draadloze energie-overdracht, het principe om gratis stroom uit de ether te halen, en zelfs de radio. Net omdat hij autistisch en kontaktgestoord was, stond hij open voor alles wat de klassieke wetenschap de facto verwierp. Tesla was erger dan Frankenstein. Hij was de voorloper van de striptekenaars.

Edgar P. Jacobs (foto: http://blake-jacobs-et-mortimer.over-blog.com/article-18254566.html) heeft allicht bij dat soort geflipte geesten de mosterd gehaald toen hij professor Miloch (S.O.S. Meteoren, De Duivelse Valstrik) of Septimus (Het Gele Teken) bedacht. Hij moet er zich in herkend hebben: intuïtief mogelijkheden zien waar de goegemeente die verwerpt of ermee spot. Enige wereldvreemdheid, gekompenseerd door een zekere bouffonnerie, en een niet onmatige zelfdunk zijn noodzakelijk om koppig door te zetten. En dat is net het (juiste) beeld dat uit het speciale Historianummer (2014) van La Libre Belgique en La Dernière Heure te distilleren valt. Les Personnages de Blake et Mortimer dans l’Histoire – Les Evènements qui ont Inspiré l’Oeuvre d’Edgar P. Jacobs is een krachttoer geworden. Het overspant de hele jakobsladder die de tekenaar op en neer liep.
Jacobs was de jakobijn van tijd en ruimte. Gedreven door een onstelpbare eenheidsgedachte knoopte hij moeiteloos mythe en verzinsel, wetenschappelijke eksperimenten en gedachtenkronkels aan elkaar. Mortimer is niet meer dan de engel gods, die greep heeft op wat zich in de wereld voor kan doen, of het nu van de aarde is of niet, in het verleden gebeurde of in de toekomst, uitgevonden is of afgedaan als pseudowetenschap. Jacobs was een operazanger. De aankleding, het dekor, verantwoordde de opvoering. Een eigenzinnige profeet.
De auteurs – ze zijn met vijftien – hebben minutieus de historische achtergrond van elk van Jacobs’ acht hoofdwerken, van Het Geheim van de Zwaardvis (1946) tot De Drie Formules van Professor Sato (1971), proberen te rekonstrueren. Ze maken abstraktie van de direkte inspiratie van Jacobs, de voortzetting van een verhaal van Alex Raymonds Flash Gordon in Bravo (1942), dat de nazi’s tijdens de oorlog verboden, en dat later als De U-Straal zou uitgegeven worden. Oorlog die een einde zou maken aan zijn optredens als bariton in de opera van Rijsel. Gelukkig maar, want Jacobs had voorts geen enkele aanleg voor een gewone baan. Hij had twee linkerkwabben: belcanto en strips. Praktisch is hij nooit geweest, wel rankuneus tegenover de kleine diktator Hergé, en wantrouwend tegenover al wie zijn opzoekingswerk onvoldoende grondig deed. Hijzelf reisde ooit naar Japan om de perfekte vuilnisbak te vinden, die in De Drie Formules van Professor Sato moest omgekieperd worden. Akribie op het maniakale af.
De inleiding van het ere-album is hoogst plezierig, een interview van Michel Daubert uit 1970 met de Meester in zijn ondergesneeuwde villa waarvan “la porte était hermétiquement close aux fâcheux, c’est-à-dire, selon lui, à la quasi totalité de l’humanité”. Wellicht heeft de besmuikte rol die Hergé speelde tijdens de oorlog in Le Soir Jacobs’ mensenschuwheid nog aangezwengeld. Maar zijn vriendschappen waren diep en onwrikbaar: met Jacques Laudy (Hassan en Kadoer), die hem bij Bravo had binnengeloodst en naar wie Blake is gekonterfeit, en Jacques Van Melkebeke (die model stond voor Mortimer, en onder pseudoniem – ook hij raakte verzeild in de kollaboratie – scenario’s leverde voor Corentin van Paul Cuvelier). De samenwerking intensifieerde toen Hergé de repressie wou ontwijken en samen met Jacobs onder het pseudoniem Olav een drietal strips wou uitwerken: één over trappers in het Hoge Noorden, één western, en één in Sjanghai. Het eerste werd gekelderd, het tweede werd door Cuvelier omgewerkt tot Het Geheim van de Canyon, het derde werd een echte inspiratiebron (al ging het terug op De Blauwe Lotus), vooral voor Jacobs die er in zijn eerste verhalen een gezonde afkeer voor Oosterse diktatoren aan overhield.
Het is veruit het meest boeiende van de hoofdstukken in het Historianummer: “Le Péril Jaune, Histoire d’une Peur Blanche”. Er staat een indrukwekkende afbeelding bij uit het dagblad Excelsior van 3 november 1911. De voorflap onder de titel “La Révolution Chinoise aggrave le Péril Jaune” toont een mandarijn en een krijgsheer met ongeknipte nagels die hun tentakels over het oude kontinent laten krassen. De napoleontische angst dat als de Chinese reus ooit zou ontwaken de wereld zou beven, werd bewaarheid met de afzetting van de Qingdynastie tijdens de revolutie van Sun Yat-Sen. Bewaarheid in die zin, dat de koloniale machten als de dood waren om hun greep op de enklaves en faktorijen te verliezen. Het zou trouwens nog tot na WO II duren, vooraleer die vrees echt vorm aannam. Maar intussen moest het Westen zich behelpen met de gruwelverhalen van de katolieke zendingen, de ondraaglijke folteringen van missionarissen tijdens de Boksersopstand rond de vorige eeuwwisseling, de onbetrouwbaarheid en gluiperigheid van de triades, het gesjacher en geritsel van de straatventers, het gevaar van de opiumschuivers (dat trouwens doodleuk werd uitgebuit door de Britten). Ik kan François Pavé alleen verwijten dat hij zijn voorwerk niet echt breeddenkend heeft gedaan. Hij beperkt zich tot wat in de Franstalige wereld enige bekendheid had (Edmond Théry, Paul d’Estournelles, George Anson). Zo wordt het moeilijk de (Tibetaanse ? Mongoolse ?) wereldheerser Basam-Dandu goed te plaatsen in de geschiedenis. Wellicht heeft Jacobs een amalgaam gemaakt van de Japanse veldheren (Tojo, Itagaki, Kimura) en de Mongoolse hordeleiders (Dzjengis Khan, Roman von Ungern-Sternberg). Maar de boodschap was duidelijk: China was perfide. Later in zijn leven zag Jacobs in dat niet het ras, maar de hebzucht de wereldvrede in gevaar bracht.
Politiek wordt op die manier abstrakter, het kwaad krijgt een gezicht: dat van de ongrijpbare Olrik. Het alter ego van zijn intelligente maar achterbakse medescholier Henri Quittelier, van wie hij neus, akelige lach en fijne snor heeft geërfd. Niet voor niets heet Olrik in S.O.S. Meteoren in vermomming buurman Henri. Niet voor niets trouwt Jacobs 20 jaar na de scheiding van Quittelier met diens ex-vrouw Jeanne. Jacobs’ oeuvre drijft op subtiele wraak, een voorwaarde voor degelijke komplotteorieën. Daar heeft Tesla een aardig handje toegestoken. De telecefaloskoop, afstandskontrole op andermans brein, komt regelrecht uit de koker van de gestoorde vorser uit Servië (mee gestalte gegeven door La Mettries homme machine, de golem en Frankensteins monster – om niet eens Jacobs’ lievelingsauteur H.G Wells en de geschifte dokter Moreau te vermelden). Wat is de megagolf uit Het Gele Teken anders dan de radio-impulsen waar Tesla op werkte ? Wat is de wraak van proefkonijn Guinea Pig (Olrik) anders dan de vreselijke uitwerking van Tesla’s bolbliksems (een idee dat trouwens ook in S.O.S. Meteoren een doorslaggevende rol speelt) ?
Maar niet alleen de technologie, ook de tijd en de ruimte moeten in een Prokrustesbed geprangd worden. Tijd is de paradoks van Zenoon, niet-lineair, en daarom technologisch beheersbaar – daarvoor dient de chronoskaaf in De Duivelse Valstrik. Van het dinotijdperk naar de jacqueries, van de mind control in een Tibetaans getinte toekomst tot de fonetische spelling van het Frans tijdens de Nieuwe Revolutie, Jacobs perst het allemaal in één strip – teveel eigenlijk, het episodische karakter van het album verstoort de kracht van de Andere Wereld.
Toch is er één konstante in het werk van Jacobs: hersenkontrole, door mesmerisme in Het Geheim van de Grote Piramide, door robotika in De Drie Formules van Professor Sato, door een demonische uitvinding in Het Gele Teken, door hypnotisme in De Duivelse Valstrik. Dat was de ultieme angst van Jacobs. Verlies van identiteit. Ontmenselijking. Tijd en ruimte kon je buigen, maar de mens formatteren, dat ging te ver. Historia heeft die dwanggedachte perfekt samengevat.

Lukas De Vos

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.