Zowel Raymond Thielens als Eddy De Saedeleer brachten mij vijf jaar geleden ervan op de hoogte dat Scott Walker, één van de mooiste (zo niet dé mooiste) stem(men) in de popmuziek, op 76-jarige leeftijd was overleden. Een doodsoorzaak werd niet bekendgemaakt, laten we het dus maar op rekening van “old age” schrijven, al was Scott slechts enkele jaren ouder dan ikzelf. Alhoewel hij al enkele tientallen jaren albums uitbracht, waar ik niets mee heb en waaraan ik me toch af en toe liet vangen als ik ze ergens afgeprijsd vond, doet het me toch iets, want in de jaren zestig en zeventig behoorde hij zeker tot mijn favoriete artiesten.

Op een blijkbaar niet zo’n goede dag botste ene Gary Leeds in de VS tegen de wagen van Scott Engel en John Maus, twee muzikanten uit een klassiek orkest. John speelde eerst klarinet, dan viool en gaf gitaarles aan de kinderen van de familie Wilson nog voor ze uitgroeiden tot The Beach Boys; hij was zelf ook kindacteur geweest en semiprofessioneel baseballspeler. Scott daarentegen was door zijn gescheiden ouders in een instelling gestoken en rebelleerde daartegen met wangedrag tot hij de klassieke muziek ontdekte: via de piano speelde hij uiteindelijk contrabas in het orkest. Daarna werd hij door Phil Spector ingehuurd als studio-bassist en speelde zo op de meeste van diens producties, óók van The Righteous Brothers, het duidelijke voorbeeld voor de latere Walker Brothers, want je raadt het al: Gary, Scott en John vormden samen The Walker Brothers. Daarnaast stond Scott ook met een half been in de filmindustrie: hij zat nl. op de tekenfilmschool van Walt Disney.
Als The Dalton Brothers verlieten John en Scott het orkest om een instrumentaal groepje à la Routers of Sandy Nelson (waarbij Scott nog had gespeeld) op te richten. Het enige vocale nummer dat ze brachten was “I only came to dance with you” en dat was geschreven door P.J.Proby, die andere opera-stem uit de popmuziek, op wiens demo-platen (o.a. voor Elvis Presley) Gary Leeds de drums had gespeeld. Dat was dan wellicht de aanleiding waarom Gary vroeg om hem naar Engeland te vergezellen als ze daar als The Walker Brothers een nieuwe carrière willen beginnen.
Eerst wilde het niet echt vlotten maar met “The sun ain’t gonna shine anymore” hadden The Walker Brothers een echte wereldhit te pakken. Dat was meteen ook het begin van het einde, want Scott die aan zijn jeugd heel wat trauma’s heeft overgehouden, kon dat succes niet aan. Als (legale) pillen niet hielpen, dan maar minder legale, met ook nog eens alcohol daarbovenop, met alle gevolgen vandien. “Nette” John kon daar uiteraard niet tegen, zodat Scott en John al in 1966 niet meer tegen elkaar spraken. Buiten het feit dat ze beiden nogal koppig waren, had dit wellicht ook te maken met het feit dat Scott, die oorspronkelijk slechts basgitarist was, nu méér als solozanger werd gevraagd dan John. Bovendien, alhoewel The Walker Brothers vooral bekend waren met hun ballads, wilden ze toch op de eerste plaats een R&B-groep zijn (vandaar hun versie van “Land of thousand dances” b.v.).
Na de split keerden Gary en John terug naar de States, maar Scott Engel bleef in Engeland wonen omdat in zijn ogen de mensen er veel aardiger, beschaafder en cultureler waren dan in de V.S., wat hij een rotland vond. Ook in Engeland hield hij het echter niet uit. Hij ging op reis naar de Sovjet-Unie en naar Duitsland, waar hij in contact kwam met een meisje dat een enorme fan was van Jacques Brel. Nadat ze samen in Parijs de sfeer van het existentialisme van Sartre en mei ’68 hadden opgesnoven, nam hij een elpee op met Brel-covers.
Daarna werd hij afgewezen als bassist bij Blind Faith en na alweer een auto-ongeluk in 1969, ging hij in Amsterdam wonen (net op het moment dat hij de Engelse nationaliteit had gekregen), waar hij zijn Duitse vriendin voor de Deense Mette Jorgbörg inruilde. In drie jaar verschenen nog drie albums, meestal met eigen werk afgewisseld met nummers van andere artiesten als Burt Bacharach of Tim Hardin. Het vierde album bevat alleen eigen werk en wordt door critici als het beste van de vier beschouwd. Omdat dit album echter geen groot commercieel succes was zou Walker op zijn volgende albums weer vooral op het werk van anderen vertrouwen. Ikzelf verlies hem dan (net zoals zovele anderen) uit het oog en voor de rest van het verhaal ga ik dan ook maar weer eens leentjebuur spelen bij good old Wikipedia.
Omdat zijn populariteit nog steeds groot was, kreeg Scott Walker een eigen televisieserie bij de BBC. Zijn platen uit de jaren zeventig worden echter als zwak beschouwd. In 1975 kwamen The Walker Brothers weer bij elkaar en werd het album “No Regrets” opgenomen, waarvan de titelsong (van de hand van de uitstekende songsmid Tom Rush) alsnog een grote hit werd. Nog twee onevenwichtige albums volgden, “Lines” (1976) en “Nite Flights” (1977), waarna de groep wederom opgeheven werd. “Nite Flights” is nog van belang vanwege vier nummers van de hand van Scott Walker, waarbij deze sterk lijkt te zijn beïnvloed door het werk dat David Bowie kort daarvoor met Iggy Pop en Brian Eno maakte. Een voorbode van zijn latere werk.
Na het floppen van “Nite Flights” raakte Scott in de vergetelheid. Voortaan leefde hij grotendeels teruggetrokken. Als ik er dan toch nog eens een persoonlijke noot mag aan toevoegen: het was in die periode dat ik in een Britse krant een foto zag staan van Scott Walker op de fiets. Een gewone fiets, niks speciaals, hij had net boodschappen gedaan of zo, maar voor de Britse pers was dit niéuws: iémand had Scott Walker blijkbaar in levende lijve gezien. Hij was dus niet dood! Zijn kleine filmrol in “The Muppet Movie” in 1979, waarvan sprake op Wikipedia, is dan weer aan mij ontsnapt, ondanks het feit dat ik deze film wel degelijk heb gezien…
Een hernieuwde belangstelling voor de muziek van Scott Walker ontstond in 1981, toen Julian Cope, zanger van The Teardrop Explodes, een compilatie samenstelde onder de titel “Fire Escape in the Sky: The Godlike Genius of Scott Walker”. Dankzij het succes van deze compilatie bood platenmaatschappij Virgin Walker een contract voor onbeperkte termijn aan.
In 1984 bracht Walker weer een soloalbum uit, “Climate of Hunter”, begeleid door de single “Track Three”, een duet met Billy Ocean. Hoewel het album merendeels eigentijdse popmuziek à la David Bowie bevat, herinnert slechts één nummer nog aan Walkers oudere werk, zodat het album voor het grote publiek te ontoegankelijk bleek. Opnamesessies voor een nieuw album, dat zou worden geproduceerd door Brian Eno en Daniel Lanois, werden geannuleerd, het contract met Virgin opgezegd.
Pas in 1995 verscheen het volgende album, “Tilt”, een duister en moeilijk te doorgronden kunstwerk dat niets meer van doen heeft met popmuziek in de klassieke betekenis van het woord. Na “Tilt” volgde een lange periode van relatieve stilte. In 1999 zong Walker het nummer “Only Myself To Blame” voor de soundtrack van de James Bondfilm “The World Is Not Enough”. Datzelfde jaar verscheen het album “Pola X”, de soundtrack van de gelijknamige film waarvan Walker het leeuwendeel verzorgde. In 2001 produceerde hij het album “We Love Life” van de Britse groep Pulp. Pas in 2006 verscheen weer een nieuw album, “The Drift”, dat nog extremer is dan “Tilt”. Hetzelfde jaar was er de documentaire “Scott Walker, 30th Century Man”. In 2007 verschijnt “And Who Shall Go To The Ball? And What Shall Go To The Ball?, parts 1-4”, instrumentale muziek bij de gelijknamige uitvoering door CandoCo Dance Company. Begin 2013 las ik nog dat hij net een nieuwe CD uit heeft, “Bish Bosch”, maar ik heb ze nog niet gehoord want Hans-Maarten Post schrijft in Het Nieuwsblad: “Onvoorstelbaar dat deze ketelmuziek komt van dezelfde man die ooit nog van The sun ain’t gonna shine anymore en No regrets hits maakte. Maar dit is wat de 69-jarige (toen nog! RDS) Walker nu al geruime tijd doet: de grenzen van een popsong dusdanig oprekken dat het op mishandeling lijkt. Bish Bosch is Walkers eerste plaat in zes jaar tijd en telt één nummer van meer dan twintig minuten. Eigenzinnig en redelijk uniek. Of je loopt hier gillend van weg, of je vindt dit razend interessant. Een tussenweg bestaat niet,” schrijft Post, maar een tussenweg bestaat blijkbaar wel want hij geeft de plaat toch nog een score van 3 op 5! Hij vindt het duidelijk niet razend interessant, maar hij is er blijkbaar ook niet gillend van weggelopen. Of is het omwille van ’s mans verleden dat de plaat toch nog een drie krijgt? Dat zal het zijn, denk ik, nadat ik de “ketelmuziek” van “Bish Bosch” toch maar eens heb proberen te beluisteren op Spotify…

Ronny De Schepper

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.