Het is vandaag al 455 jaar geleden dat Marcus van Vaernewijck (portret door Petrus de Jode, uitgegeven door Joannes Meyssens), een Gents rederijker en geschiedschrijver, die daarnaast ook belangrijke posities in het bestuur van zijn stad heeft bekleed, is overleden. Zijn belangrijkste werk is zijn dagboek Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568, dat echter niet bedoeld was uitgegeven te worden. Dat gebeurde toch in 2016 door Joris De Zutter als “Te triest om ’t al te vertellen”.
De geschiedenis van de familie Van Vaernewijck gaat terug tot 1102. De naam is ontleend aan de heerlijkheid Vaernewijck die zich bevindt op het grondgebied van Mariakerke. Familieleden van Marcus nemen deel aan de Vierde Kruistocht, anderen zullen net als Marcus functies binnen de stad Gent bekleden. Waarom de Vaernewijcks de wijk genomen hebben naar de stad is minder helder. Waarschijnlijk moeten we de oorzaak zoeken in de veranderende rol van de adel. Steeds minder verwachten leenheren militaire steun van hun leenmannen. Op die manier en door de functies die Marcus in Gent uitoefent kan hij eerder geplaatst worden binnen de burgerij, dan als lid van de adel.
Marcus van Vaernewijck wordt geboren op 21 december 1518 als jongste zoon van Marcus, heer van Steenkerke, en Catherine van Sleehaut. In de jaren 1550 reist Marcus van Vaernewijck over heel Europa. In een eerste reis trekt hij via Duitsland en Zwitserland naar Italië. Enkele jaren later verkent hij het noorden van de Nederlanden. In 1558 treedt Marcus van Vaernewijck in het huwelijk met Livina Hallins (of Allyns). Samen krijgen ze vijf kinderen: twee zonen, Marcus en Adolfus, en drie dochters, Clara (°1560), Josine (°1561) en Margareta. Clara is getrouwd met Francies de Scheppere, die bij haar twee kinderen verwekt heeft: Jan en Marie. Johannes heeft, volgens de achterflap van het boek van Joris De Zutter, aan Petrus de Jode de opdracht gegeven om een afbeelding van zijn grootvader te vervaardigen en dat is dus bovenstaand portret geworden.
Marcus zelf overleed op 20 februari 1569, hoogstwaarschijnlijk door ziekte. Hij werd begraven in de St. Baafskathedraal van Gent. Zijn zonen zullen zonder nakomelingen sterven. Via Marcus’ broer Pieter zal de naam van de familie toch verder leven tot in de negentiende eeuw.
Naast de functie van ‘vingtenier’, een officiersrol binnen de Gentse nachtwacht in 1566, bekleedde Van Vaernewijck nog diverse posities binnen het Gentse stadsbestuur. In 1563 was hij beheerder van de Armenkamer, een jaar later schepen van de Keure en hoofdman van de Zeven Neringen. In 1566 moest hij controle uitoefenen op de korenopslagplaatsen en verslag uitbrengen over de religieuze gezindheid van wie in de stad verblijft. Gezien de economische en religieuze situatie van die periode waren dit twee erg belangrijke functies. Tot slot was hij nog lid van de kerkfabriek van Sint-Jacob, zijn parochiekerk. Enkelen vermoeden dat Marcus van Vaernewijck wijnhandelaar zou zijn geweest.
Marcus was ook factor van de rederijkerskamer Marien Teeren. De factor (= maker) was als dichter-regisseur vaak niemand minder dan de geestelijke leider van de vereniging. Naast poëzie schreef Vaernewijck vooral geschiedeniswerken. In Die Historie van Belgis (aanvankelijk Spieghel der Nederlandscher Audtheyt) schetst hij bijvoorbeeld de geschiedenis van de Nederlanden (het tegenwoordige Nederland en Vlaanderen) vanaf de mythologische stichting van de stad Belgis door de Trojanen tot zijn eigen tijd. Het werk wordt verschillende keren herdrukt, de laatste keer in 1829. In dat laatste werk – en eveneens in de Beroerlicke tijden – maakt Vaernewijck vermelding van nog een ander werk, Die Leeken Philosophie. (Naar Wikipedia, met heel veel dank aan Jan De Smet.)