Tijdens de volkerenmoord in Rwanda verantwoordden ekstremistische Hoetoes hun moordpartijen met de overspannen haatkreten van Radio Mille Collines: dood aan de kakkerlakken! Roei dat ongedierte uit. Anderhalf miljoen doden later krijgt de Vlaamse animatiefilm Cafard van Jan Bultheel dezelfde titel mee. Wellicht heeft Bultheel niet aan Rwanda gedacht, maar de zinloze slachtpartij van de Groote Oorlog is misschien nog meer aangewezen om het scheldwoord op gepaste wijze te gebruiken.
De zinloosheid van hysterisch geweld, koudbloedig aangehitst door hoge heren in beschermde optrekjes, krijgt bij Bultheel nog meer een waanzinnige achtergrond omdat de Cafard ook de naam was van het meest overbodige wapen ooit bedacht: de ACM, de Autos-Canons-Mitrailleuses. Vier ton wegende, geïmproviseerde vrachtwagens afgeschermd met staalplaten, die geen meter konden afleggen aan het front zonder in de blubber weg te zinken. De ACM was nochtans gegroeid uit de pijnlijke ervaring van een terugtrekkend leger, met name het Belgische, dat zich na de Duitse blitsaanvallen op de Luikse fortengordel en vooral na de snelle val van het “oninneembare” Eben-Emael, chaotisch moest terugtrekken naar Antwerpen, later naar de Westhoek. Duitse aanvallen op de gammele transportmogelijkheden toonden aan hoe kwetsbaar de infanterie en de kavalerie wel waren. De wat neerbuigende benaming ‘cafard’ verwees naar de onuitroeibaarheid van het insekt met zijn kraakharde schild.
Bultheel heeft dat niet zelf bedacht, hij is uitgegaan van een historische rekonstruktie die in 2008 werd gepubliceerd bij het Davidsfonds, Reizigers in de Grote Oorlog. De Odyssee van een Belgisch Pantserkorps 1915-1918, door August Thiry en Dirk Van Cleemput. Er staat voor dat Belgisch korps een monument in Oekraine. De begraafplaats in Kiev is opgeruimd door de Sovjets, maar in Tarnopol is een ereparkje hersteld. Bij de herdenking van de dappere daden van 350 vrijwilligers, die door Albert I waren uitgeleend aan de Russische tsaar, is een wat aangepaste versie in het Oekraiens verschenen (2010). Op diens uitdrukkelijke vraag overigens. En nu is het boek, rijkelijk verlucht met ruim honderd foto’s, herwerkt tot King Albert’s Heroes (Houtekiet 2015).
Het is een onwaarschijnlijk verhaal, met even onwaarschijnlijke milites gloriosi: de Luikse worstelaar Constant le Marin (die als model diende voor Bultheels hoofdpersonage Jean Mordant, met als lekkere wortel zijn wraakgevoelens over de groepsverkrachting van zijn dochter in Oostende), Thiry’s wallingantische naamgenoot en schrijver Marcel Thiry en diens broer Oscar, de kommunistische voorman Julien Lahaut (alsnog in 1950 vermoord door rechtse koningsgezinden in Seraing), de later trotskistische mijningenieur Leon Lesoil, “aas” Willy Coppens… allemaal “aangetrokken door de schitterende leren uniformen en de fantastische wagens”. Je zou voor minder als je een Minerva onder de bips geschoven krijgt, en zelfs een draaiende geschutskoepel op je pantser krijgt. Hoewel. De werkelijkheid was allicht prozaischer, aldus nog Gust Thiry: “De keuze voor het AMC was niet zo moeilijk want het alternatief was veel minder avontuurlijk: ze konden ook aan de IJzer in de loopgraven liggen. Dat was niet enkel minder comfortabel maar ook veel gevaarlijker, want van de vierhonderd vrijwilligers van het AMC zijn er slechts elf gesneuveld”. Schoten hebben ze ondanks de triomfantelijke legerverslagen (vooral onder impuls van “salongeneraal” De Ryckel die niet graag zijn rijlaarzen vulmaakte) nauwelijks gelost, al vielen het dozijn doden wel aan het oostelijke, gistende front, vooral in Galicië. Er vielen meer slachtoffers door vechtpartijen na dronkenschap dan in gevechtshandelingen.
Maar de val van de tsaar bij de Russische Revolutie in 1917 maakte pijnlijk duidelijk welke irrelevante rol het ACM-Korps kreeg opgedrongen. De Belgen reden doelloos voort naar het oosten, verkochten uiteindelijk hun waardeloos geworden pantsers aan de bolsjevieken, in ruil voor een treinticket naar Vladivostok. Na veel gepalaber aan de Chinese grens, in Harbin, slaagden ze erin de oostelijke havenstad te bereiken en de boot te nemen naar de VS. Ze kwamen daar als geroepen. President Woodrow Wilson zat in volle kampagne om Duitsland de oorlog te verklaren, mede als gevolg van de verstoorde zeetransporten door U-boten. De “brave little Belgians” waren een godsgeschenk: ze kregen tickertape parades en alle eerbetoon vrijheidsstrijders waardig. Bij hun terugkeer kort voor de wapenstilstand in 1918 werd hun “heldhaftigheid” gauwgauw onder het tapijt geveegd, vodka maakt nu eenmaal minder indruk dan houwitsers of mosterdgas of Dikke Bertha.
Het Belgisch ekwivalent van de Kinderkruistocht – ook al ging het om een elite-eenheid, die wel 40 maal kleiner was dan het Tsjechisch Legioen dat met het laatste verzet van de Witten zijn droom op een eigen staat zag uiteenspatten: overigens liepen er hooguit vier ACM’ers over naar Generaal Semjonov die de Transsiberische tot 1919 beheerste – is zo hilarisch, dat Bultheel er een aandoenlijk verhaal uit kon puren. Dat dankt hij niet het minst aan zijn animatietechnieken, die door akteurs tegen een leeg kanvas werden gespeeld, waarna vooral de nadrukkelijke inkleuring voor emotie zorgt. Chris Craps gewaagt van een “rudimentaire graphic novel animatie”. Een “arthouse curiosum”, noemt Justin Chang in Variety de film. Dat komt omdat Bultheel van zijn karige budget (geen 3 miljoen euro) het onderste uit de kan heeft gehaald door intelligente opnametechnieken. “This straightforward tale of revenge, loss, survival and self-reckoning gains as much as it loses from the use of motion capture: with its simple forms, bold colors, nondescript faces and detailed CGI backgrounds, the visual style blends realism and abstraction in ways that are undeniably arresting, if not always dramatically effective”. Toch wint het melodrama – want dat is het natuurlijk, omdat Bultheel inzoemt op de tragiek van Mordant (Wim Willaert) en de Russiche verpleegster Jelena (Dinara Drukarova) aan diepgang door de obsederende song van An Pierlé (When all is lost) en het ongedesemd gebruik van de effektief gebruikte talen tijdens en na de Siberische tocht: Oostends, Russisch, Engels, Frans. Chinees. Een vleugje Mongools zou niet misstaan hebben.
De grote kracht van Cafard is die van het insekt zelf: zijn banaliteit. “Its refreshing lack of jingoism”, schrijft Chang. Alsof er echt heldendaden verricht worden in een uitputtingsoorlog. Bultheel en Thiry hebben goed begrepen dat er alleen would be helden zijn in een wereldbrand. Dat de echte drijfveer er een is van plantrekkerij. Dat de simpele jongen een speelbal is en blijft van massamoordenaars die het masker van groot staatsman opzetten (Foch, Von Kluck, Lenin, Haig). Dat voor diezelfde gewone jongen niets blijvends is weggelegd, tenzij vernedering, misprijzen en de dood. Dat Jelena dan ook nog sterft aan de Spaanse griep (nog zo’n massamoordenaar in 1918), is misschien even voorspelbaar als van het goede teveel. Maar liever enige kitscherige overdrijving dan misbruik van nationalisme. En dat is met Cafard overtuigend bewezen.
Lukas De Vos