35 jaar geleden schreef ik voor De Rode Vaan volgend stuk over oudere werklozen.
Je bent vijftig en je wil (nog) wat. Als je werkloos bent, wil je echter liefst niet te veel. Je kansen om ooit nog op de arbeidsmarkt te verschijnen mag je praktisch als onbestaande beschouwen en de voorbije neoliberale regeringen hebben er tevens voor gezorgd dat men zich evenmin rustig op vervroegd pensioen kan wanen. Wie immers de pech heeft net werkloos te zijn geworden vooraleer met brugpensioen te kunnen gaan, moet de broeksriem zodanig aanspannen dat men met recht en rede kan stellen dat het clubje van de « nieuwe armen » alweer een aanwinst rijker is. Of het nu met een SP-regeringsdeelname allemaal beter zal gaan, is na de verklaringen van formateur Dehaene (« wij zetten het beleid verder; de partners doen er in feite niet toe ») ten zeerste twijfelachtig geworden. De druk van « de basis » op de SP-top zal zeker nodig zijn om op z’n minst een « neoliberalisme met menselijke gelaat » ingang te doen vinden. Daarom is het zeker niet nutteloos dat op donderdag 19 mei 1988 de « grijze panters » van het ABVV hun staart roeren. Nadat bij discussies over de werkloosheid (uiteraard begrijpelijkerwijze) vooral die bij de jongeren centraal heeft gestaan, wordt het immers meer dan tijd dat ook de « vergeten generatie » van de vijftigers aan haar trekken komt. Wij gingen alvast praten met Jef Maes, nationaal coördinator van de ABVV-comités van oudere werklozen.
« Wij tellen niet enkel figuurlijk, maar ook letterlijk niet meer mee »
Jef Maes : Dat is een opvallend verschijnsel. Al gedurende jaren stellen we vast dat als politici, journalisten e.d. spreken over werkloosheid men dat altijd doet in termen van het oplossen van de jeugdwerkloosheid. Dat is uiteraard terecht een heel zwaar probleem. Waar men echter vroeger nooit over sprak, wat haast een compleet vergeten groep was dat waren de oudere werklozen. En nochtans vormen die naar de toekomst toe een groter probleem. Als men werkloos wordt op 40- of 45-jarige leeftijd, is men nu immers reeds zo goed als afgeschreven. Niet alleen in de ogen van de bedrijfsleiders, maar ook sommige systemen bij de RVA werken daaraan mee.
Kijk, toen wij van start gingen met de eerste initiatieven met oudere werklozen toen bestond die groep uit 65.000 mensen, anderhalf jaar geleden waren het er al 85.000. En nu zitten we al boven de honderdduizend, 107.000 om precies te zijn. Momenteel zijn er dus al evenveel oudere werklozen als jongeren beneden de 25 jaar. En daar waar de jeugdwerkloosheid vooral om demografische redenen afneemt, naast het feit dat zij ook wel de voorkeur genieten omdat zij meer kennis hebben van de nieuwe technologieën, daar ziet men dat de groep van de oudere werklozen die van de jongeren momenteel reeds voorbijsteekt.
Dat heeft ook te maken met de manier waarop kapitalisten een potentiële werknemer benaderen. Rendeert-ie of niet ? Is-ie productief of niet ? Hoelang gaat-ie hier kunnen blijven ? In welke mate is-ie meer vatbaar voor ziekte ? Enz. Als oudere werklozen zich aanbieden is de rekening dan ook rap gemaakt. Meestal komen ze niet verder dan het loket van de concierge. Je moet al een burgerlijk ingenieur zijn met kennis van vijf talen, wil je boven de vijftig nog aan werk geraken.
— Traditioneel speelde de beroepservaring in het voordeel van oudere werklozen, maar door de opkomst van de nieuwe technologieën is dit helemaal ondergraven ?
J.M.: Uiteraard. Vooral als je rekent dat we meestal te maken hebben met lager geschoolden uit de textiel- of de metaalsector, veel bouwvakkers ook. En dat zijn inderdaad de mensen die niet geschoold zijn in nieuwe technologieën. Integendeel, zeer dikwijls zijn zij het slachtoffer van bedrijfssluitingen, waarbij het faillissement precies aan technologische veroudering was toe te schrijven. In de textielsector zijn zelfs de werklozen van middelmatige leeftijd reeds afgeschreven ! Daar zoekt men enkel nog naar jonge mensen met een hooggeschoolde opleiding in nieuwe technologieën.
— Je hebt ook gesproken over laakbare praktijken bij de RVA. Wat bedoel je daarmee ? Dat ze niet geneigd zijn hen nog tot de omscholing toe te laten ?
J.M.: Erger. Zo hebben we vorig jaar ontdekt dat de arbeidsbemiddeling van de RVA werkte met twee codes : een G-code en een R-code, wat wij hebben vertaald als respectievelijk « de gebruiksklaren » en « de rommel ». 53 % van de werklozen zat onder de G-code, maar niet minder dan 47 % onder de R-code. Dat waren dan de langdurig werklozen, de mensen met een of ander gebrek en de werklozen van boven de vijftig. Mensen die onder de R-code werden gerangschikt in de Simona-computer kregen enkel een jobaanbieding als die een speciale vraag uitmaakte. B.v. een DAC waarvoor men twee jaar werkloos moest zijn of een bedrijf dat uitdrukkelijk een magazijnier van boven de vijftig vroeg. Alle normale, lopende jobs gingen echter naar mensen die onder de G-code vielen. We zijn er dan wel in geslaagd die codes te doen afschaffen, maar in de praktijk blijven de bedrijven meestal mensen van beneden de 35 jaar vragen, kijk maar naar de advertenties.
Wij zijn met een delegatie van oudere werklozen ook bij Hansenne geweest. Deze gaf ons als antwoord : « Ik begrijp het probleem, maar er is gewoon geen geld. Ik zal echter zoeken naar een systeem om de mensen gemakkelijker werk te laten vinden. » Eigenlijk is dit bijzonder cynisch. Want het is Hansenne zelf die de maatregel heeft ingevoerd waardoor oudere werklozen in feite gestimuleerd worden om zichzelf uit te schrijven als werkzoekende. Dat kunnen ze na twee jaar werkloosheid. En de meesten doen dat ook, omdat ze dan niet meer hoeven te gaan stempelen. Maar tegelijk wordt men echter ook uitgeschreven als werkzoekende bij de RVA. Wat erop neerkomt dat 70.000 van de 107.000 oudere werklozen sowieso uitgesloten zijn om nog een jobaanbieding te krijgen. Hansenne heeft deze maatregel dus zelf ingevoerd en daarmee erkend dat het eigenlijk voor een oudere werkloze nog weinig zin heeft veel hoop te hebben op een werkaanbieding.
— En op die manier worden ze ook uit de werkloosheidsstatistieken gehaald…
J.M.: Oudere werklozen zeggen : wij tellen niet enkel figuurlijk maar ook letterlijk niet meer mee!
« Brugpensioen of niet hangt vaak af van toevallige omstandigheden »
— We spreken nu over deze generatie alsof het een monolitische groep is, maar dat is helemaal niet zo…
J.M.: We moeten om dat duidelijk te maken vertrekken van de opdeling in drie categorieën : de gezinshoofden, de samenwonenden en de alleenstaanden. Een gezinshoofd is iemand die een partner of andere familieleden moet onderhouden enkel en alleen via zijn werkloosheidsuitkering. Die mensen krijgen 60 % van hun loon, d.w.z. minimum 23.000, maximum 28.000 fr per maand.
Samenwonenden zijn mensen die onder hetzelfde dak wonen met andere personen die nog wel een inkomen hebben. Maar bij oudere werklozen is het meestal zo dat dit ander inkomen erg laag ligt. In de helft van de gevallen is dat ook b.v. enkel een vervangingsinkomen, een invaliditeitsuitkering of een pensioentje of iets dergelijks. Toch vallen die mensen na één jaar stempelen terug op een inkomen van 14.000 tot 16.000 fr. Als ze geen twintig jaar gewerkt hebben vallen ze zelfs vrij vlug op de minimumuitkering van 10.504 fr per maand. En dan moet je daar nog bij rekenen dat op het einde van de maand daar 10 % verplichte bedrijfsvoorheffing afgaat voor de belastingen. Heel veel samenwonenden hebben dus een inkomen van 9.500 tot 13.000 fr per maand.
Tenslotte zijn er de alleenstaanden die na één jaar stempelen een inkomen hebben van 16.000 tot 18.000 fr per maand. Voor het ogenblik verkeren er 15.000 mensen in dat geval. Van dat bedrag moeten zij huishuur, verwarming, gas, elektriciteit, TV-taks en andere vaste kosten betalen en daarnaast dus nog eten en kleren kopen. Je ziet meteen dat dit eigenlijk niet kán. En dan moet je bedenken dat deze mensen twintig en zelfs meestal 30 à 35 jaar hebben gewerkt en al die jaren dus bijdragen voor de sociale zekerheid hebben betaald.
— En dan hebben we het nog alleen maar over diegenen die effectief onder de werkloosheidsreglementering vallen. Zij die van een brugpensioen genieten, zijn voorlopig misschien beter af, maar ook voor hen ziet de toekomst er onheilspellend uit…
J.M. : Inderdaad, naast die 107.000 werklozen zijn er nog 128.000 bruggepensioneerden. Globaal genomen hebben die het uiteraard beter : het gemiddelde bruggensioen bedraagt 32 à 33.000 fr, wat dus bijna dubbel zoveel is als het inkomen van de meeste oudere werklozen. Buiten dat is er echter geen enkel verschil.
De ene heeft gewoon geluk gehad en de andere niet. Zo simpel is dat. De ene was 56 jaar en elf maanden op het moment dat hij werd afgedankt en de andere was er juist 57. Of de ene werkte in een groot bedrijf dat failliet ging en kon als dusdanig op brugpensioen gaan, terwijl de andere misschien in een klein toeleveringsbedrijfje werkte dat tegelijk mee overkop ging, maar daar ligt de brugpensioenleeftijd meestal maar op zestig jaar.
Uiteraard willen wij deze discriminatie zoveel mogelijk opheffen. Werklozen hebben immers soms de verkeerde reflex om op die bruggepensioneerden te kappen, ook al omdat het kan voorvallen dat iemand maar vijf jaar in een bepaald bedrijf heeft gewerkt en toch van een brugpensioen kan genieten, terwijl iemand die er twintig jaar geeft gewerkt juist uit de boot valt. Maar dankzij onze werking is het nu meer en meer bij de werklozen doorgedrongen dat het niet de bruggepensioneerden zelf zijn die verantwoordelijk zijn voor de discriminatie. Integendeel. Oudere werklozen hebben er zelf alle belang bij om het brugpensioen te verdedigen, want hoe sterker het brugpensioenstatuut is, hoe meer kans zij maken om zelf ook een beter inkomen te verkrijgen.
Je moet dat brugpensioenstatuut beschouwen als een contract, waarbij men al dan niet verplicht de plaats ruimt voor een jongere en men in ruil een inkomen krijgt van 60 % werkloosheidsuitkering plus een aanvullende uitkering die minimum de helft bedraagt van het verschil tussen deze werkloosheidsuitkering en het vroegere minimumloon. We stellen dus vast dat er de laatste jaren eigenlijk constant contractbreuk wordt gepleegd. Er is b.v. de inhouding van 3,5 % op de brugpensioenen als inleveringsmaatregel. Men heeft zelfs even ter overweging genomen het brugpensioen volledig te belasten alsof het een gewoon loon gold. De liberalen en zeer zeker ook bepaalde mensen binnen de CVP willen eigenlijk van dat brugpensioenstatuut af omdat het te veel geld zou kosten.
Daartegenover stellen wij dat het brugpensioenstatuut moet worden behouden zoals het nu is en dat de leeftijd om ervoor in aanmerking te komen veralgemeend moet worden tot 55 jaar. Zodanig dat in de toekomst zoveel mogelijk mensen in het brugpensioenstatuut terechtkomen in plaats van te verzeilen in de situatie van oudere werklozen. Tegelijkertijd willen wij met die duidelijke leeftijdsgrens een einde maken aan de voortdurende pogingen tot het optrekken van de minimumleeftijd. Waar het vroeger 55 was, is het nu al 57. Men heeft zelfs geprobeerd om het op 58 te brengen, maar dat is gelukkig mislukt.
— Laten we het trouwens eens heel eventjes hebben over de pensioenregeling als zodanig, want de regering klaagt steen en been over de zware financiële druk die deze met zich meebrengt en zoekt naar allerlei achterpoortjes. Zo o. m. de berekeningswijze.
J.M.: Ja, we hebben eigenlijk drie eisen. Naast de eis om het inkomen van de oudere werkloze zo dicht mogelijk te doen aanleunen bij dat van de bruggepensioneerde — een eis voor de dag van vandaag — is er nog de preventieve eis om dat brugpensioen op 55 jaar te brengen. Dat is dus een eis om de toekomst van mensen die nu nog werken veilig te stellen. En dan tenslotte hebben wij daarnaast nog een eis voor de toekomst van de oudere werklozen zelf, meer bepaald dus i.v.m. hun pensioen.
Die eis kan worden opgesplitst in twee onderdelen. Ten eerste het behoud van de berekening van de zogenaamde « gelijkgestelde dagen ». Wat wil dit zeggen ? Als men nu werkloos wordt, dan wordt er vanuit de terechte idee dat men geen schuld heeft aan z’n eigen werkloosheid een berekening toegepast waarbij men het pensioen niet berekent op basis van de werkloosheidsuitkering maar op basis van het laatst verdiende loon. Het VBO en de liberalen zoudend dit systeem liever afgeschaft zien. Zij zouden het pensioen dan berekenen op het gewaarborgd minimum maandloon : bruto is dat iets meer dan 33.000 fr. Dat zou uiteraard een enorme knauw geven aan het pensioen, niet alleen van werklozen, maar eveneens van mensen die nog werken maar een periode ziek zijn b.v., ook van invaliden, kortom van alle vervangingsinkomens. Daarom zeggen wij dat het systeem van gelijkgestelde dagen behouden dient te blijven.
« Dood meer waard dan levend »
Een tweede zaak is de pensioenleeftijd zelf. Wij gaan akkoord met het VBO om die gelijk te stellen voor man en vrouw. Wij vinden dat een terecht principe. Maar je kan gelijkschakelen in de hel, maar ook in de hemel. Als zij dus stellen dat werklozen tot hun 65ste moeten blijven stempelen en dat mensen die werken zelfs de kans moeten krijgen om tot hun 70ste aan de slag te blijven, net alsof er nog niet genoeg werklozen zijn die staan te trappelen voor een baan, dan zeggen wij dat een volwaardig pensioen voor werkenden én werklozen moet mogelijk zijn vanaf zestig jaar.
Dat is alleszins een leefbaarder inkomen dan de werkloosheidsuitkering en bovendien is het een tegemoetkoming om de mensen van dat brandmerk van de werkloosheid af te helpen. Nu reeds zeggen oudere werklozen vaak dat ze met brugpensioen zijn omdat er nog altijd domme mensen zijn die achter hun rug gaan rondstrooien dat het eigenlijk toch « hun eigen schuld » is dat ze werkloos zijn en « dat ze wel niet te hard meer zullen zoeken naar werk ». Die verlaging van die pensioenleeftijd kost trouwens geen geld want op de nationale arbeidsraad is er uitgerekend dat dit geen meeruitgave betekent voor het geheel van de sociale zekerheid. Het gaat het patronaat dus niet om het geld, maar gewoon om het principe. Het idee van mensen te verplichten tot hun 65ste te stempelen is hun heiliger dan de centen.
— Eén van de slogans die in teksten over oudere werklozen steeds weerkeert en die ongetwijfeld ook in de betoging zal te zien zijn, is dat die mensen « dood meer waard zijn dan levend ». Dat verdient toch enige uitleg…
J.M. : Ik heb al gezegd, dat alleenstaande werklozen 16 tot 18.000 fr. per maand krijgen. Gezinshoofden krijgen meer, maar als hun partner om een of andere reden zou wegvallen — wat op die leeftijd toch niet helemaal ondenkbaar is — dan krijgen zij van vandaag op morgen ineens 10.000 fr minder. Als nu het omgekeerde gebeurt en als niet de partner van de werkloze, maar de werkloze zelf overlijdt, dan krijgt b.v. de vrouw die huishoudster is een overlevingspensioen dat gebaseerd is op de beroepscarrière van de werkloze. Dat ligt in alle gevallen een pak hoger dan die werkloosheidsuitkering en in vele gevallen zelfs hoger dan wat die werkloze nu krijgt om heel zijn gezin te onderhouden. Iemand heeft ooit zelfs schertsend op een vergadering gesteld : ik durf geen koffie meer drinken thuis…
— Een betoging, dat is uiteraard uitstekend, maar dat kan niet het enige zijn. Uw eisen zullen b.v. langs parlementaire weg moeten worden ingewilligd. Wat wordt er op dat vlak gedaan ? En, terloops, het is natuurlijk mooi dat het ABVV het probleem van de oudere werklozen via deze betoging aankaart, maar zouden dergelijke acties niet meer uithalen in gemeenschappelijk front ?
J.M. : Wij hebben verschillende wegen gezocht om onze doelstellingen te verwezenlijken. Eerst en vooral hebben we het probleem willen bespreekbaar maken. Ik meen dat ik mag stellen dat door de inzet van de oudere werklozen zelf we op dit vlak voor een groot stuk geslaagd zijn. Daarnaast heeft Mia De Vits in het RVA-beheerscomité een voorstel ingediend dat oudere werklozen steeds hun 60 % zouden behouden. Na een discussie die een jaar lang heeft geduurd, moeten we vaststellen dat het ACV daar een vrij passieve rol heeft gespeeld en dat het VBO gewoon « njet » gezegd heeft.
Daarnaast hebben wij ook de politieke weg gevolgd. We hebben samen met Jef Sleeckx en Frank Vandenbroucke van de SP en Tamillon van de PS een wetsvoorstel gemaakt dat door vertegenwoordigers van zes verschillende politieke partijen is ingediend. Ook dat vonden we nog niet voldoende, want tenslotte worden er jaarlijks honderden voorstellen ingediend, maar weinig worden effectief besproken, laat staan goedgekeurd. We zijn dan eind vorig jaar naar alle parlementairen gegaan, van alle politieke partijen in Vlaanderen om hun het probleem uit te leggen. 54 parlementairen hebben op dat moment een verzoekschrift getekend waarin ze zich ertoe engageren om elk voorstel dat de situatie van de oudere werklozen dichter bij de situatie van de bruggepensioneerden brengt, te onderschrijven.
Ook dat vonden we nog niet voldoende en dan zijn we over de taalgrens getrokken, want eigenlijk is onze beweging vrij locaal gestart, meer bepaald in Mechelen en Vilvoorde, vanuit de vroegere bezetters van VTR. Dan is dat uitgedeind naar de grotere steden in Vlaanderen, maar tenslotte leven ook de Waalse en Brusselse oudere werklozen in compleet dezelfde situatie. Daarom hebben we vorig jaar meetings georganisserd in grote industriebastions zoals Luik en Charleroi en met vrij veel succes. En toen vonden de oudere werklozen : ’t is nu of nooit. En dat om twee redenen. Als we nog langer zouden wachten met een grotere mobilisatie dan gaan die comités afbrokkelen. Een fenomeen dat wij in Vlaanderen reeds hier en daar konden vaststellen omdat wij daar tenslotte al twee jaar aan de gang waren. Bij gebrek aan perspectief zijn een aantal mensen soms geneigd af te haken. Nu dus ook Wallonië en Brussel rijp waren, moest er worden opgetreden.
Een tweede reden waren de verkiezingen van december die in aantocht waren. Iedereen kon voorspellen dat de onderhandelingen rond de vorming van een regering moeilijk zouden zijn en lang zouden duren — ook al voorzag wellicht niemand dat ze zo lang zouden duren. Als men immers hoe dan ook uit het begrotingsdeficiet wil geraken en de rentelast die eigenlijk een vicieuze cirkel is wil doorbreken, dan moet er ergens geld gehaald worden, dan moet er ergens bespaard worden. En als je dan in een regeringsprogramma niet een aantal zaken kunt doen opnemen, b.v. zoals met betrekking tot de oudere werklozen, dan weet je op voorhand dat het verdomd moeilijk zal zijn om in de volgende jaren nog iets te verwezenlijken op dat terrein. Daarom hebben wij toen reeds op vraag van de comités oudere werklozen deze betoging in het vooruitzicht gesteld. Dus als duw in de rug van de regeringsonderhandelaars.
En eigenlijk kunnen we zeggen dat we dit met succes hebben gedaan, want uiteindelijk is men er wel toe gekomen van de princiepsverklaring dat er voor de oudere werklozen iets dient te worden gedaan in het regeringsprogramma op te nemen. Dat men dus stapsgewijze de uitkeringen van de oudere werklozen zal optrekken. We zijn er ons wel van bewust dat een princiepsverklaring echter ook niet meer is dan dát. Daarom moeten we zeker de handen niet laten zakken. Die verbetering moet er immers ook effectief komen en liefst zo vlug mogelijk. Dat mag geen jaar of twee aanslepen, de situatie van die mensen is immers dermate dramatisch. En ten tweede kan dergelijke actie ook dienen als ondersteuning van mensen als b.v. een Frank Vandenbroucke die deze zaak binnen de regering dienen te verdedigen. Of onze actie dus écht vruchten heeft afgeworpen, zal uitgemaakt worden tussen dit en twaalf maanden.
Referentie
Ronny De Schepper, De opstand van de grijze panters, De Rode Vaan nr.20 van 12 mei 1988