Het fenomeen bestond nog niet toen ik mijn jaren sleet in kleuterklas en lagere school. Het is te betwijfelen of mijn grootouders, indien ze er met een blik in de toekomst kennis van zouden hebben genomen, het toen als een gemis hadden ervaren. Andere tijden, andere zeden. Het bericht werd ons eerst kond gedaan via digitale weg, bijlagen bij een sms. Behalve dat een lichte onrust – veeleer een paniek met het niveau van een cycloon niveau 4 – ons beving, konden we hier weinig mee. Niet getreurd evenwel, de volgende dag werden ons welwillend de netjes geprinte versies ter hand gesteld. Welke emotie schuilging in het gemoed van de onheilsbode, ik moest gissen. Was het trots, kijk mijn kinderen, om hen gaat het toch – op hen mag ik toch fier zijn? Of school er toch iets van medeleven in om wat ons min of meer werd berokkend? Nee, ik vrees dat er stiekem wat gegniffeld werd; leedvermaak – tenslotte waren ook zij reeds in dergelijke slachtofferrol geduwd, een ouderweek. En werd ons, als oma en opa, een grootouderweek, van harte gegund!
Want dit was het wat de formulieren waarover we ons met vertwijfeling bogen behelsden: de grootouderweek. Wie oh wie was de uitvinder van dit project, had op een moment dat hij of zij inspiratieloos op zoek ging naar enige vernieuwing in het onderwijssysteem of had tijdens een slapeloze nacht of geïnspireerd door een nachtmerrie, zoiets uitgeknobbeld? Versterkt het de band tussen school en thuisfront? Biedt het de volwassenen enig inzicht in de leermethoden en de opvoeding zoals aangeboden door het instituut? Ik betwijfel het. Worden de oudjes er gelukkig van… Ook dat betwijfel ik. En de leerkrachten? Ocharme. Nog maar eens een extra opdracht: welke les aanbieden, gezamenlijk een rooster opstellen, wanneer de ingevulde formulieren arriveren trachten ieders voorkeuren te respecteren en alle grootouders een lesmoment toewijzen, een week alles piekfijn in orde maken en stressen, les uitknobbelen die het boeiend maakt voor kinderen én volwassenen – waar de kroost zich op zijn best kan tonen en de onderwijzer(es) idem, tenslotte nog (obligaat) een of ander kunstwerkje laten knutselen om als aandenken aan het gedenkwaardig bezoek mee te geven.
Natuurlijk zijn er de kinderen! Voor hen doe je het. Er bestaat geen mogelijkheid te ontkomen aan de verplichting je opwachting te maken. Het kind kijkt er naar uit, het popelt van verlangen, het is ongeduldig, zenuwachtig en enthousiast: oma (bobonne) en opa komen naar de klas! Nee, je kan hen niet teleurstellen. Met een glimlach zul je als fiere grootouder de drempel van het klaslokaal overschrijden. Trachten een zo positief mogelijke indruk te maken, op de leerkracht, maar vooral op de klasgenootjes – jouw telg moet fier kunnen zijn op wie bovenaan zijn stamboom prijkt. Zodat hij niet met schaamrood op de wangen op het einde van de les zijn aandenken in jouw handen moet stoppen, en je dan persoonlijk ook nog – hoe trots holt hij voor je uit – mag begeleiden naar de leraarskamer waar je een koffie wordt aangeboden. Een hoogdag in het schoolbestaan, een ijkpunt. Dus buigen we ons plichtbewust, met de gelukzalige kindersnoeten voor ogen, over de vervloekte formulieren.
Nu zul je maar vier kleinkinderen in dezelfde school weten te detecteren, die kroost van jou heeft verdorie niet stilgezeten! Vier kinderen, dat betekent dus vier lessen bijwonen. Het wordt puzzelen waarheen op welk uur, hoe te combineren. En wat kies je uit het aanbod want niet alles lijkt je even geschikt. Activiteiten die een lichamelijke inzet verlangen, gemeenzaam ‘turnen’ genaamd, zijn uit den boze. Evenals deze die zich in de buitenlucht afspelen zoals een bezoek aan de openbare markt of een boswandeling: je kan er donder op zeggen dat het die dag stortregent en het beoogde dubieuze plezier volledig naar de Filistijnen is. Al zal voor die lichamelijke opvoeding misschien toch een overmoedige mémé of vooral pépé het wagen zich te melden. Om na die prestatie een hartinfarct nabij afgevoerd te worden, meewarig nagekeken door de kinderbende. En ’s avonds nog nahijgend in de zetel met een knoert van een depressie te beseffen dat zijn jeugd echt wel definitief voorbij is. Nu ja, er rest nog wel keuze…
Indien een kind zich nog bevindt in de kleuterafdeling lijkt het iets eenvoudiger, de opties ogen aanlokkelijker. Opgelet, het zijn valkuilen. Een uurtje muziek ontaardt daar al vlug in een kabaal waar Rammstein een punt aan kan zuigen terwijl jij een zenuwcrisis nabij met een triangel in de handen dit oergeweld ondergaat. Opteren voor knutselen, misschien is het ‘prentjes kleven’ en hang ook jij – gelaat, handen, en beste broek (je moet een beetje ‘gekleed’ verschijnen als stamvader) vol lijm. Of mag er geschilderd worden en wordt jouw persoon meteen tot een kleurpalet omgetoverd want erg gecontroleerd is de motoriek van die kleintjes nog niet. Mogelijk heeft de juf zelfs het lumineuze idee om hen afdrukken van de handjes in felle kleuren op het papier te laten drukken en mag je vergeefs trachten een waterverfknuffel te ontwijken. Nee dan liever voorlezen, al kost dat heel wat voorbereidend werk en nervositeit: het zoeken van een geschikt verhaal (niet bekend, niet moeilijk, een beetje opvoedkundig maar niet te moralistisch, spannend…). Dan ook inoefenen want je wil boeiend lezen, de aandacht vasthouden, en niet stuntelen. Wanneer het cruciale moment aangebroken is staat het vast dat er storende elementen, kleine duivels zijn het, in die bende zitten. Waarom heeft de juf hen niet, voorzien van een stevige mondpleister, in een kast opgesloten? Hoe je ook beter dan Julien Schoenaerts de tekst presenteert aan het kleine gepeupel, die twee praten, roepen boven jou uit – worden door juf tot de orde geroepen; weg is het ritme uit jouw vertelling, weg de spanning, weg de aandacht. Natuurlijk eindigt het hoe dan ook positief: die bende ongeregeld is er in geslaagd een liedje in te studeren dat uit volle borst gekweeld wordt, en dan wordt overgegaan tot overhandiging van het werkje gefrutseld door jouw eigenste poulain met duidelijke medewerking van juf Isabel, een gadget dat de komende jaren noodgedwongen stof zal vergaren op de kast naast andere soortgelijke trofeeën want hen laten verdwijnen is geen optie – je weet maar nooit hoe een kinderziel getraumatiseerd kan worden…
De lagere school presenteert jullie een waaier van lesmomenten, het ene al wat boeiender dan het andere. Het wordt een ingewikkelde zoektocht, de uren moeten overeenstemmen, en niet alle lessen ogen bijzonder aantrekkelijk zoals ik reeds aangaf. Wiskunde, in onze jeugd bekend onder de meer volkse benaming ‘rekenen’, dat lijkt wel iets. Tot je geconfronteerd wordt met het feit dat wiskunde niet louter meer plus, min, maal en deel is maar een reeks letters en haakjes en symbolen die je moeilijker ontraadselt dan de hiërogliefen of de Steen van Rosetta. Talen dan maar? De Franse les bezorgt sommigen het begin van een hartkwaal. Niet iedereen van deze opa- en oma-leeftijd genoot zo’n taalbad, of het lag heel ver in het tanend geheugen ondergesopt. Zodat je hen nu uit alle poriën giftige afvalstoffen ziet afstoten terwijl ze tot de Maagd bidden dat de mooi ogende leraar het niet in zijn hoofd haalt hem of haar welwillend met een vraag in de les te betrekken. Dan blijkt het uurtje Nederlands leuker. Spreekwoorden, een soort quiz, zinnen waar fouten in verstopt zitten en de oudjes mogen participeren in de zoektocht! Dat is pas fun.
Het is aarzelend dat we aanschuiven bij het lokaal waar de computers opgesteld staan. Men kan ons niet echt IT’ers noemen, ik voel me wanneer ik vaststel hoe vaardig de jeugd met wat muisklikken allerlei op dat scherm tovert, als een holbewoner die een Rolls-Royce voorbij zijn grot ziet rijden. Tot mijn opluchting hoef ik niet echt te participeren, ik zou dat duivelstuig niet durven aanraken – ik zou het gegarandeerd laten ontploffen. Onze bijdrage beperkt zich tot het in verdwaasde toestand met open mond aanschouwen welke mirakels geschieden onder de vaardige vingertoppen van ons kleinkind. Onder welke vlag een ander lesmoment aangeboden werd zou ik niet meer weten, voor zover het me ooit duidelijk geweest is. Onder welke noemer schuilt een zoektocht die je, in groepjes van vier of vijf (drie kinderen met grootouders) doorheen het ganse schoolgebouw, over speelplaats, langs de kippenren, de groentetuin, de gangen door, jaagt… puzzelend, opdrachten uitvoerend? Jolijt verzekerd. Spanning ook. Lichtelijk vermoeiend om het tempo en het niet te temperen enthousiasme van het grut te evenaren, gelijktijdig de grijze cellen te activeren als bewijs dat de oude dag niet zo noodzakelijk tot de seniliteit leidt die ze welwillend en gniffelend vermoeden. Ah nee, je wil je bewijzen.
Het favoriete lesuurtje stond ons toe passief en onderuitgezakt de noodzakelijke minuten te voltooien. In het kader van iets als plastische vorming, culturele opvoeding of hoe men het ook wou definiëren. Een verduisterd lokaal, indien ik dit voorzien had kon ik mijn dutje nu geprogrammeerd hebben. Eerst werd ons een zeer artistieke kortfilm aangeboden, gelukkig volgde (met licht aan) een toelichting door de leerkracht waarna ik nog minder begreep van het gebodene maar de jeugd leek me zeer verlicht, of in ieder geval opgelucht toen er werd overgegaan tot het tweede luik van de voorstelling: dia’s. Een reeks afbeeldingen van de fraaie schilderingen der Vlaamse Primitieven, en de leraar verzorgde enige summiere toelichting. Ik vermoedde dat de ene helft van het publiek de tijd besteedde om aan elkaars oor de laatste nieuwtjes toe te vertrouwen terwijl de andere helft rustig indommelde. Dat was buiten de waard gerekend: iedereen kreeg een blad mee naar huis, een vragenlijst – dat zou wat zoekwerk worden… Ook wij kregen een exemplaar in de handen gestopt – mochten we eventueel ingevuld via het kleinkind terugbezorgen! Wat we uiteraard doen, het kost wel enig opzoekwerk vermits we ons niet kunnen veroorloven slecht te scoren: de familie-eer is ermee gemoeid.
Als beloning voor onze fysieke maar vooral mentale tour de force worden we door het kleinkind van dienst als geleidehond richting degustatie van een kop koffie annex koekje gepilotteerd. Geserveerd door enkele dames, vrijwilligsters opgediept uit het verre verleden van het instituut of uit de beheerraad, jarenlang dezelfde zodat je ook hieraan de evolutie van de tijd kon volgen – hun vermeerdering van rimpels was iets als de ringen van een boom. Beloning noemde ik die koffie… een niet al te grote ruimte volgestouwd met kwebbelende oudjes, triomfantelijk en opgelucht verhalend dat ze dit avontuur toch maar mooi overleefd hebben en hoe uitzonderlijk en geniaal hun nakomeling wel niet is. Je kan het snikhete lokaal waar je op elkaar gestapeld zit best zo snel mogelijk ontvluchten. Helaas, jouw lieveling had nog slechts één lesuurtje en dan was de schooldag wijlen, en had zij niet gevraagd haar op te wachten, haar huiswaarts te vergezellen – bobonne en opa konden toch gezellig gedurende een uurtje een koffietje drinken… Zo werd aan een boeiend experiment nog een passend slot gesmeed.
Een jaar telt 52 weken. Mocht god bestaan en mij welwillend een oor verlenen dan mag hij een kleine ingreep uitvoeren en dit aantal reduceren. Het believe hem in zijn almacht één, slechts één weekje te schrappen. In zijn alwetendheid beseft hij dan wel welk weekje ik bedoel. Ik beloof dan een extra kaars te branden en ter compensatie neem ik de kleinkinderen wel eens mee naar de zoo, hoewel ik daar te veel parallellen met het Instituut zou ontdekken – nee, naar een pretpark dan maar.
Johan de Belie
(Foto: ook de blogbeheerder heeft ooit zo’n Grootouderweek moeten meemaken…)