Van zijn uitgeefster Angèle Manteau kreeg Louis Paul Boon te horen dat zijn boeken bijzonder moeilijk verkochten in Vlaanderen. Toch dreef Boon zijn wil door en begon hij aan het “onmogelijke” boek dat hij De Kapellekensbaan noemde. “Ik dacht: het gaat toch niet uitgegeven worden, waarom zou ik dan niet eens mijn goesting doen? U alle miseries en uiteindelijk alle glorie van dat boek in kleuren en geuren beschrijven, kan ik onmogelijk. Vier jaar lang heeft het daar gelegen. En omdat het toch niet kon verschijnen, schreef ik ook maar het tweede deel, Zomer te Ter-Muren” (Memoires, blz. 92).
Het boek kwam uiteindelijk in Nederland op de markt op initiatief van uitgever Reinold Kuipers, die in 1950 naar Gent was gereisd om een nieuwe bundel van Richard Minne te vragen. Volgens Boon reageerde Minne als volgt: “Wordt gij zot? zei hij tot Reinold Kuipers – want zo heette die jongen uit Groningen – een verzenbundel uitgeven, en dan nog van mij!… Ik schrijf al dertig jaar lang geen verzen meer. Wat moet ik dan doen! zei Reinold. Geef iets anders uit, ga bij de jongeren, zei Richard; (…) En Reinold Kuipers kwam bij mij binnenvallen, en kreeg die onmogelijke Kapellekensbaan op zijn nek”. (blz. 93).
Het geluk zit Boon niet mee, want tussen het bezorgen van zijn manuscript en het uitgeven van De Kapellekensbaan, het absolute keerpunt in zijn literaire carrière, verlopen ruim drie jaar (15/3/1953). Uitgever Kuipers, een mislukt dichter, heeft privé-moeilijkheden en Boon heeft het gevoel dat hij een mislukt schrijver is die een onmogelijk boek heeft geschreven. Het is één van de meest aangrijpende passages uit de Memoires van Boontje: “Het enige wat me wat moed schonk, was om de zes maanden een brief van Kuipers’ rechterhand, Veeninga, die dan meedeelde: ‘In het voorjaar verschijnt uw boek!’ Ik schreef dan steeds een brief terug: Beste Veenmans, hartelijk dank!” (blz. 97).
Na het verschijnen van De Kapellekensbaan is Boon wel een beroemd man in Nederland, maar toch moet de schrijver verder voor zijn dagelijkse boterham blijven vechten. De erkenning in Vlaanderen is niet wat Boon zich ervan had voorgesteld: “En bij ons ontmoette ik Herman Teirlinck, de prins der Vlaamse letteren en die zei: “Maar wanneer gaat gij eens een boek schrijven dat op iets trekt?” (blz. 98).
Boontje op zijn best, in zijn rol van de eeuwige underdog die als geen ander de kunst verstaat het succes van de schrijver in Vlaanderen te relativeren, te ironiseren. Schrijft Boon zelf niet in “De Kapellekensbaan”: “mijn beeld is misschien wel geniaal, maar mijn geest heeft veel te korte beentjes”?
Ook Maarten Thijs klinkt nu totaal anders als hij “De Kapellekensbaan” moet recenseren, een boek waarin – zoals men weet – Louis Paul Boon ook nog een eitje te pellen heeft met enkele mensen van de KP en van de Rode Vaan. Dan luidt de conclusie, die merkwaardig genoeg meteen ook de eerste zin van de recensie is: “Dit boek is vooral het sprekend getuigenis hoe zelfs een groot talent nimmer tot volle wasdom geraakt, als het enkel op zichzelf bouwt.”
Als voorbeeld zingt Maarten Thijs de lof van Boon als “meester van het pakkende, plastische, filmische beeld”. Maar: “Deze gerichtheid op het visuele maakt de auteur echter minder gevoelig voor de beweging die zich achter de uiterlijke schijn der dingen afspeelt.” Maarten Thijs haalt in dat verband aan dat hijzelf vaak heeft kunnen opmerken dat Boon “enkel afgaande op een gelaatsuitdrukking, al te grif een beeld ontwerpt van de persoonlijkheid die er zich achter verschuilt, wat noodzakelijkerwijze tot grove psychologische fouten leidt.” Zijn we te voortvarend als we hierin een correctie lezen op de “Chaplinachtige” beelden die Boon van bepaalde (KP?) figuren heeft geschetst?
Maar bij de verdere uitdieping van deze kritiek, wordt afgestapt van het anekdotische niveau om meer de sociaal-realistische toer op te gaan, omdat in dezelfde optiek “de grote beweging der maatschappelijke groepen en krachten hem grotendeel ontgaat”. “Op grond van zijn temperament heeft Boon zich (…) een levensbeeld opgebouwd dat hij als Realisme presenteert, maar dat enkel de buitenkant der dingen weergeeft, dat niets te maken heeft met het klassiek en critisch realisme van bijvoorbeeld Balzac, Leo Tolstoj, Thomas Mann of Sinclair Lewis.” Het grappige is dat Maarten Thijs om zijn woorden te staven Boon zelf kan aanhalen: “maar een realistische waarheid is niet altijd een waarheid die politiek juist is.” (blz.170)
Waarop Maarten Thijs zelf de vraag stelt: “Hoe zit het dan met Balzac of Leo Tolstoj? Zij zagen toch ook niet politiek juist?” Neen, antwoordt hij zichzelf, “zij zagen niet politiek juist in deze zin dat zij niet de betekenis van de arbeidersklasse als stuwende kracht der historie hebben begrepen, maar (…) beiden zagen zij de maatschappij van hun tijd in een groots perspectief en dat maakt van hun romans monumenten van waarlijk realistische kennis.”
Boon wordt vooral verweten dat hij zijn eigen doelstelling op de allereerste pagina van “De Kapellekensbaan”, namelijk “de moeizame opgang van het socialisme tekenen”, niet waarmaakt: “De groep schooiers en halve dwazen die in de wereld van Termuren het rode vaandel dragen, zijn een belediging voor de arbeidersbeweging, juist zoals de smoelwerken van de menigte op het bekende Anseele-portret van Rik Wouters. En zo kunnen we besluiten dat onder het zegel der sociaal-democratie opnieuw een boek is verschenen dat veeleer een experiment van het schrilste laat-naturalisme is dan een pas voorwaarts naar een arbeidersliteratuur.”
Er is in het verleden door geleerde professoren als Paul de Wispelaere en Gerrit-Jan van Bork al heel wat geschreven over de diepgaande betekenis van de ingewikkelde structuur van De Kapellekensbaan. De roman bestaat immers uit twee grote vertellagen die onderling functioneel vervlochten zijn, voortdurend naar elkaar verwijzen, maar typografisch onderscheiden worden. Het cursief gedrukte deel dat zich afspeelt in de negentiende eeuw, bevat het rechtlijnig verlopende verhaal van het meisje Ondineke; in het rechtgedrukte verhaal, dat in het midden van de twintigste eeuw wordt gesitueerd, laat de auteur verleden en heden in elkaar overlopen door aan de rand van het verhaal van Ondineke eigentijdse en zelfs middeleeuwse (wan)toestanden te becommentariëren. In de Nederlandse literatuur was die romanstructuur kennelijk nieuw en gaf, zoals gezegd, aanleiding tot allerlei ingenieus opgebouwde theorieën.
Wat de exegeten, Muyres incluis, merkwaardigerwijs is ontgaan, is dat Boon zich voor de bouw van zijn roman op een bestaand literair model heeft geïnspireerd. Dat model is Het boek van Mandineke van Johan de Maegt.
De Maegt, geboren in 1876, was van 1919 tot aan zijn dood in 1938 redacteur van Het Laatste Nieuws en publiceerde vrijwel dagelijks cursiefjes in de krant onder de schuilnaam A.Rannah of Nele Klauwaerdinne. Het verhaal van Mandineke verscheen in de kroniek ‘Het verloren Hoeksken’ in Het Laatste Nieuws tussen 1934 en 1938 en werd in 1943 in boekvorm uitgegeven.
Volgens de dichter Marcel Wauters las Boon in de jaren ’30 dagelijks Het Laatste Nieuws en was hij een groot bewonderaar van Johan de Maegt. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat er opvallende structurele, inhoudelijke en stilistische overeenkomsten zijn tussen Het verhaal van Mandineke en De Kapellekensbaan. Het verhaal van de Maegt bestaat uit een rechtgedrukt en een cursief gedrukt gedeelte. De rechtgedrukte tekst bevat het in briefvorrn geschreven verhaal van de keukenmeid Mandineke en in haar cursief gedrukte antwoorden becommentarieert Nele Klauwaerdinne (de auteur zelf) de brieven van Mandineke. Ook de ontstaansgeschiedenis van Het verhaal van Mandineke en De Kapellekensbaan is identiek doordat beide boeken eerst in afleveringen in kranten verschenen. De naam van Ondineke lijkt wonderwel op die van Mandineke. Vaak zijn er ook opvallende inhoudelijke gelijkenissen die meer dan toeval zijn. In de aanhef van zijn boek schrijft Johan de Maegt: « Wij vergaan tussen halfenhalve boeken, Marie, gauw geschreven, nog gauwer bedacht, plat, zonder anker en zonne er in, zonder ziel en zonder bloed in woorden, en die niet moesten geschreven zijn, lijken van boeken, die na korte tijd tot stof vervallen, wat zeer goed zou zijn als dat stof niet de goede boeken overdekte en begraafde. Ik moet boeken hebben, Marie, waarvan een schrijver, al was hij zo een fel meester, er geen tien in zijn heel leven schrijven kan ».
En in het eerste hoofdstuk van De Kapellekensbaan schrijft Boon: « Het is mogelijk dat het onmogelijk is om iets nieuwer en juister te zeggen, maar over al het geschrevene daalt het stof der tijden neer, en ik peins dat het goed is als er om de 10 jaar een andere een kruis trekt over al die oude dingen, en de wereld-van-vandaag opnieuw uitspreekt met andere woorden ».
« Ik zeg niet dat Boon van Johan de Maegt heeft afgeschreven » , besluit Wauters, « maar wel dat hij sterk door zijn werk is beïnvloed. Opmerkelijk is trouwens dat Boon ook nog in de jaren ’60 in zijn cursiefjes geregeld personages uit het werk van Johan de Maegt ten tonele voerde. Een kluif voor doctorandi… »
Tot dusver Herwig Leus in “Het Laatste Nieuws” van 6/4/1991.
Ikzelf heb ook les gegeven over “De Kapellekensbaan”, meer bepaald over het hoofdstuk “De jacht begint”. Ziehier mijn notities:
– de schoonste boeken: slaat op hun eigen verhouding (telkens nieuwe dingen ontdekken), cfr. het gezegde “een goede vrouw is als een boek waarin je steeds nieuwe zaken ontdekt”
– klokzelen: pars pro toto voor kerken; een allusie op het toen nog erg religieuze Vlaanderen
– r(h)ijn
– harde zon: cfr.grimlach
– lapsus: die Willem was wellicht ook een “kleine, bedrogen man”
– tsinksenslaghe: hofdag
– de vrede: Godsvrede, bestand, wapenstilstand (vergelijk met koude oorlog: er is geen echte vrede, maar eerder “een bestand”)
– de bisschop enz.: allemaal Nobel
– gij roem, ik profijten: cfr. het verhaal en ook oorlogshelden
– aan zijn vingernagelen: op z’n nagels bijtend
– tot spijt van: hypocrieten, schijnheiligen, puriteinen, zeurkousen
– kwalijk: slecht
– seffens: onmiddellijk
– requiem in pace: rust in vrede
– hij moet zich verontschuldigen omdat hij nog leeft (cfr.oorlog)
Ronny De Schepper