Johan de Belie las “Het schijnbestaan” van José Saramago (1922-2010).
De Portugese auteur José Saramago (Nobelprijs 1998) voert in zijn roman ‘A Caverna’ (2000; ‘Het schijnbestaan’, Meulenhoff, 2001, vert. Maartje de Kort) het gezin van de pottenbakker Cipriano Algor ten tonele. Deze reeds oudere weduwnaar woont met zijn dochter Marta en schoonzoon Marçal Gacho op het platteland, even buiten het dorp. Bij het begin van het verhaal voegt een hond zich bij het gezin om er, ook wanneer we deelgenoot worden van zijn gedachten en emoties via de verteller, een onmisbaar en volwaardig lid te worden onder de naam ‘Gevonden’. In deze locatie zal spoedig nog een persoon een rol te vervullen krijgen: de weduwe Isaura Madruga; zij woont in het dorp.
Cipriano verkoopt het vaatwerk, dat hij samen met zijn dochter vervaardigt, exclusief aan het winkelcentrum in de stad. Dit is meteen het tweede luik van de roman: ‘Het Centrum’. Er bestaat nog een tweede band met dit winkel- en wooncomplex: schoonzoon Marçal werkt er als bewakingsagent. Daartoe verblijft hij telkens tien dagen ter plekke om daarna gedurende drie dagen thuis door te brengen. Cipriano brengt en haalt hem, combineert dit met de levering van zijn goederen. Samen maken ze telkens de tocht, via het dorp, nog wat natuur, braakliggend terrein, een grote industriezone. Dan volgt een zogenaamde groene zone die bestaat uit ontelbaar vele ondoorzichtige zwarte serres waar alle groenten en fruit geteeld worden die in de stad geconsumeerd worden. Tenslotte komen ze voorbij een gebied vol krotwoningen waarvoor ze beducht moeten zijn: de armen die hier wonen plegen vaak een overval op vrachtwagens. Uiteindelijk bereiken ze de stad: fraai gestroomlijnd, met daar als een tempel torenhoog Het Centrum.
Naar het einde van de roman leren we gedetailleerd wat dit gebouw allemaal te bieden heeft. In de bovenste verdiepingen zijn er woonunits, vooral bestemd voor de werknemers en hun gezin. Ook Marçal zal de eer te beurt vallen binnenkort zo’n inwonend personeelslid te worden. Wat zijn schoonvader voor een dilemma zal stellen: mee verhuizen of niet – alleen zijn bedrijf verder zetten is geen optie, zonder Marta lukt dat niet. Het Centrum: als winkelcentrum biedt het letterlijk alles te koop dat men zich droomt (een catalogus in 55 delen met elk 1500 pagina’s vertelt wat er is). Een bedenkelijke slogan luidt: ‘We zouden u alles verkopen wat u nodig hebt, als we niet liever hadden dat u nodig heeft wat wij u te bieden hebben’. Uit de slagzinnen die de muren binnen en buiten versieren, tot verbazing van Cipriano, nog deze typerende: ‘Het geheim van de smid bestaat niet, maar wij kennen het’. Een contradictie? Niet in de wereld van Het Centrum! Wat is er verder te vinden? Alles om de mens te plezieren, te ontspannen. Kermis, pretpark, reizen. Niets is hier onmogelijk. Je koopt een ticket en beleeft een reis naar de Noordpool of naar de woestijn, een safari in Kenia, het noorderlicht… Zin om een sneeuwstorm, een orkaan, een overstroming te beleven… het kan. Uiteraard restaurants, parken, twee ziekenhuizen, en ook een elektrische stoel en een executiepeloton… De wereld ligt hier aan de voeten van de consument, hij moet slechts een ticket kopen.
Dan komt de voor Cipriano fatale mededeling: Het Centrum zegt het contract op, het zal geen goederen van hem meer afnemen wegens tanende belangstelling – de mensen geven de voorkeur aan plastic. Een ramp. Des te meer omdat hij exclusief aan Het Centrum leverde en ook niet – evenmin in de toekomst – aan particulieren mag verkopen. Hij heeft geen broodwinning meer. Het Centrum domineert alles. Vanuit zijn centrale positie is het een demagoog die heerst over de stad. Die de voeding bepaalt (de groene gordel), de industrie; die bepaalt wie in zijn building woont, wie in de stad, wie als een outlaw in een krot. Het Centrum is terreur. Met de glimlach. Zonder dwang. Maar genadeloos, meedogenloos.
Kunnen vader en dochter het bedrijf van generaties zomaar opgeven? Brainstormen dus… Ze besluiten zes beeldjes te vervaardigen, figuren. Het voorstel wordt voorgelegd aan en aanvaard door de inkoper van Het Centrum. Driehonderd beeldjes zullen, op kosten van Het Centrum, aan proefpersonen gegeven worden ter beoordeling om de interesse te peilen. Het gezin gaat aan de slag, inderdaad helpt Marçal die een sterke band heeft met zijn schoonvader mee aan het project, onder welziend oog en commentaar van de hond. Helaas, pas is de levering van driehonderd beeldjes klaar of de melding komt dat Marçal moet verhuizen. Uitstel is onmogelijk. Dit betekent dan onherroepelijk het einde van het ambacht. Het gezin zal vertrekken. Zonder de hond, hij is niet toegelaten. Cipriano besluit te vragen of de weduwe Isaura, op wie hij stiekem de voorbije maanden verliefd was geworden (en had zij niet enkele signalen in zijn richting gegeven?) hem onder haar hoede wil nemen. Zo gebeurt, en meer: ze verklaren en bevestigen hun wederzijdse liefde… Maar meteen volgt het afscheid. Al zal het gezin nog vaak terugkeren naar hun oude huis, misschien na iedere tien dagen wanneer Marçal vrij heeft.
Cipriano went moeilijk in het steriele kleine appartement. Hij mist het bankje naast de houtoven waar hij zoveel uren doorbracht, wachtend op het drogen van de klei, wachtend tot het bakproces beëindigd was. Hij doolt rond in Het Centrum, probeert een aantal attracties uit. Hij gedraagt zich vaak als een rebel, tart de regels en normen – laat zich ongunstig opmerken. Aarden doet hij niet. Het Centrum met zijn expansiedrift was steeds aan het uitbreiden, in de hoogte, in de laagte. Tijdens graafwerken is men blijkbaar op iets verontrustends gestoten. Bewakingsagenten zullen, onder strikte geheimhouding, in shiften de wacht moeten houden ginds in de diepten onder het complex. Mysterie, dat prikkelt papa en wanneer Marçal ’s nachts op wacht staat slaagt hij er in zich bij hem te voegen en bij de ingang van een grot te belanden. Hij waagt zich naar binnen en is verbijsterd: zes aan een muur geklonken gemummificeerde lichamen, drie vrouwen, drie mannen bij wat de resten van een vuur waren die ooit hun schaduwen moeten opgeworpen hebben. Hij is ontsteld. Net als Marçal die het ook reeds gezien heeft. Ooit heeft Cipriano iets dergelijks gelezen stamelt hij…
Het wordt niet uitgesproken maar uiteraard is dit de grot van Plato. Het gezin wordt hier geconfronteerd met wat er aan de hand is, waar ze in beland zijn. Willen ze zo verder leven, vegeteren…? In deze wereld van schijn, in deze irrealiteit. Waar ze gedoemd zijn schaduwen van zichzelf te blijven, zichzelf te verliezen, geen identiteit te bezitten? Gedomineerd te worden door een bestaan waaraan iedere werkelijkheid, alle oprechtheid ontbreekt? Ze besluiten te vertrekken, dit oord van bedrog te ontvluchten. Zo vlug mogelijk hebben ze hun bagage klaar en rijden ze de stad uit naar huis. Maar eerst houden ze halt om Isaura en Gevonden mee te nemen. In het huis blijven wonen, het oude beroep weer opnemen is geen optie – hier kunnen ze niet overleven. Als laatste daad stelt Cipriano de volgende driehonderd beeldjes die ze reeds gebakken maar nog niet beschilderd hadden, als een soort wakers op buiten voor de oven. Daar zal uiteindelijk de materie weer zacht worden, desintegreren, verpulveren, terugkeren naar de aarde. Terwijl de twee echtparen en de hond vertrekken, op zoek naar een nieuw leven, een nieuwe realiteit.
De thematiek is duidelijk. In deze tijd is alles op consumptie gericht. Het bestaan is geregeld, geprogrammeerd van geboorte tot dood. De mens, het individu is niet meer de heerser over zijn handelen, emoties en gedachten. Alles is gericht op het snel bevredigen van verlangens, vluchtig. Daar stelt Saramago de rebelse Cipriano tegenover – die eerst uiterlijk zo rustige oudere man met een onafhankelijke geest wat zich manifesteert in confrontatie met leven binnen het Centrum. En in zijn band met de – hoewel aanhankelijke toch vrijheid-lievende – hond. Tenslotte plaatst hij de liefde van het gezin, met annex de weduwe, nog onbezoedeld door de consumptiemaatschappij als ontroerende maar krachtige tegenpool. Stilistisch is Saramago ook hier zijn typische zelf: bijna alle zinnen zijn een halve tot driekwart pagina lang, en bevatten dialogen, beschrijvingen, emoties, tussenkomsten van de auteur naast elkaar, slechts gescheiden door soms een komma of een hoofdletter. Dit vereist vaak sterke concentratie van de lezer, vooral om een dialoog te volgen. Het kan soms perfect werken als contrast wanneer de auteur zijn lezer dan onverwacht met een korte zin confronteert, deze raakt des te scherper. Zo bijvoorbeeld na een scène tussen Cipriano en Marta over de weduwe waarna vader zich afzondert in de badkamer en weent: “Een beetje zout water mengde zich met het zoete water dat uit de douchekop stroomde”.
Tenslotte wil ik nog twee teksten van de taalfilosoof Saramago uit ‘Het schijnbestaan’ meegeven ter overweging. “Je hebt mensen die hun hele leven lezen zonder dat ze één stap voorbij het lezen zelf komen, ze blijven aan de bladzijde kleven, ze zien niet dat de woorden slechts keien zijn waarover je een rivier kunt oversteken, die daar liggen om je naar de andere oever te brengen, de andere oever, daar gaat het om, Tenzij, Tenzij wat, Tenzij zulke rivieren niet twee oevers hebben maar een heleboel, tenzij iedere lezer zijn eigen oever is en de oever waar hij heen moet de zijne en strikt de zijne.” En deze: “Ik denk dat woorden alleen bestaan om met elkaar te kunnen spelen, dat ze niets anders kunnen en dat er, anders dan men zegt, geen loze woorden bestaan.”
Johan de Belie
Foto: from a poster for the premiere in Argentina of the short film La Flor mas grande del Mundo based on a story by the author (Presidencia de la Nación Argentina)