Het is vandaag al 95 jaar geleden dat de Antwerpse dichter Paul van Ostaijen (links op de foto naast Floris en Oscar Jespers) is overleden. Hierbij een schematisch overzicht van zijn werk.
1/humanitair expressionisme
Nadruk op de inhoud
– psychologisch
– detaillering
– “objectief”
– Entmythologisierung
– nieuwe zakelijkheid
– cynisme
“Music-Hall” (1916)
– anti-dichterlijke woordenschat (situering: stad, nl.Antwerpen; nieuwe beeldspraak)
– invloed van Jules Romains: unanimisme (Music-Hall = levenloos verzamelding dat op het moment dat het bevolkt wordt, leven krijgt en die mensen krijgen door dit samenzijn een eenheid)
– escapisme (tegen industrialisatie: laatromantiek)
– dandyisme (épater le bourgeois): in Berlijn zal hij het later “een buiten-lyrische hogeborstzetterij” noemen.
“Het Sienjaal” (1918)
“Het mag symbolisch heten dat op het moment dat Paul van Ostaijen tijdens de bezetting zijn bevlogen idealistisch-humanistische Het Sienjaal aan het pennen was, hij zich kandidaat had gesteld voor de op een na hoogste functie in de Vlaamse Rijkswacht, een militie die toen in oprichting was en die uitdrukkelijk tot taak had om met knokploegen tegenstanders van het activisme uit elkaar te ranselen.” (Marc Reynebeau, Het nut van het verleden, Tielt, Lannoo, 2006, p.219)
– kunst in dienst van de ethiek
– blijde aanvaarding van het leed (Van Gogh-cultus)
– poeta vates (zet het Sienjaal op groen voor de liefde)
– invloed van Walt Whitman en Filippo Marinetti (futurisme)
* woord i.p.v. zin
* nadruk op substantieven
* pauze, stilte
* associaties (kleur, klank, gedachten) helpen het gedicht vooruit in tegenstelling tot vergelijkingen die een stilstand zijn
b.v. “Avondlied”
“Koffiehuis”
“Vincent Van Gogh, nr.1”
“Liedje voor mezelf” (laatste gedicht voor zijn afreis naar Berlijn; ikzelf heb dit in de lessen van Mieke Musschoot vergeleken met “Suzanne” van Leonard Cohen) “Meisje” heb ik in een moment van zinsverbijstering eens in het Engels vertaald:
When will this secret pain,
which nobody knows nor will know, cease?
When shall I have to hide, very timidly,
and act shyly, because a man sees my nakedness?
And when will better stronger hands
touch my shoulders and caress my body,
as I do, every night,
before I fall asleep, tired by desire.
(Then I am naked and my nakedness
I shake softly before the dim-lighted mirror,
the electric lamp is clothed in a silk-scarlet flower.)
I wait and feel the immensity of my suffering,
while I know my life only vaguely incomplete.
2/typografisch expressionisme
Van Ostayens politieke opvattingen deden hem zowel in Vlaams-nationalistische als in de extreem-linkse hoek belanden. In 1918 trok Van Ostayen dan ook uit vrees voor moeilijkheden mee met de terugtrekkende Duitse troepen naar Berlijn, waar hij de November-revolutie (de Spartacus-opstand) van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht meemaakt. Op zijn vrijwillige (anderen zeggen: gedwongen) ballingschap wordt hij vergezeld van zijn grote liefde Emma Clément, “Emmeke” zoals hij ze zelf noemde en zoals het (gefantaseerde) boek heet dat Jan Lampo er in 2001 aan wijdde. Emma Clément had de reputatie een “meisje van lichte zeden” te zijn en alleszins had ze tijdens de bezetting verhoudingen gehad met Duitse officieren, zodat ook zij toch maar beter even kon verdwijnen. In Berlijn werd zij drugsdealer (cocaïne) en gooide in die hoedanigheid zelfs eens Hermann Göring van de trap, toen die wat te opdringerig zijn portie kwam opeisen. Al zou van Ostayen tot zijn dood van haar blijven houden, trouwde zij in 1921 wel met een rijke Duitse natuurkundige, Peter Pringsheim (waardoor ze overigens de schoonzus van Thomas Mann werd). Na diens dood keerde ook zij terug naar Vlaanderen, waar ze in de jaren zestig stierf.
In 1920 was van Ostayen ondertussen nog even terug naar Antwerpen gekomen om zich daar aan te sluiten bij het tijdschrift “Ruimte” van E.De Bock, samen met Marnix Gijsen, Wies Moens en Herman Vos. In een open brief aan Camille Huysmans legt hij uit waarom hij voor de Frontpartij koos in plaats van voor de socialisten: “Alle arbeiders worden geëxploiteerd, maar bij de Vlaamse arbeiders is er een surexploitatie.” Eind 1921 keert hij terug naar Duitsland voor zijn militaire dienst. Vanaf 1923 is hij weer in Antwerpen. Hij heeft nu de poëzie bijna volledig verlaten voor het proza. In 1925 sticht hij samen met de Nederlandse dichter Edgar du Perron en de Antwerpse schilder Jozef Peeters “De driehoek”. Vrij snel valt hij met deze laatste in ruzie (omdat die weigert het Singergedicht op te nemen wegens het feit dat Floris Jespers daarin voorkomt) zodat enkel in “Cahiers van de Driehoek” grotesk proza van hem verschijnt. Du Perron blijft (naast Gaston Burssens) zijn enige literaire vriend, wat o.m. uitmondt in een langdurige correspondentie. Na een jaartje in Brussel te hebben gewoond als kunsthandelaar, keert hij in 1926 alweer terug naar Antwerpen, dat hij een jaar later opnieuw zal verlaten voor het kuuroord Miavoye, waar hij in 1928 zal sterven aan tering.
Nadruk op de vorm
a)“Feesten van Angst en Pijn” (De dichter leverde in 1921 in Antwerpen één exemplaar van het boek op. Een gedrukte versie van de bundel verscheen echter pas na de dood van de dichter, in 1928.)
– invloed van Guillaume Apollinaire en Tristan Tzara (dada)
* wanhoopsthematiek (zelfvervreemding, absurditeitsgevoel)
* nadruk op (onvervoegde) werkwoorden
* afschaffing van vergelijking, van adjectieven
* afschaffing van interpunctie (vervangen door typografie in dienst van de tekst)
* collage-techniek (bestaande teksten, slogans, affiches…)
* sociaal geëngageerd (tegen kroon, kerk, kroeg en kapitaal)
b.v. “Vers 4” (loutering: nieuw begin; sikkelbeen is positief bedoeld!)
“Vers 5” (immanens = de immanentie = god, vandaar de aanroeping van al die mystici; bittere smaak: cfr. zijn cocaïnegebruik)
“In memoriam Herman van de Reeck” (één van de twintig gedichten aan hem opgedragen, andere: Gijsen, Moens, Burssens enz.)
“Fatalisties liedje” (mane thekel is “het teken aan de wand”, dat door Daniel aan Balthazar verklaard wordt als een profetie dat zijn rijk verloren zal gaan)
b)“Bezette Stad” (1921)
– thema: vereenzaming, absurde van de wereld
– illustratieve typografie in dienst van het woord (“Figurengedichte”: bestaan reeds van in de Griekse oudheid)
“Poëzie is enkel het gesproken woord”
“Het gedrukte woord is een vertaling van het muzikale in het grafische”
– orthofonetische schrijfwijze (ook al in “Het Sienjaal”)
– invloed van de jazz
b.v. “Europa volgens Erotiese Beddingen”
“Nachtelike optocht”
“Stad Stilleven”: de titel is een paradox. De expressionisten hadden namelijk een voorkeur voor de bruisende stad en “stillevens” kwamen dan ook alleen maar voor bij de impressionisten die liever de rust van het platteland opzochten.
Het heeft ook iets van “stilte voor de storm” (het gaat immers over Antwerpen tijdens de oorlog)
vignet = prenteblad (voorloper strip; cfr.volkszangers, analfabetisme) met feeën, pagen, jonkvrouwen enz.
de nacht (oorlog) vernietigt alle kleuren (dag, vrede)
irisgroen (lisbloem) – val (verwelken) – oxydegroen (gassen tijdens de oorlog)
elliptische stijl (eig. het verlaten slot – d.i. de stad – is het succes van de boze fee – d.i. de oorlog)
1 sent-praline-roza: de rozige crème van pralines van één cent
donkere rechterhoek beneden (op het prenteblad): censuur?
typografie kind: men wordt vlug volwassen tijdens de oorlog, maar in de typografie wordt dat dan kleiner want “child is father to the man” (“overmant”): een kind is vrijer, minder gedetermineerd
1001 nacht/oriëntaals: sprookjessfeer van het prenteblad tgo. bizar/donkerviolet
monstertaarten: zeer groot maar ook spookachtig (O.L.Vrouwetoren en Boerentoren)
jeugd: geïsoleerde positie (ze is er in feite niet: ze is gemobiliseerd, want men is niet jong tijdens de oorlog)
gasten: de inwoners (hebben geen deel aan het feest)
booglamp, laatste lamp: de maan (vals licht: weerkaatst enkel het licht van de zon)
plat-coulissen-reliëf: reliëf zoals opgeroepen in een decorwand die tegelijk de wand van de coulissen is (geïllustreerd in de B)
stap: typografie drukt onheilspellende verlatenheid uit, vandaar dat het wordt gerokken, maar eens gezet is het onherroepelijk (irreparabile)
citaat uit Georgica (Vergilius): “Sed fugit interea, fugit irreparabile tempus” (maar ondertussen vliet de tijd, onherroepelijk)
eunuch: de machteloze man die de stap doet (vereenzelviging met de dichter: men houdt geen rekening met het individu)
3/organisch expressionisme
nadruk op de stemming, de sfeer, het thema (lyrisme à thème)
“Nagelaten gedichten” (alle gedichten na 1921, postuum uitgegeven door Burssens)
– aanleunen bij kinderlied, nursery rhymes (opnieuw rijm!)
– eenvoud
– gedichten zonder onderwerp (het onderwerp is het gedicht zelf)
– muzikaal (“Eerste Boek van Schmoll” is de titel van een bundel die V.O. in 1925 wou uitgeven)
– terugkeer naar logisch zinsverband (premisse-zin, cfr.Melopee, gevolgd door repercussiezinnen)
b.v. “Melopee”
“Vlerken”
“Zeer kleine speeldoos”
“Avondgeluiden”
“Alpejagerslied”
“Boere-Charleston”
“Marc groet ’s morgens de dingen”
“Berceuse presque nègre”
“Gedichtje van Sint-Niklaas”
“Polonaise”
“Guido Gezelle”
“Huldegedicht aan Singer” (effectief geschreven in maart 1921 nadat Floris Jespers er zich één had aangeschaft! Hans Sachs: V.O. had een hekel aan Wagner. Fester Burg: tekst van Luther, getoonzet door Bach. Die wordt door V.O. wél positief geciteerd, maar in feite kent hij ook de muziek van Bach slechts zeer oppervlakkig. Misschien zou hij meer van de versie gehouden hebben die in de jaren zeventig van dit gedicht is verspreid en waarbij de muziek van “Yellow submarine” werd gebruikt. Ik vraag me ook af of de dubbelzinnigheid die wij nu aan “naaien” toeschrijven er toen ook al kon hebben ingezeten.)
Ronny De Schepper