Vandaag is het precies 65 jaar geleden dat George Harrison eens ging luisteren naar The Quarrymen, een groep bestaande uit John Lennon en Paul McCartney, als zangers en gitaristen, John “Duff” Lowe op de piano, Bill Smith op een zeer primitieve bas en Colin Hanton op de drums.
George Harrison was born and lived for the first six years of his life at 12 Arnold Grove, Wavertree, Liverpool, in a terraced house in a cul-de-sac (zie foto). The house had an outdoor toilet and its only heat came from a single coal fire.
Harrison said that, when he was 12 or 13, he had an epiphany. When riding a bike around his neighbourhood, he heard Elvis Presley’s “Heartbreak Hotel” playing from a nearby house, and the song piqued his interest in rock and roll. Soon after, Harrison’s father bought him a Dutch Egmond flat top acoustic guitar.
Toen hij genoeg kon spelen, stichtte George een skifflegroep, the Rebels, samen met his brother Peter and a friend, Arthur Kelly. On the bus to school, he met Paul McCartney, who was eight months older. Het was Paul die George had uitgenodigd om eens te komen luisteren. In March 1958, Harrison auditioned for the Quarrymen at Rory Storm’s Morgue Skiffle Club, playing “Guitar Boogie Shuffle” by Bert Weedon. Lennon felt that Harrison, then 14, was too young to join the band. During a second meeting, once again arranged by McCartney, Harrison performed the lead guitar part for the instrumental “Raunchy” on the upper deck of a Liverpool bus. Harrison soon began socializing with the group, and filled in on guitar as needed. By the time he turned fifteen, they had accepted him as a member of the group.

Van het een kwam het ander en in november 1958 sloot George dus aan bij The Beatles. Of beter gezegd The Quarrymen, zoals ze toen nog heetten. Deze skifflegroep was door John Lennon reeds gevormd in 1955. Als de Quarrymen in 1957 op een benefiet voor de kerkfabriek (!) spelen, ontmoet John Paul McCartney, wiens moeder onlangs is gestorven, wat een band schept, want bij John is net hetzelfde gebeurd. In die tijd wordt ook een 78-toerenplaat gemaakt in eigen beheer (die veel later ook op de “Anthology”-CD is verschenen) met daarop “That’ll be the day” van Buddy Holly en meteen ook al een eigen compositie (“In spite of all the danger”, uitzonderlijk van het duo Paul McCartney-George Harrison). Op dat moment is Colin Hanton de drummer en John Lowe speelt piano.
Het is het nummer van Buddy Holly dat ervoor dat George Harrison bij de groep komt, waarvan de naam dan meteen wordt veranderd in “Johnny and the Moondogs”. George was immers een grote fan van Buddy Holly, waarvan hij reeds een aantal nummers speelde bij zijn vorige groep, “The Rebels”. Later zouden The Beatles trouwens tal van Buddy Holly-composities op plaat zetten. Paul McCartney zou zelfs de auteursrechten van de overleden Buddy Holly over kopen.
Aangezien de meeste andere jongens al lang met spelen gestopt waren, bleven enkel John, Paul en George over, zodat Stu Sutcliffe in 1959 werd ingehaald als bassist ook al kon hij nauwelijks spelen. Op zijn aandringen werd de naam nog maar eens veranderd, deze keer in “The Silver Beatles”, alweer als eerbetoon aan Buddy Holly die als begeleidingsgroep The Crickets had (“crickets” zijn immers “krekels” en “beetles” – eigenlijk met twee e’s – zijn uiteraard “kevers”). Sutcliffe was net als Holly bijziende, maar droeg donkere glazen over zijn bril om er zo “cool” als James Dean uit te zien.
In augustus 1960 krijgen ze de kans om in Hamburg te gaan spelen. Eerst in de nogal vulgaire Kaiserkeller, later konden ze zich opwerken naar de beter gesitueerde Top Ten.
Er wordt altijd op gewezen welk een harde leerschool het wel is geweest: in de week moesten ze immers dagelijks vier en een half uur optreden en tijdens het weekend zelfs zes uur. Voor dergelijk hels tempo moesten ze wel hun toevlucht nemen tot het gebruik van opwekkende middelen. Bovendien deelden ze de affiche met stripteasedanseressen. Ook in die tijd was het dus al: seks, drugs en rock’n’roll!
Op die manier maken ze via Klaus Voormann (die later de hoes van “Revolver” zou ontwerpen) kennis met Astrid Kirchherr, die de “Beatleslook” zou hebben uitgevonden (het haar, de jasjes). Astrid meet Stu namelijk een nieuw kapsel toe dat sprekend lijkt op dat van… Klaus Voormann. Zij had hem immers zo geknipt omdat zij als “Exis” (existentialisten) fans waren van de films van Jean Cocteau en in één van die films loopt Jean Marais er met zo’n lang uitgevallen pagekopje bij.
De andere Beatles lachen hem aanvankelijk uit, maar als ze een tweede keer naar Hamburg terugkeren, nadat ze er eerst waren uitgegooid omdat George nog minderjarig was, heeft de jonge, en dus beïnvloedbare, George Harrison zijn haar reeds zo geknipt en even later volgen dan ook John en Paul.
Er is vanalles verteld over Astrid Kirchherr (o.a. dat ze lesbisch zou zijn geweest) en haar merkwaardige gewoontes gaven daar misschien wel aanleiding toe, maar in werkelijkheid was ze erg bescheiden en één van de weinigen die geen munt trachtte te slaan uit haar beroemde vrienden. De negatieven van haar historische foto’s (die ook zeer goed worden nagebootst in de film “Backbeat”) gaf ze b.v. aan George Harrison. Ze zag ze nooit meer terug. Want alhoewel ze beweert dat de overige Beatles altijd bevriend zijn gebleven met haar, weigerden ze toch mee te werken aan de film “Backbeat”, die over deze periode in Hamburg handelt.
In Hamburg namen The Beatles als begeleidingsgroep van Tony Sheridan op 22 juni 1961 ook een eerste elpee op, die eigenlijk maar een “halve” is, want op de andere helft speelt een ander groepje, namelijk “The Beat Boys” de begeleiding voor Tony (de nummers staan wel door elkaar op de elpee, dus het is uitkijken).
Eén nummer wordt op deze elpee door John Lennon gezongen, nl. “Ain’t she sweet”, en George Harrison brengt in “Cry for a shadow” een ode aan… The Shadows, wat ongewild een beetje cynisch is want de opkomst van de beatgroepen zou juist de teleurgang inluiden van instrumentale gitaargroepen zoals The Shadows of The Spotnicks (*).
Nadien worden ze met een bandje dat ze hebben opgenomen in de Decca-studio’s op 1 januari 1962 ook afgewezen door Columbia, HMV en EMI. Volgens mij overigens terecht. Het bandje is later op CD verschenen (minus drie nummers) en die CD is echt niet goed. Zelfs Har van Fulpen, de voorzitter van de Nederlandse Beatles-fanclub, schrijft in zijn “Beatles Dagboek” (uitgeverij Loeb, 1982) dat de gitaarsolo’s van George “te voorzichtig” zijn, de stem van Paul “onvast”, de drums van Pete Best “monotoon” en John klinkt duidelijk “ongeïnteresseerd (…) met name in de songs die hij duidelijk niet graag zingt.” (p.29)
Manager Brian Epstein gelooft echter in zijn jongens: “Eens zullen ze beroemder zijn dan Elvis Presley,” is zijn antwoord. In de (mede door George Harrison gefinancierde) Monty Python-parodie “All you need is cash” luidt het echter anders. Dan blijkt de homoseksuele manager van “The Rutles” niet echt in hun muziek geïnteresseerd, maar wel in “their trousers”.
Ook George Martin geeft twintig jaar later toe dat hij helemaal niet onder de indruk was van het kunnen van The Beatles: “Als je vandaag de dag een doodgewoon groepje van de straat oppikt, is het waarschijnlijk stukken beter dan The Beatles anno 1962”. Wie de live-cassette die ik uit die tijd heb, beluistert, zal hem geen ongelijk kunnen geven. Vooral het gitaarspel van George Harrison is ontzettend slecht. Toch is het precies George die hen aan het contract met Parlophone heeft geholpen. Hij zingt immers het English Music Hall-nummer “The Sheik of Araby” en daar zag George Martin, als producer van The Goons, wel wat in.
Het was trouwens ook George die de voornaamste promotor was om drummer Pete Best te vervangen door Ringo Starr (Hunter Davies, p.151).
Ondertussen is John Lennon getrouwd met Cynthia Powell. Een paar jaar later trapt Ringo Starr in identiek dezelfde val met het kapstertje Maureen Cox (de carrière van Zak was zo mogelijk nog korter dan die van Julian) en nog wat later is het de beurt aan George Harrison (met Patti Boyd, door minnaar Eric Clapton later vereeuwigd in “Layla” en “Wonderful Tonight”). Al die huwelijken hebben Beatlemania niet overleefd. Zelfs de verloving van Paul McCartney – zoals steeds iets minder impulsief dan de anderen – met de actrice Jane Asher knapte af.
Alhoewel George in die tijd een paar prachtige nummers levert voor de Beatles-elpees, zoals “I need you” en “Something” (**), allebei opgedragen aan Patti trouwens, en “While my guitar gently weeps”, zal hij toch altijd het kneusje blijven. Tot “Sgt.Pepper” alleszins. De invloed van oosterse muziek mag immers zeker op het conto van George Harrison worden geschreven. En ook (helaas) het gebruik van LSD – al komt de “verdienste” eigenlijk aan zijn tandarts toe (***).
Achteraf bekloeg John zich dat zijn nummers nooit echt klonken zoals hij het wilde, “terwijl er voor composities van Paul wél steeds tijd was om nog wat schoonheidsfoutjes weg te werken”.
Producer George Martin ontkent dit ten stelligste: “Als er iemand reden tot klagen had, dan was het George Harrison. Maar ik geef toe dat Paul beter zijn huiswerk deed.” Die manie van Paul zou trouwens tot de split van de groep bijdragen, want de andere drie konden uiteindelijk niet langer verdragen dat hij zich als een soort van “producer” ging gedragen.
Januari 1969 bracht de opnames van het Get Back-project, een project om weer terug te keren naar de eenvoud van vroeger. De bedoeling was om weer lekker op te nemen en weer te toeren zonder allerlei toestanden eromheen en dat alles zou dan worden gefilmd, er zou een tournee komen, een single en een album. Dat project faalde eveneens. Er werd niet getoerd, in de plaats deden ze onaangekondigd op 30 januari 1969 een optreden op het dak van hun studio in Londen. De lp kwam er ook niet, alleen een single (Get Back) en de film “Let it be” laat zien hoe de groep uit elkaar valt, geïllustreerd door de ruzie tussen George Harrison en Paul McCartney.
In de film “Imagine”, die de Amerikaan Andrew Solt in 1989 aan John Lennon wijdde, zien we hoe Lennon zich virulent afzet tegen Paul McCartney met het nummer “How do you sleep”, waaraan – het dient gezegd – ook George Harrison zijn medewerking heeft verleend, waardoor deze toch duidelijk “kamp” koos in de herrie. Daar staat echter tegenover dat George destijds wel de zijde van Paul had gekozen toen John “Revolution” als A-kant wilde i.p.v. Pauls “Hey Jude”. Zelfs al had John voor de single het bewuste zinnetje “count me in” veranderd in “count me out”, toch bleef George Paul steunen. “Lennon’s defeat caused a rift that never truly healed,” schrijft Richard Whitehead in The Times Guide to the Beatles.
Ook met de Beatles hun eigen platenlabel Apple liep het slecht af. “Het basisidee achter Apple was in die dagen dat we het jammer vonden dat veel geweldige muzikanten om aan de kost te geraken op hun knieën moesten kruipen voor de grote platenfirma’s. Dat hadden wij als Beatles ook moeten doen voor EMI, en dus beloofden we elkaar dat, als we ooit een beetje geld zouden hebben, dat we dan zouden trachten althans dit onderdeel van het Systeem te kraken.” (George Harrison) Onnodig te zeggen dat niet het Systeem maar zijzelf door deze ondoordachte filantropie werden gekraakt.
Ronny De Schepper
(*) En wat nog straffer is: The Beatles hààtten Cliff Richard & The Shadows. Althans toch volgens Hunter Davies (p.71). Dat was dan eerder omwille van Cliff Richard, maar toch…
(**) In de Britse komische TV-serie “Cold feet” zit wat dat betreft een hilarische dialoog. Om te verifiëren of de identiteit van iemands geliefde wel klopt, vraagt een politieagent: “What is her favourite record?” “Something by the Beatles,” antwoordt de jongen naar waarheid. Waarop de politieman antwoordt: “You have to be more precise, sir.
(***) Beide extremen zijn ook voorbeelden voor het feit dat George religieus een “zoekende” was. Hij was op dat vlak trouwens al een buitenbeentje van bij het prille begin, hij was namelijk als enige katholiek gedoopt (Hunter Davies, p.47). Aangezien Paul van Ierse afkomst was, was deze eigenlijk ook van katholieke afkomst, maar hij was niet gedoopt. Geen enkele van The Beatles is overigens religieus opgevoed.