Vandaag is al 65 jaar geleden dat het dramatische vliegtuigongeluk plaatshad waarin bijna het voltallige elftal van Manchester United, op dat moment misschien de beste ploeg ter wereld, om het leven kwam.
In totaal verloren er 21 mensen het leven, waarvan zeven spelers. In 2011 werd het verfilmd als “United” door James Strong, waarbij het verhaal wordt verteld vanuit het standpunt van de bekendste overlevende, Bobby Charlton (foto). Een aangrijpend document, dat wel, dat echter wel wordt verpest door plat anticommunisme (de match waarvan ze weerkeerden, was tegen Rode Ster Belgrado). Op de koop toe legt dit korte, niets terzake doende fragment een grote stommiteit bloot. Genoemde Bobby Charlton komt namelijk het land binnen met een valies vol eten (al was het verblijf van heel korte duur), maar als hij bij het verlaten van het ziekenhuis van München zijn bagage maakt, dan blijkt hij plotseling wel over pyjama’s, badjassen e.d.m. te beschikken! Wat daarentegen wél realistisch is, als je ’t mij vraagt, dat is dat er enorm wordt gerookt in deze film, ook door voetballers. Er is er zelfs één bij die voortdurend een pijp in zijn mond heeft!
Ik ben geen voetbalfan en dus per definitie ook geen fan van voetbalfilms. Maar met alle WK-gekte worden die natuurlijk op dit moment wel veelvuldig geprogrammeerd. Al vind ik dit persoonlijk heel stom: wie naar de voetbal wil kijken, krijgt hiervoor op dit moment ruimschoots de gelegenheid, hele zenders worden zelfs voor het voetbal gereserveerd, waarom wil men de andere zenders dan nog eens met voetbalfilms teisteren? Maar goed, sommige van die films wil ik dan toch wel gezien hebben. “Buitenspel” bijvoorbeeld omdat die van Jan Verheyen is (een notoire voetbal-onkundige).
Als voetbalfilm bij uitstek schieten mij Paul Van Himst, Bobby Moore, Pélé en… Sylvester Stallone te binnen in de krijgsgevangenenfilm ”Escape to victory” (*). Deze film krijgt meestal zeer negatieve kritieken (typisch is dat de spelers niet op hun vertrouwde plaatsen zijn opgesteld, zo is “onze” Paul Van Himst hier rechterback), maar zelf heb ik hem wel graag gezien. Al blijft de finale een draak zonder weerga natuurlijk!
Overigens is tijdens de Tweede Wereldoorlog effectief een voetbalfilm gedraaid en wel door de Duitsers (“Das Grosse Spiel” van Robert A.Stemmle in 1942).
Ex-voetbalspelers zetten soms ook hun beste beentje voor in “gewone” films of toch films die minder nadrukkelijk met voetbal te maken hebben. Zoals Vinnie Jones in “Lock stock and two smoking barrels” (Guy Ritchie, 1998), Eric Cantona in “Looking for Eric” (Ken Loach, 2009) of Emile Mpenza in “Hop” (Dominique Standaert, 2002).
Nog in eigen land draaide voetbalonkundige Jan Verheyen niet minder dan drie voetbalfilms, telkens naar Nederlands voorbeeld. “All Stars” van Jean van de Velde uit 1997 werd in 2000 “Team Spirit” en “In Oranje”, ook uit 1997, maar dan van Joram Lürsen werd “Buitenspel” in 2005. Tussendoor draaide hij in 2003 ook nog “Team Spirit 2”.
Nog uit Nederland komt “Don”, een jeugdfilm van Arend Steenbergen uit 2006. De korte samenvatting in Humo (“Don wordt van school gestuurd. Zijn oude vrienden laten hem links liggen. Wanneer Don verneemt dat er een voetbaltornooi voor scholen wordt georganiseerd, probeert hij een team bij elkaar te krijgen”) doet mij een beetje denken aan de Amerikaanse film “Breaking away” van Peter Yates uit 1979 waarin arbeiderskinderen (“the cutters”) het ook opnemen tegen de studenten uit hun geboortedorp. Het gaat hier dan wel over wielrennen, maar de “revenge”-gedachte lijkt me min of meer hetzelfde. De film (“Don”, bedoel ik) werd dan ook bekroond op allerlei jeugdfilmfestivals, maar Humo is het daar duidelijk niet mee eens: “De knullige dialogen en het gekunstelde acteerwerk maken de film weinig interessant als de kijker geen elfjarig voetballertje is.”
In Zweden was er Bo Widerberg met “Fimpen” (“Kleine jongen”, 1974). Als kind droomde Widerberg er, net zoals zovele andere kinderen, van een voetbalheld te worden, die Zweden naar de toppen van de roem zou voeren en hemzelf door iedereen bemind zou maken. Johan Bergman (Widerberg was ooit een grote fan van Ingmar Bergman!), een kereltje van een jaar of zes, zeven, is zo’n voetbalheld. Hij wordt ontdekt terwijl hij met zijn kameraadjes speelt en in minder dan geen tijd wordt hij opgenomen in het Zweedse nationale elftal. Zijn naam prijkt in ’t groot op alle borden, maar zelf kan hij niet lezen noch schrijven, want op school valt hij in slaap van vermoeidheid. Uiteindelijk kiest Johan ervoor zijn opleiding serieus onder handen te nemen en het voetballen enkel als kinderspel te blijven beoefenen. Nog één keer wil hij het Zweedse elftal nog wel eens uit het slop helpen en dat is dan als het ware toevallig tegen de ploeg van de Sovjetunie in Moscou…
De film werd niet goed ontvangen omdat hij noch een kinderfilm is, noch een film tegen de uitbuiting van kinderen (wat in de lijn had gelegen van zijn vorige films, “Adalen 31” uit 1969 en “Joe Hill” uit 1971).
Later was er in Denemarken “Af banen” (beter bekend als “We are the champions”) van Martin Hagbjer uit 2005, waarin een werkloze en gescheiden man (Lars Bom als Torben, niet te verwarren met de Nederlandse wielrenner Lars Boom) de zin in het leven terugvindt, als hij trainer wordt van een jonge voetbalploeg.
Maar de mooiste voetbalfilm is zonder enige twijfel “Bend it like Beckham” van Gurinder Chadha uit 2002, over een Indisch meisje (gespeeld door Parminder Nagra) dat wil voetballen tegen de religieuze tradities van haar familie in.
Beckham zelf speelt een cameo-rolletje in een andere voetbalfilm, “Goal!” van Danny Cannon uit 2005, ook wel “Rocky op voetbalschoenen” genaamd. Santiago Munez (gespeeld door Kuno Becker) is een jongen met een ongelooflijk voetbaltalent. Net als miljoenen andere jongens over de hele wereld, droomt hij ervan profvoetballer te worden. Door een of ander ongelooflijk toeval (daarvoor zal men de film ook echt moeten bekijken, vrees ik) wordt hij echter uitgenodigd om stage te komen lopen bij het Engelse Newcastle United.
Aannemelijker is “There’s only one Jimmy Grimble”, een Britse film van John Hay uit 2000, waarin de 16-jarige Jimmy Grimble (rol van Lewis McKenzie) in zijn dromen een sterspeler is van voetbalclub Manchester City.
Een voorloper van deze tendens is “Gregory’s girl”, een van de beste “coming-of-age” films die ik ooit heb gezien. Hij werd gedraaid door de Brit Bill Forsyth in 1981 en gaat over (uiteraard) Gregory (gespeeld door John Gordon Sinclair) die verliefd wordt op Dorothy (Dee Hepburn), een meisje dat zowaar in hetzelfde voetbalteam speelt als hijzelf. Dat kon blijkbaar nog in die tijd. Ik geloof zelfs dat ze béter was dan hij, wat mede deel uitmaakt van het plot van de film, want die gaat eigenlijk juist over de onzekerheden van Gregory of van eender welke puber, als je ‘t mij vraagt…
Hetzelfde “probleem” doet zich ook voor in “My life as a dog” van Lasse Hallström uit 1985, die zich in de jaren vijftig afspeelt. Hier is het voetbal echter ondergeschikt aan de bokswedstrijden die de twee (nog heel jonge) pubers samen betwisten.Het vrouwenvoetbal zit trouwens in de lift, dat blijkt o.a. uit “Her best move”, een Amerikaanse romantische komedie uit 2007 van Norm Hunter, waarin de vijftienjarige Sara Davis (rol van Leah Pipes) een aanstormend voetbaltalent is. Ze krijgt dan ook de kans om in het Amerikaanse nationale elftal te gaan spelen, maar dan moet ze de school laten voor wat ze is en ze wàs al niet bijster schitterend. Bovendien komt een liefdesgeschiedenis de zaken nog ingewikkelder maken. En ook uit “Soccer mom”, een Amerikaanse familiekomedie van Gregory McClatchy uit 2008. De soccer mom uit de titel is immers erg begaan met het voetbaltalent van haar dochter.
Maar meestal blijkt dat Amerikanen helemaal niets afweten van ons voetbal (denk maar aan de “geweldige” parodie in The Simpsons). Dat blijkt ten overvloede nog eens uit “The Pink Panther” van Shawn Levy uit 2006. Alhoewel het hier eigenlijk gaat om een moord, gepleegd tijdens de wereldbeker voetbal, komt de sport zelf maar zeer bescheiden aan bod. Dan mogen zelfs wielerliefhebbers zich gelukkiger prijzen! (Alhoewel, “the film stinks”, in meer dan één betekenis…)
Ronny De Schepper
(*) Naar zijn eigen zeggen (Autobiography, p.274) was Rod Stewart ook uitgenodigd om deel uit te maken van het vedettenelftal, maar hij kon helaas niet wegens “op tournee”. Gezien zijn liefde voor de sport zou ik zeggen: natuurlijk. Maar Rod in een filmrol? Het zou zeker geen aanwinst zijn geweest voor de film. (Hij hield er wel een vriendschap met Sylvester Stallone aan over.)