Seventy years ago the Lego company patented the design of its Lego bricks, still compatible with bricks produced today. Een aanleiding voor een korte geschiedenis van het speelgoed door Jef Heylen van het Mechelse Speelgoedmuseum…
Ik heb zo de indruk dat het een probleem is, waarover een kind zich eerder het hoofd zal breken dan een volwassene, tenzij het een universiteitsprofessor betreft… Van waar komt eigenlijk dat speelgoed waarmee nu wordt gespeeld ? Technisch heeft het een hele evolutie doorgemaakt, jawel, maar een aantal basisprincipes blijven hetzelfde : het in miniatuur weergeven van de werkelijkheid, het balspel, rammelaars, bikkelen…
Van onze vroegste voorouders vernemen we echter niet waarmee hun kinderen speelden. Daar zelfs jonge dieren spelen moeten we aannemen dat ook mensenkinderen via het spel greep trachtten te krijgen op de omringende en vaak angstaanjagende werkelijkheid, maar « speelgoed » is een onbekend begrip in de oertijden. Er bestaan weliswaar afbeeldingen van wat wij « poppetjes » zouden noemen, maar het betreft hier een religieuze, magische dimensie die we nu nog weervinden in voodoo-poppen e.d., maar die o.i. wel de aanzet kan geweest zijn voor het latere principe om in de speelgoedwereld de realiteit tot kleinere proporties te herleiden. Niet enkel zal dit immers gebeurd zijn wegens de gemakkelijkere hanteerbaarheid, maar het kind zal zich ook « mondiger » gevoeld hebben (en voelen) tegenover miniatuurtjes dan tegenover die « reusachtige » Umwelt. Wat is er immers hulpelozer dan een tinnen soldaatje ? Een uit de kluiten gewassen G.I. daarentegen is heel wat minder « kindvriendelijk ».
Het eerste speelgoed
In de Egyptische graven werden massa’s poppen gevonden, die trouwens reeds duidelijk die overgang weergeven. Enerzijds zijn het immers inderdaad nog religieuze symbolen, maar anderzijds speelden Egyptische kinderen van de gegoede klasse er wel degelijk reeds mee. Hun baby-broertjes en -zusjes beschikten trouwens al over rammelaars. Zelfs de eerste paardjes op wielen (ook een constante) gaan naar de tijd der Egyptenaren terug.
Werden bij de Grieken die poppen reeds in zekere mate geperfectioneerd (bewegende ledematen), dan is het hier vooral echter het bikkelspel wat ons interesseert. Ook deze maal zijn er immers magische connotaties aan te wijzen, met name dienden die bikkels in eerste instantie om de toekomst te voorspellen. Vandaar dat ze oorspronkelijk gemaakt waren uit de beenderen van schapen want u herinnert zich wellicht dat de auguren (en niet de augurken, flurk !) uit de ingewanden van de wollige viervoeters ook reeds conclusies meenden te mogen trekken over de toekomst van ons mensdom. Nog een geluk dat vadertje Marx zich later op wat meer wetenschappelijke gegevens kon steunen !
Ook het bikkelen blijkt trouwens een constante te zijn, want niet alleen dient de oorsprong van de Griekse bikkels in het Nabije Oosten gezocht, ook onze Germaanse voorvaderen gooiden met veel zwier een soort van teerlingen die bekrast waren met runetekens en alzo dachten ook zij een boodschap van het Hogere te kunnen ontwaren. We hebben de indruk dat « ’t Pallieterke » nu nog steeds op die manier tot stand komt. Het zijn ook de Germanen die een hoge dunk hadden van de ganzen, maar of zij dan ook aan de wieg van het ganzenbord hebben gestaan is onzeker.
Maar goed, laten we bij de Grieken blijven, want verder treffen we hier nog hoepels aan en draaitollen en balspelen en… en… Kortom een hele gamma om de rijkeluiszoontjes mee zoet te houden. En dat was nodig. Want wat zijt ge nu als pederast met een lastig knaapje ?
Zoals gewoonlijk hebben de Romeinen niet echt voor iets nieuws gezorgd. Ze beperkten zich tot polijsten van wat de Grieken hun hadden voorgedaan. De knikkers werden ronder en gladder en hinkelen kon je nu op een heuse baan, i.p.v. in het zand.
De kloof tussen arm en rijk
Hoe minder speelgoed, hoe minder opvallend de kloof tussen arm en rijk natuurlijk. Arme kinderen waren helemaal in het productiesproces ingeschakeld en aan spelen werd er dan ook nauwelijks gedacht. Gelukkig waren er ook compensaties. Door de arbeid die ze leverden werden ze rap voor vol aanzien en seksuele spelletjes bijgevolg van op jeugdige leeftijd toegestaan.
Niet dat de rijke kinderen van dit soort amusement zouden verstoken blijven, maar zij moesten toch een beetje meer op hun tellen letten. In de Middeleeuwen moesten die zich daarom o.m. onledig houden met een « bilboquet », een balopvanger die het symbool is geworden voor de prijs van het Speelgoedmuseum. Alleen werd de bal vervangen door een wereldbol.
Vanaf de renaissance werd de kloof weer opnieuw veel groter. Rondreizende verkopers brachten ruiterfiguurtjes uit klei, houten speelgoed uit Nürenberg (waar ook een beroemd speelgoedmuseum is gevestigd), kinderwagens, poppenhuizen en hobbelpaarden aan de man. Daarnaast bleef ook het stokpaard een… stokpaardje.
In de achttiende eeuw wordt onder invloed van de romantiek het beeld van het kind als miniatuur-volwassene bestreden. Een houding die nu opnieuw haar tegenstanders kent, maar die destijds positief bedoeld was. Rousseau en de zijnen wilden immers het kind zo lang mogelijk buiten het slopende productieproces houden. In de denktrant van Rousseau legde vooral ene mijnheer Fröbel (de naam klinkt allicht niet onbekend) zich toe op de praktische uitwerking van deze ideeën. Van hem is dan ook de eerste « blokkendoos », je kent ze wel de primitieve rechthoeken, kubussen, hollen en cilinders waarmee je heuse kastelen kan bouwen. John Spilsburg vond toen ook de legpuzzel uit, die oorspronkelijk de bedoeling had het kind op een speelse manier aardrijkskunde bij te brengen (het waren nl. verknipte landkaarten).
Door de Industriële Revolutie kennen we in de negentiende eeuw een terugval van de kwaliteit van het speelgoed. In plaats van handgemaakt werd het nu machinaal vervaardigd. Toch is het ook dan reeds merkwaardig hoe vlug de speelgoedindustrie de werkelijkheid op de voet volgt. Als in 1885 de eerste auto van Karl Benz over de weg sputtert b.v., dan zien we niet lang daarna de fameuze speelgoedautootjes opduiken die nu niet meer weg te denken zijn. Zonder natuurlijk de speelgoedtreintjes te vergeten die oorspronkelijk op spiritus of met 220 volt reden. Een heet hangijzer dus.
Kort nadien ontstaan ook de troeteldieren, met op kop natuurlijk de Teddy-beren. Troeteldieren hebben kinderen altijd gehad, maar oorspronkelijk was dat dan in de letterlijke zin van het woord. Wanneer echter o.a. door de bevolkingsexplosie, maar ook door andere oorzaken het niet meer mogelijk wordt voor iedereen om huisdieren te hebben, dan doen deze sympathieke vervangers hun intrede.
De link met de echte dierenwereld blijkt trouwens reeds uit de benaming « Teddy-beer ». Dit gaat namelijk terug op het feit dat de toenmalige Amerikaanse president Teddy Roosevelt een beertje weigerde dood te schieten (met wat er nog overbleef aan indianen had hij minder gewetensproblemen), waarna een fabrikant van speelgoedbeertjes (Morris Michtom in 1903) officieel de toelating vroeg om zijn product die naam te geven met de bekende woorden « Won’t you let me be your own Teddy-bear »…
Indelingen in eeuwen zijn natuurlijk puur kunstmatig. Dat ondervinden we b.v. aan den lijve in onze eigen eeuw. De scheidingslijn met de « donkere » negentiende eeuw is immers niet dat nietszeggende jaar 1900, maar wel de Tweede Wereldoorlog. De welstand die daarna in alle geïndustrialiseerde landen tot uiting kwam, vertaalde zich dan o.m. in een uitwissen van de grens tussen arm en rijk. Ja, we weten het wel, je kan altijd nog méér en nog duurder wensen, zoals in dat sprookje van Grimm, maar in de grond speelt nu zowel het kind van de arbeider als dat van de industrieel met Plavmobil of met Lego of met noem maar op. Een verworvenheid van de arbeidersstrijd a.h.w. !
Referentie
Ronny De Schepper, Een korte geschiedenis van het speelgoed, De Rode Vaan nr.49 van 1983