Gelukkig, eindelijk rust, ze zijn weg. Wat een drukte iedere ochtend. Onbegrijpelijk. Dan was het in mijn tijd anders, het ontbijt betekende een trage start van de dag. Maar hier! Eer de ouders en die twee kinderen de deur uit zijn…
Enfin ik wil niet klagen. Ik mag mezelf gelukkig prijzen dat ik nu hier hang na zoveel jaren. Hoeveel waren het er wel niet dat ik opgesloten moest doorbrengen op die zolder, aan de kant gezet als schilderij, als kunstwerk, genegeerd als voorvader. Snikheet in de zomer, ijskoud in de winter. Tientallen, toch wel zo’n veertig denk ik – je raakt natuurlijk de tel kwijt. Ik mocht me nog gelukkig prijzen dat men me had ingepakt in een stevig doek. Zo was ik in ieder geval een beetje gevrijwaard van stof, had ik geen last van spinnen of ander ongedierte. Maar toch, zo verbannen terwijl ik gewoon was een prominente plaats te bezetten in het salon waar ik het dagelijks leven kon meemaken, of andere tijden in het bureau, dan volgde ik de boeiendste transacties en geschillen – wat heb ik toen genoten, spannend! Ach, al die herinneringen… Maar de laatste jaren. Weggezet als een waardeloos object. Ik paste blijkbaar niet in het interieur, dus weg met mij. Met moeite kon ik nog de geluiden opvangen en zo min of meer volgen wat gebeurde in het gezin, bij mijn nazaten. Zodat ik uiteindelijk enkele jaren geleden begreep dat de laatste bewoonster, inmiddels weduwe, ook ten grave gedragen werd. Toen heb ik wel voor mijn lot gevreesd. Zou ik in de handen van een uitdrager belanden? Nee, een reddende engel dook op. De dochter van de vrouw. Die ik trouwens herkende aan haar stem, zij was hier tenslotte opgegroeid. Bij het leegruimen van de woning kwam ik tevoorschijn en zij bleek geïnteresseerd. Vond mij mooi, enfin misschien niet mij als persoon maar het geheel. En zij herinnerde zich dat er over mij gesproken was als zijnde een verre voorouder. Inderdaad, zij moest een kleindochter in de ik weet niet hoeveelste generatie zijn. Ik dus haar overoverover…grootvader. Hoe dan ook, zo belandde ik tenslotte hier, in de woonkamer van dit jonge gezin waar ik inmiddels al zo’n twee jaren met genoegen op neerblik uit mijn centrale positie.
Het was in het begin wel vreemd, dat moet ik zeggen. Voor beide partijen. Mijn aanwezigheid, misschien als nogal opdringerig ervaren, werd niet door iedereen gesmaakt. Vooral de kinderen leken in het begin geïntimideerd. Misschien lijk ik zoals ik hier geportretteerd ben wel op een te strenge soort opa. Wat ik niet bepaald was denk ik. Natuurlijk wisten deze mensen niet wie ik was, hoe ik was. Net daarover werd de eerste weken van mijn verblijf gespeculeerd. Het was soms wel grappig wat ze zich allemaal inbeeldden. Het feit dat ik me had laten schilderen, zo ten voeten uit, plechtstatig, en dat in de tijd dat ik moest geleefd hebben… Ik zou dan wel een belangrijk figuur geweest zijn. Een burgemeester? Maar zonder de tekenen van het ambt, opperde iemand. Nee, maar adel. Onmogelijk zei de vrouw, dan zou zij adellijk bloed bezitten en daarvan was nooit gesproken in de familie. Dan toch een notabel! Ah, nu had ik goedkeurend kunnen knikken. Als notaris behoorde ik inderdaad bij de geziene burgers van de stad. Helaas, het zal voor de familie een raadsel blijven.
Ook voor mij was het trouwens een hele aanpassing. Stel u voor, veertig jaren had ik niet deelgenomen aan het leven. Wat er niet al veranderd was. Nu had ik al heel wat wijzigingen in het dagelijks leven moeten aanzien in de periode voor ik zo nonchalant naar de zolder verbannen werd. Decennia waren langsgetrokken terwijl ik, bewegingloos, alles gadesloeg. Verbijsterend was het wat ik soms zag. Hoe alles evolueerde. De uiterlijkheden, zoals de kleding. Maar vooral de opvattingen. Soms dacht ik dat de wereld op zijn kop stond. Dan wil ik het nog niet eens hebben over de periodes van die oorlogen. Onbegrijpelijke jaren waren dat voor mij. Met pijn en leed voor de familie; waar ik machteloos op moest toezien. En dan nu, het betekende een hele schok. Inmiddels heb ik me wel verzoend met een zo veranderde maatschappij. Het was wennen dat moet ik zeggen. Kan u het zich voorstellen hoe ongeloofwaardig het was toen ik zag dat men via een klein toestel blijkbaar met iemand anders kon spreken. Het principe van de telefoon kende ik inmiddels, al was het in mijn leven nog een rariteit, maar later werd het een vertrouwd beeld. Nu evenwel moest ik vaststellen dat het allemaal draadloos gebeurde, wonderlijk. Zoals ook de kinderen, Robby en Cathy, zich soms urenlang met dat toestel vermaakten. Want blijkbaar kon je er ook allerlei spelen op vinden, en inlichtingen opzoeken. Dat alles ontdekte ik langzaam terwijl ik nieuwsgierig het leven van dit gezin gadesloeg. Er was heel wat te leren voor mij.
Twee jaren leef ik inmiddels met deze familie mee. Als notaris, met een loopbaan van bijna vijftig jaren, heb ik wel een en ander gezien, gehoord, beleefd. Een hele ervaring. Daarnaast was er mijn gezin. Tot mijn schande moet ik bekennen dat ik daar – dat besef ik pas nu ten volle – hoe secundair hun betekenis voor mij geweest is; hoe gering mijn rol in hun leven. Het is een schrijnend inzicht. De impact op het bestaan van mijn drie kinderen moet wel heel gering geweest zijn. Hoe keken ze tegen mij aan, de man die zich slechts bij de maaltijden vertoonde. Een man die dan zwijgzaam, zonder belangstelling voor hun dagelijkse bezigheden, verscheen om even later weer in zijn kantoor te verdwijnen. Iemand met wie ze slechts geconfronteerd werden in verband met schoolrapporten die goedkeurend of kritisch bekeken en beloond werden, maar zonder echte warmte. Zelfs op feestdagen – hoe scherp merk ik nu het verschil – wanneer er steevast familie of vrienden uitgenodigd werden, torende ik als een gastheer boven het gezelschap. Was ik ooit als een vader bereikbaar voor hen? Wat een verschil met hoe Luc omgaat met zijn kinderen, hoe Anja met hen praat – hoe die ouders naar hen luisteren. Luisteren! Heb ik ooit de klank van de stemmen van mijn kinderen gehoord? Hen zien spelen? Hen weten treuren? Wat zou ik dan deelgenoot geweest zijn van hun gedachten, hun vreugden, hun pijnen, hun verdrieten – de rol, de taak van een vader besef ik pas nu.
Wat heb ik de voorbije twee jaren genoten. Van de verheven plaats waar men me liet belanden werd ik deelgenoot van het huiselijk leven. Zoals dit zich afspeelde in de leefkamer waar de huisgenoten zich in de zetels nestelden, en in de eetkamer die er een geheel mee vormde. Het was daar dat de meest boeiende gesprekken gevoerd werden. Toen ik na enkele weken over de verbijstering in verband met de evolutie van de wereld heen was, ontdekte ik hoeveel warmte er van dit gezin uitstraalde. Langzaam, beetje bij beetje leerde ik hen kennen. Het was ook mijn enige bezigheid, observeren, interpreteren. Het mag vreemd klinken maar steeds meer wist ik me betrokken bij alles wat er gebeurde. Voelde ik me een lid van de familie. Wat ik in feite – met een sprong in de tijd – ook wel was. Wat kon ik genieten van de gesprekken die gevoerd werden ’s avonds terwijl de damp uit de soepborden sloeg. Hoe gretig sloeg ik alle woorden in me op. Hoe bewonderde ik de wijze waarop de ouders hun kinderen gidsten, hoe raakte ik vertederd als ik merkte hoe de jeugd zich liefdevol tot hun moeder en vader richtten. Wat had ik graag deelgenomen aan die dialogen, bij hen aangeschoven. Helaas, tot bewegingloosheid en stomheid was is veroordeeld, hoe droef. Ik kon geen deelgenoot worden. Onmogelijk om bij hen plaats te nemen in de zetel. Met hen naar dat wonderlijke fenomeen te kijken en net als zij commentaar te geven op wat er te zien was in een wereld die mij onwaarschijnlijk, ongeloofwaardig leek.
De zondagen bij regenweer waren hoogdagen voor mij deze twee jaren. Dan bleef het gezin meestal een ganse namiddag in mijn nabijheid. Soms bleven ze een tijdlang elk apart verdiept in een eigen bezigheid, een boek, of die rare telefoons waarvan ik geen hoogte kon krijgen. Meestal verscheen er een of ander gezelschapsspel op tafel en straalde er van de sportieve rivaliteit zoveel verbondenheid uit. Ik voelde steken van jaloezie. Ik wou opgenomen worden, me in hun midden bevinden. Buitengesloten wist ik me; onterecht natuurlijk, absurd. Vooral omdat ik me schuldig wist. Aansprakelijk tegenover mijn eigen gezin, ooit zo lang geleden. Wat een verzuim, nooit had ik me betrokken geweten bij hun vreugden, bij hun droefenis, bij hun noden. Hoe had ik mijn ganse leven uitsluitend voor mezelf geëxisteerd, voor mezelf en voor mijn werk. Blind voor de mensen om me heen. Die, dat besef ik nu, van me hielden, hoe vreemd dat ook is. Terwijl ik die gevoelens niet beantwoordde, hen niet eens zag. Kil, doods moet ik geleken hebben, vrees ik. Ongenaakbaar. Terwijl me zoveel geboden werd waar ik blind voor was. Onbereikbaar. Is dit nu een straf voor mijn onvergeeflijk verzuim, dat ik vergeefs hunker deelgenoot te worden van de warme intimiteit die ik voortdurend aanschouw en die nu voor mij onbereikbaar is. Gedoemd tot schouwen en horen, tot hunkeren, tot bewegingloos ondergaan. Met het schuldbesef knagend, de herinnering aan mijn gezin dat vast met een evenredige dosis liefde en warmte gewapend geconfronteerd werd met mijn afzijdige kilheid. Wat een gemis.
Dit zelfbeklag is zinloos, net als de verwijten die ik me maak. Ik moet afstand nemen van het verleden. Tenslotte ben ik gereduceerd tot een tweedimensionaal voorwerp, gedoemd om zwijgend, inert toe te zien op wat om me heen gebeurt. Dus kan ik maar beter focussen op alles dat zich aanbiedt, genieten van de schoonheid waarmee ik momenteel geconfronteerd word. Een les trekken uit wat ik nu op een afstand mag meebeleven. Hopend dat het nog jaren zo mag blijven. Jaren… wat betekenen ze in mijn bestaan dat zich al zo lang voortsleept. Eens komt toch wel het ogenblik dat ik opnieuw verdwijn, ergens achteraf… een zolder, een kelder, een uitdragerij. Welke onzekere toekomstbeelden wachten mijn ogen nog, die ogen die ooit zo blind waren voor het wezenlijke van het leven? Die nu gretig naar het onbereikbare leven staren terwijl ik me afvraag welke blik de schilder mij ooit meegaf. Ik zie mezelf, mijn geportretteerde ik, niet – hoe kijkt het de wereld in? Koud, gevoelloos, of is er toch een glimp van warmte te bespeuren in de wijze waarop ik naar het gezin kijk. Dat mag ik dan maar hopen…
Johan de Belie
P.S. Wat moest ik hier in godsnaam bij plaatsen als illustratie? Dan maar “mysterieus portret in het MAS in Antwerpen” van de VRT. Het betreft een schilderij van de 17e-eeuwse vergeten kunstenares Michaelina Wautier uit Antwerpen, maar het mysterieuze schuilt in de afgebeelde persoon…