Naar aanleiding van de twintigste verjaardag van het kinderrechtencommissariaat, hoorde ik vijf jaar geleden op Radio 2 vermelden dat de twee kinderrechtencommissarissen die Vlaanderen tot nu toe heeft gekend (Ankie Vandekerckhove werd na twee mandaten opgevolgd door Bruno Vanobbergen, die op 11 februari 2015 van het Vlaams Parlement het licht op groen kreeg voor een tweede mandaat voor zes jaar) allebei gevormd werden door dezelfde professor, Eugeen Verhellen. Maar het strafste was nog dat men zo tussendoor vermeldde dat prof.Verhellen was overleden! Daar wist ik niks van. Ik heb in de jaren tachtig prof.Verhellen nochtans een aantal keren geïnterviewd voor De Rode Vaan en daar had ik toch een soort van vriendschappelijke band aan overgehouden (*). Al zag ik de professor wel niet vaak meer terug, zodanig zelfs dat de laatste keer ik hem niet meer herkende. Dat kwam ook wel omdat het in mijn geboortedorp Temse was en ik hem daar absoluut nooit had verwacht. Maar ter gelegenheid van zijn overlijden, zie ik nu dat hij geboren is in Sint-Gillis-Waas, opgegroeid in Stekene en naar school is gegaan in Sint-Niklaas, zodat het toch niet zo vreemd is. Waaraan prof.Verhellen is overleden, ben ik niet te weten gekomen, maar ik heb tot mijn verbazing wel vastgesteld dat hij kerkelijk werd begraven. Hoe dan ook, om prof.Verhellen postuum te eren, publiceer ik hierbij nogmaals de reeks interviews van destijds.
“Jarige jongeman doodt baas en klant”, “Indonesische student te Leuven opgepakt”, “Minderjarige pleegt gruwelmoord te Luik”, “Minderjarige dubbelmoordenaar wellicht onder ministerieel toezicht”, “Brugse grafschenners zijn zes minderjarigen”, “Gauwdiefjes (14 jaar) betrapt in supermarkt“. Een kleine bloemlezing van een weekje “Laatste Nieuws”.
Maar dit komt ook uit “Het Laatste Nieuws”: “Een tweede vaststelling is, dat delinquentie eigenlijk tot het normale gedrag van de jongeren behoort: 266 jongens en meisjes van de 399 gaven immers ronduit toe één delict te hebben gepleegd. Moest hetzelfde onderzoek jaren geleden zijn uitgevoerd, dan zouden we dezelfde resultaten gekregen hebben. De jeugddelinquentie is immers in vergelijking met vroeger weinig of niet gestegen. Wél het aantal interventies of het aantal jonge mensen dat wordt voorgeleid. Dàt is duidelijk een symptoom van onze tijd“.
Aan het woord is Dr.Eugeen Verhellen, werkleider van het Seminarie en Laboratorium voor Jeugdwelzijn en Volwassenenvorming van de Rijksuniversiteit van Gent. Het spreekt vanzelf dat dit merkwaardige artikel (zeker omdat het in “Het Laatste Nieuws” verscheen) onze aandacht wegdroeg. We gingen Prof.Verhellen dan ook eens zelf opzoeken voor een diepgravende babbel.
Als we hem om te beginnen vragen het seminarie voor jeugdwelzijn wat nader voor te stellen, verwijst hij op de eerste plaats naar het experiment in Dendermonde, dat zij hebben begeleid. Dit kwam erop neer dat kinderen niet meer werden geplaatst. Men bleef weliswaar binnen de bestaande wetgeving, maar men maakte gebruik van een aantal mogelijkheden die tot dan toe niet werden benut, zoals opvoedingsbijstand en jeugdbeschermingscomités. Een gelijkaardig experiment vond trouwens aan de andere kant van de taalgrens plaats, meer bepaald in Mons. Dit gaf nogal spectaculaire resultaten, waardoor de opvatting dat kinderen niet noodzakelijkerwijze dienen te worden geplaatst, kon worden gestaafd, maar het beleid heeft deze aanpak eigenlijk nooit overgenomen. Een nevenverschijnsel van dat experiment was dat het seminarie daar in Dendermonde een samenwerking had tot stand gebracht met de jeugdbeschermingsinstanties ter plaatse, waardoor regelmatig parket, jeugdrechters, jeugdbeschermingscomité en in een later stadium zelfs de politie werden samengebracht. En daaruit kon men afleiden dat hoe vlugger men in die filter gaat werken, hoe meer kans men heeft om jongeren van een “delinquente carrière” te behoeden, maar ook hoe meer beleidsrelevante voorstellen daaruit voortkwamen. Toen heeft men zich de bedenking gemaakt dat kinderen eigenlijk toch wel bijzonder zwakke rechtsobjecten zijn en daarom schakelde men zich in in de internationale “kinderrechtenbeweging”. Zo kwam ook medewerking met “Vinger in de pap” (BRT) tot stand.
GEEN VERHOGING, WEL VERSCHUIVING
– Laten we er maar meteen invliegen, indien u het goedvindt, Prof.Verhellen. U zegt dat de jeugdmisdadigheid niet is gestegen, maar anderzijds kan u zeker niet ontkennen dat een groot deel van de bevolking (83% volgens bepaalde onderzoekingen) het wel zo ervaart. Denken we maar aan het gevoel van onveiligheid dat men heeft in grote steden, aan het geweld rond de voetbalpleinen en ook op bepaalde rockconcerten. Ik ga de oude discussie over punk hier niet heropenen, want men kan dit trouwens ook vaststellen op hard-rockconcerten, wat zowat de tegenpool van punk zou moeten zijn…
Prof.Verhellen: Dat de jeugdmisdadigheid niet is gestegen, is geen bewering van mij alleen. Dat is een antwoord dat we hebben uit criminologisch onderzoek. En dat is in het verleden geregeld gebeurd. Er moet dus iets zijn in de maatschappij waardoor men die indruk heeft dat het blijft stijgen. Er bestaan op dit vlak zeker geen cijfergegevens die dat zouden staven. Waar men wél zeer precieze cijfers over heeft dat is over het delinquentiegehalte onder de jongeren en dat draait rond de zeventig procent. Dat gaat dan over jongeren tussen 15 en 18 jaar en dat cijfer is vrij constant. En dat komt ook overeen met internationale studies. Deze studies komen tot stand door zelfrapportage, ook wel “dark number”-studies genoemd. Men legt jonge mensen dus een lijst voor met delicten en zij worden verzocht om – uiteraard anoniem – aan te kruisen, welke zij daarvan hebben gepleegd.
Zeventig procent pleegt aldus één delict op een periode van ongeveer drie jaar. Dertig procent (van die zeventig uiteraard) plegen er zelfs meer dan drie. Zeventien en een halve procent dààrvan pleegt zeer ernstige delicten. Er bestaan geen echte onderzoekingen over, maar dat percentage moet ongeveer overeenkomen met dat van de volwassenen. Slechts 11,5% komt overigens maar bij de politie terecht, 8,1 bij het parket en 4,4 bij de jeugdrechtbank.
Uit studies is gebleken dat er een verlegging is van de aard van de criminaliteit, neem nu die plotse toename van agressie rond het voetbalveld, dat is geen bewijs dat de criminaliteit zou stijgen. Men zou kunnen zeggen dat dit crimineel gedrag is dat zich anders in de huiskamer of in de anonimiteit voordoet. Dit gaat vooral over wat men noemt “de kleine criminaliteit” (en dat geldt niet enkel voor jongeren). Deze zou nu meer in het oog springen. Eerder dan zich in te houden zal men bij lichte frustratie nu al rapper eens een “klappeke” geven. Ook vermogendelicten horen tot de kleine criminaliteit, kleine winkeldiefstallen bijvoorbeeld, inbraken in auto’s en dergelijke.
Maar hoe escaleert dat dan? Een jongere wil bijvoorbeeld een handtas roven van een oud dametje of zoiets, het kan best zijn dat hij dat doet voor honderd frank of zelfs voor niks, maar door allerlei verwikkelingen moet hij zich verdedigen en hij geeft een verkeerde slag en dan noemt men dat plotseling “zware criminaliteit” …
DE “CRIME CARROUSEL”
Prof.Verhellen: Dan is er ook nog wat wij noemen de “crime carrousel”. We leven in een crisisperiode en je moet al niet veel verbeelding hebben om in te zien dat door enerzijds die verschuiving van de criminaliteit en anderzijds de angst die mensen daardoor krijgen dat er – en niet alleen naar delinquentie toe – herkenbare figuren moeten zijn waarop zij bij de enen hun angst kunnen projecteren en bij de anderen hun zekerheden. Op politiek vlak worden bijvoorbeeld de “politiekers” als zondebokken aangewezen omdat ze niet aanwezig zijn in het parlement, maar tegelijk verlangt men van hen ook een bepaalde zekerheid.
Daarmee volstaat de uitleg echter niet. Voor die zondebokken moet men herkenbare figuren hebben. Delinquenten hebben daar altijd bij gezeten. En ook jongeren. De jeugd is een categorie waartegen men zich in moeilijkere perioden afzet. Zelfs in hoogconjunctuur. Ook al spreken de cijfers dat tegen. De waarneming van de mensen over jongeren is anders dan de feitelijkheid.
Als men dan zo’n zondebok heeft en de sfeer van angst neemt toe, dan neemt ook de aangiftebereidheid toe. Veronderstel: laat op de avond komen twee jonge gasten bij u op bezoek, een oud dametje ziet dat en denkt: dat zien d’r me toch twee verdachten uit. Het is zo dat dit soort denken toeneemt tegen tien of vijftien jaar geleden. En de kranten vijzelen die angst nog een beetje op.
En dan treedt er een zeer specifiek mechanisme in werking. Doordat de aangiftebereidheid stijgt, moeten de mensen die het vervolgingsbeleid in handen hebben hun status waarmaken. Het wordt bijvoorbeeld veel moeilijker voor een magistraat om bepaalde dingen te seponeren die hij tien, vijftien jaar geleden wél zou hebben geklasseerd. Anders beantwoordt zijn status niet meer aan de tijd. Vandaar meer ijverige politie-agenten tegen jongeren om beter aan te slaan bij de publieke opinie. Dat is die zogenaamde “crime carrousel”.
Natuurlijk verhogen op die manier ook de “pak-kansen”. En zo krijgt men een tweede verschijnsel dat men misschien met bepaalde statistieken kan aantonen dat er inderdaad meer jongeren gesnapt worden. Er wordt meer aan preventie gedaan, in die zin dat er meer gepatrouilleerd wordt, ja dan is er natuurlijk ook meer kans dat je iets ziet natuurlijk. De registratie kan dan inderdaad verhogen.
Nu het een met het ander zou wel een aanduiding met zich kunnen brengen dat er misschien wel een verschuiving is naar zwaardere delicten. Op bepaalde parketten blijkt dit inderdaad zo te zijn. Voorlopig is dit nog vrij uitzonderlijk, maar de frequentie neemt wel toe.
Maar de vraag is natuurlijk: wat ga je daartegen doen? En wat minister van Justitie Gol probeert bijvoorbeeld (jongeren sneller naar de correctionele rechtbank verwijzen in plaats van naar een jeugdrechtbank, red.), dat is gewoon de repressie verhogen en daarmee de crime carrousel nog wat aanzwengelen.
Wij, en met ons ook nog tal van andere criminologen, denken net het omgekeerd: wij zeggen stop aan heel die repressieve sfeer waarin de jeugdcriminaliteit wordt gestoken, ook al kun je daar electoraal wellicht wat succes mee halen, want historisch is bewezen dat deze aanpak niet veel oplost. Hic en nunc kan je daar wel op terugvallen omdat je niks anders hebt, maar bouw dringend een ander beleid uit, een welzijnsbeleid. Maar dat kan je natuurlijk niet afzonderlijk beschouwen, dan komen we bij het hele beleid terecht en dat zou ons te ver leiden, veronderstel ik.
GOEDE TIJD VOOR CRIMINOLOGEN
– De invloed van de crisis dus. Akkoord, iedereen spreekt daarover. Behalve, merkwaardig genoeg, de delinquenten zelf. Als men bijvoorbeeld voetbaldelinquenten interviewt dan wijzen die er steevast op dat zij weliswaar meestal werkloos zijn, maar zij ontkennen dat dit er iets mee te maken heeft.
Prof.Verhellen: Maar criminologen ontkennen dat niet! Kijk, stel je voor, hier komt een gemaskerde man binnen en die neemt die stereo-installatie mee, dan klopt er iets niet natuurlijk. Of je dit nu delinquentie noemt of niet, hier is iets niet juist. Als je er dan in zou lukken om aan die kerel te vragen: “Waarom doe je dat? En hoe ziet het met de crisis”? Dan komen we er niet, hé. Neen, het gaat over criminologische onderzoekingen van wat er gebeurt in crisisperioden. Vandaar dat het nu een enorm goeie tijd is voor criminologen. Zij moeten immers ter hulp komen om de sociale problematiek op te lossen! Het is trouwens ook een goeie tijd voor psychiaters. Er is immers een sociale problematiek die dieper zit dan de motieven van één individu. Het feit dat iemand werkloos is zegt nog niets over de werkloosheid. Zelfs het feit dat er vele jongeren werkloos zijn zegt eigenlijk nog niets over de werkloosheid. Wat is het mechanisme van de werkloosheid? Welke perspectieven krijgt een groep jongeren in een samenleving op werk, op toekomst, welke toekomst…? En niet elke werkloze jongere zit wellicht te overdenken: omdat ik werkloos ben, zal ik nu es… Da’s een mythe die moet worden doorbroken. Maar het zal wel zo zijn dat als werkloosheid voor jongeren geen perspectieven biedt zoals zoveel jaren geleden, dat hun hele opvoeding failliet lijkt, want alles wat hij moeten doen heeft terwijl hij zijn broek op de schoolbanken zat te verslijten was in functie van wat de cultuur vond dat hij later moest doen. En daarop heeft een jongere geen antwoord. Ik zal weliswaar niet beweren dat hij zeer bewust delinquentie als antwoord kiest, hé! Maar het betekent dat een hele generatie antwoordloos is op een maatschappelijke situatie die voor hen nochtans enorme afmetingen aanneemt. En dan zou het best kunnen dat delinquentie of radeloosheid in het algemeen een uiting is van “we hebben geen antwoord”. En een samenleving zou er in z’n beleid dan precies moeten naar streven om die jongeren antwoorden te laten vinden. Moet dat nu gaan via werk? Daarover spreek ik me niet uit. Ik ben geen economist. Maar het is in elk geval fout om aan de andere kant te gaan staan, de traditionele kant, namelijk repressief optreden. Daar willen wij vooral tegen waarschuwen. Wat de perspectieven dan wel moeten zijn voor jongeren, dat weet ik niet, laat ze hen zelf invullen, maar geeft er hen de ruimte voor.
DE “ROEP VAN HET VOLK”
– Die andere kant, dat repressief optreden, daarvoor heeft dus minister Gol gekozen. Nochtans heeft ook hij op een bijeenkomst van de Raad van Europa verklaard dat de crisis de misdadigheid als dusdanig niet stimuleert, maar dat het inderdaad de bevolking is die een hardere houding aanneemt tegen afwijkend gedrag. Maar hij komt tot een heel andere oplossing: hij wil namelijk via een verhoogde repressie tegemoet komen aan deze “roep van het volk”. Dat noemt men dan electoralisme wellicht?
Prof.Verhellen: Kijk, mijnheer Gol behoort tot de PRL. En in het verkiezingsprogramma van de PRL staan woorden als “beteugeling” en uitdrukkingen als “er moet weer orde op zaken worden gesteld”. Het is zonder meer duidelijk dat deze partij met dergelijk programma stemmen wou winnen. Dat is dus electoralisme, inderdaad. Maar onafgezien van die figuur en zelfs onafgezien van die partij leeft hoe dan ook die hang naar het orde-op-zaken-stellen onder de bevolking. En men grijpt daarvoor naar de traditionele repressieve middelen. Wat die bevolking en ook de beleidsmensen echter niet willen inzien dat is dat deze gewoon geen nut hebben! En daarom vallen we dan ook dat beleid aan. Een tweede kenmerk van het beleid is trouwens het fragmentaire. Binnen de Vlaamse deelregering (met name op het departement van mevrouw Steyaert, met wie Gol overigens een bevoegdheidsconflict uitvecht, red.) liggen er heel andere voorstellen op tafel. Of die nu al dan niet worden uitgevoerd dat is nog iets anders, maar men heeft in elk geval een werkgroep samengebracht die met andere voorstellen voor de pinnen is gekomen. Eerder in de richting van het uitbouwen van een jeugdwelzijnsbeleid, wat dit dan ook moge voorstellen. Als collega’s van Gol hem erop attenderen dat dit toch nogal een fameuze tegenspraak is, dan antwoordt die gewoon dat dit zijn taal niet is. Er is dus hoegenaamd geen sprake van een geïntegreerde aanpak.
Dat is niet enkel het geval voor delinquentie. Zo zijn wij op dit moment aan het onderzoeken welke crisismaatregelen speciaal de jongeren treffen. Zo is er onder meer de leerplichtverlenging. Wat brengt dat nu op dat men de leerplicht verlengt voor schoolmoeë jongeren? Bovendien hebben we daarnet over dat maatschappelijke perspectief gesproken. Het is zeker niet meer zo dat je je kinderen kunt wijsmaken: hoe verder je kunt studeren, hoe meer je kunt doen. Het enige wat nog overblijft is: hoe verder je kunt studeren, hoe meer je weet en dan moet je maar je plan trekken. Toch heeft de school nog altijd het eerste imago. Er zijn nog heel veel mensen die daarin geloven. En die vinden we vooral terug in die bevolkingscategorieën die nu het meest worden getroffen. Laten we zeggen: de lagere sociaal-economische klassen hopen nog het meest dat hun kinderen door te studeren later enkel een handtekening moeten zettn en dat ze dan gedaan hebben met werken. En precies die worden nu het meest bedrogen natuurlijk.
Verder heb je nog de traditioneel schoolmoeë jongeren, die helemaal met dat intellectualisme van die school niet meekunnen. Waardoor hun creativiteit nog meer monddood gaat worden gemaakt dan dit het geval was op veertien jaar.
En dan krijg je daarop aansluitende maatregelen bij. De aspiraties bijvoorbeeld om een vormingsplicht voor jonge werklozen in te voeren. Dan komen ze op hun zestien jaar van de school en omdat ze werkloos zijn, krijgen ze er dan nog eens een verplichte vorming bovenop. Dan moeten ze nog eens naar ’t figuurzaakclubken of leren praten of weet ik veel. En dat alles om zogezegd de jeugdwerkloosheid op te lossen. Welnu, dit duidt erop dat men geïntegreerd niet ziet wat men erdoor aan het creëren is. En men wil het ook niet zien in hoofde van mijnheer Gol, die zegt: ik ben justitieminister. Alsof justitie in de echte betekenis van het woord, in een democratische staat – en zo zou het toch moeten zijn – geen welzijnsbetekenis heeft!
En zo zouden we nog uren kunnen doorgaan natuurlijk. En dat hebben we dan ook gedaan. Daarom kunt u volgende week in dit blad het vervolg van dit boeiende gesprek lezen, waarin we het o.m. zullen hebben over jongeren als slachtoffers van geweld, het irrationalisme van agressieve daden, over het “besmettingsgevaar”, over de willekeur van de jeugdrechter en over, jawel, bezuinigingen op het vlak van de jeugdzorg. En dat alles onder de titel: “Kunnen blikken meer kwetsen dan een vuistslag?”
(*) Hij gebruikte met name de interviews in zijn lessen.
Referentie
Ronny De Schepper sprak met prof.Eugeen Verhellen: “Men zoekt naar zondebokken”, De Rode Vaan nr.6 van 1983