Wat een vreugde moet het geweest zijn voor onze voorvaderen toen ze tot de onthutsende bevinding kwamen dat ze het vuur konden aanwenden voor culinair gebruik. Eeuwen lang dienden ze de filets van de buffel, de borststukken van de mammoet, de billen van het hert, het hart en de lever van de bizon rauw en bloederig te verorberen. Nu konden die bien cuit, à point, bleu of saignant aan vrouw en kroost voorgeschoteld worden! Ze konden zich ontpoppen tot ware chefs, klaar om drie sterren of vijf toques in ontvangst te nemen.

Natuurlijk eigenden de mannen zich de heerschappij toe over het bakken en braden van wild en gebraad dat zij moeizaam uit bos en oerwoud aansleepten. Deze delicate taak kon niet aan vrouwen worden toevertrouwd. Zij mochten voor het bijhorende maagvulsel instaan. Granen pletten, brood bakken, een soepje koken. En laat hen eventueel ook die minderwaardige beesten, deze die dwaas rond de hut rondscharrelen binnen het jachtterrein van de dames, kippen en ganzen, een kopje kleiner maken. Wit vlees – daaraan valt voor een echte man geen eer te behalen! Maar die lappen vlees, dat spierweefsel waar het bloed uitdruipt, dat is een genot om het sissend en sputterend in de vlammen om en om te wentelen.

Er is niet echt een groot verschil te duiden tussen de man die met het vel van een buffel om het lijf geslagen een ribstuk van een bizon op een twijg in het vuur roostert en de man die in short, met bloot bovenlijf, in de linkerhand een Jupiler, in de rechterhand op een vleesspies een entrecote op zijn Big Green Egg omwentelt. Hun blik, hun gelaatstrekken, de uitstraling van hun ganse zijn… Hun ego. Hier staat een man. Dé man. De jager. De voeder. De heerser. Hij bedwingt hier en nu majestueus dat gevaarlijke element: het vuur. Hoe toornig het ook mag dreigen, hij weet het te bedwingen. Sterker nog: onder zijn handen, met behulp van zijn krachtige adem is het ontstaan. Hij, en hij alleen, slaagde er in wat voor eega en kroost een troosteloze hoop hout of pulver leek, tot leven te brengen. Onder hun bewonderende blikken ontlokte hij aan het dode materiaal een minuscuul vlammetje. Dat hij tot aller ontzetting in een minimum van tijd (of soms wat langer) kon laten opbloeien tot een hen allen begeesterend walmend vreugdevuur. Wat een verwachtingen hield dit in! Reeds lijkt nu de geur van gebraden ossenhaas door de ruimte te zweven; zinsbegoocheling natuurlijk (of het rooster werd na het laatste gebruik niet goed gereinigd?).

In de oertijden was dit dagelijks spektakel geen ritueel. Het voorzag in een levensbehoefte. De mens diende gevoed te worden, en het begrip vegetariër stond niet in hun woordenboek. Sterker nog, ze beschikten niet eens over een woordenboek. En Sandra Bekkari moest nog geboren worden, haar dreigende hete adem voelden ze dus niet in hun nek. Zodoende zorgden ze voor de nodige eiwitten en proteïnen, ze vingen op tijd en stond een wrattenzwijn, een beer, of strikten een haas, en gaven het resultaat ten prooi ten behoeve van zichzelf, eega en koters. Zo werd het nuttige aan het aangename gepaard. Helaas, driewerf helaas. Hoe laag is de mens gevallen. Hoe decadent is de maatschappij geworden. Hoe kon het nihilisme zo om zich heen grijpen en ons benevelen.

Wat is de oorzaak? Gemakzucht? Omdat we voor de basisingrediënten niet meer de ooit noodzakelijke inspanningen moeten leveren… De tijden dat we er met knots of speer op uit trokken om een malse entrecote of een filet mignon te versieren liggen ver achter ons. We stappen bij de slager binnen en even later verlaten we het pand met een tournedos in ons bezit; zonder slag of stoot! Of we snuffelen gewoon in de koelruimte van Colruyt of Aldi. Diepen daar een rumpsteak, een pakje chipolata en enkele baconburgers op die we aan de kassa met slechts de inspanning van het bovenhalen van een smartphone als prooi naar ons hol kunnen meeslepen. Waar de pret begint. Want amusement is het. Vertier. Hier is de oorspronkelijke bedoeling van dit culinair gebeuren naar de achtergrond verdrongen. Een werk van barmhartigheid, de hongerigen spijzen zoals we het leerden bij Mattheüs 25:35-36? Dat is secundair. Hoofdzaak is nu de handeling, het gebeuren; niet het resultaat telt. Misschien wel het afgeleverde product, dat maakt immers deel uit van de ceremonie. Maar niet de verorbering ervan, het platvloerse tot zich nemen van het hoogwaardige resultaat, het sacrale product. Niet het ordinaire kauwen, knabbelen, met speeksel vermengen, slikken. 

Kijk. Zie Hem staan. Stralend. Een aureool boven het hoofd. Het lijf gekneld in een schort met aangepaste opdruk (jaarlijks vaderdagcadeau), ‘The Grillfather’ staat er onverbloemd op vermeld. Of die andere die de heer met een fraaie gespierde naakte tors siert, een beeld waar zijn partner nauwelijks van durft te dromen. En die met het ludieke ‘Ik steak alles in de fik’. Misschien is er zelfs een bbq-er die enige zelfkritiek weet te verdragen: ‘Dat zwarte is het nieuwe krokant’… Fier staat hij rechtop, overschouwt de hem toevertrouwde taak. Als Napoleon na de slag bij Austerlitz torent hij uit boven het slagveld. Als Genghis Khan bij Samarkand blikt hij tevreden neer op wat voor hem ligt. De bloederige lappen speenvarken, de kalkoenhaasjes, de zwarte pensen. Hij triomfeert. Dit is zijn rijk, hier is Hij heer en meester. Dit zijn de gewillige onderdanen die hem tot koning, tot keizer, tot grillmaster zullen kronen. En hem over luttele minuten de verschuldigde eerbied en eeuwige dankbaarheid van echtgenote en kroost zullen garanderen.

Het genot begon al de dag voordien. Er was het aanschaffen van de nodige ingrediënten die ter slachtbank zouden geleid worden. Een werkje dat, watertandend, met kennis en precisie diende volvoerd. En dan, een hoogtepunt, het ’s avonds in familiekring aankondigen: “Morgen…”, dan een gepaste dramatische stilte laten vallen, spanning opbouwen… “Morgen zal er barbecue zijn!”.

Hij blikt de tafel rond, speurt de uitdrukking op de gezichten af. Het verwachte juichen blijft uit, er barst geen spontaan applaus los. Vermoedelijk zijn ze overdonderd, emotioneel geschokt, in de war, ontroerd bij het vooruitzicht? “Het wordt een festijn!” belooft hij zijn hem adorerende volgelingen die eerbiedig zwijgend naar hem opblikken. Die woordenloosheid drukt allicht hun diepe verwachting uit, ja toch…?

Triomfantelijk blikt hij uit over zijn koninkrijk. Hoe zorgvuldig had hij de aanmaakblokjes gedeponeerd, enkele kranten vlam laten vatten, het geselecteerde hout (hij zweert bij berk) zien smeulen… Terwijl hij minachtend dacht aan die snoever, Peter De Clercq, wereldkampioen bbq. Ja de boeken die de man geschreven heeft staan ook in zijn kast, geschenken voor verjaardagen en nieuwjaar – geen letter heeft hij er in gelezen; nee, hij is selfmade. Dat soort gedoe. Zoals nu onlangs, Denen onder de naam ‘Make it all’ die hier tot nieuwe kampioen gekroond werden. En dan dat clubje dat won met een kip gegaard op een bierblikje! Een aanfluiting van de goede zeden. Bespotting van alle morele waarden. Hij sluit een seconde de ogen, haalt diep adem, het ‘moment suprême’: de T-bone wordt met gratie op het altaar neergevlijd, geofferd aan de goden van de bbq. De hoogmis is van start gegaan. Sparkribbetjes mogen het reeds schroeiende koeienvlees vergezellen. Rook, spetters, geuren, het leven is de moeite waard. Het verwondert hem dat Bach hieraan geen cantate gewijd heeft; een gemiste kans.

Trots werpt hij snel een blik over de schouder richting gezelschap. Zitten ze popelend, het water uit de mond lopend, rond de tuintafel die voorzien is van enig wat hem betreft overbodig maagvulsel, te weten ordinaire groenten als sla, komkommer, tomaten, olijven, en zelfs stokbrood? De Green Egg geeft zijn eerste oogst prijs. Er is nu ruimte voor hamburger, brochette, saté. Die lijdzaam hun lot ondergaan terwijl hij de eerste vleeslappen tussen de verbouwereerde wachtenden deponeert. Nu is hij niet meer te bedwingen. Bieflapjes, karbonade, varkenshaas, entrecote, speenvarken, souvlaki, zelfs Braziliaanse picanha (hij staat open voor andere culinaire culturen), lam, kipfilet, witte worsten, merguezworstjes, spekfakkels, kipdrumsticks, papillotten met zalm (al heeft die zijn echtgenote op zijn verzoek geknutseld). Dan zijn plots de laatste vetdruppels door het rooster sissend in het hellevuur verdwenen. De show is voorbij, het doek kan zakken, de spots gedoofd. 

Met een tevreden maar vermoeide glimlach begeeft hij zich ter tafel waar zich benevens de disgenoten een overvloed aan minder levend spierweefsel bevindt. Een hoeveelheid die de buurt nog drie dagen in overlevingsmodus zou kunnen houden dankzij zijn exuberant bbq-enthousiasme. Voldaan streelt zijn blik de restanten van een kleine dierentuin. Bevredigd, jawel… na het innige, het intieme contact met al dit fraais uit het dierenrijk ontbreekt het hem aan iets dat eetlust genoemd wordt. Geen hap zou hij in zijn mond en verder door zijn slokdarm krijgen. Ook al wie rond de tafel geschaard zat kijkt inmiddels met afschuw naar de hompen gebraden lijk die opgestapeld een stilleven vormen waar zelfs Käthe Kollwitz zich niet aan zou wagen het te schilderen. Wat moeten ze daarmee aanvangen… Na de hierna volgende woorden van zijn echtgenote zien we hem, de Meester van de barbecue, langzaam verbleken, even naar adem snakken, en met een laatste blik naar zijn Green Egg in onmacht vallen. “Dat kunnen we morgen allemaal nog wel opwarmen in de microwave…”… haar woorden echoën hem eeuwig achterna.

Johan de Belie             

Illustratie: Meat barbecued at The Salt Lick restaurant (foto vxla from Chicago, US – Brushing Meats with BBQ Sauce)

Een gedachte over “Het hoekje van Opa Adhemar (99)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.