Eufoda, het CD-label van het Davidsfonds, startte twintig jaar geleden met een serie over de Vlaamse volksmuziek. Er zijn eerst drie CD’s verschenen. “’t Ros Beiaard doet zijn ronde” brengt muziek die bij ommegangen, processies en gildefeesten wordt gespeeld, “Werkman, komaan” is gewijd aan sociaal geëngageerde liederen en “Van liefde komt groot lijden” gaat niet enkel over liefdesverdriet maar ook over de geneugten van seksualiteit en erotiek. Of er later nog andere zijn verschenen, weet ik niet.

Gent is op alle drie de CD’s tamelijk goed vertegenwoordigd. Hebben wij niet echt een traditie op het vlak van ommegangen, waardoor er geen “Gentse” muziek op staat, dan treffen we bij de uitvoerders wel Marcel Ketels aan, die als lid van het blaasoctet Octophoros heel wat marsen voor zijn rekening neemt.
Zowel bij de erotiek als bij de sociaal geëngageerde liederen ontbreekt uiteraard Karel Waeri niet (’t Lanteerntje, De Vooruitgang, De Kleine Oorlog). “De Jagers te Paard” wordt, net als een lied over “Vera Paz” (in de helft van de 19de eeuw vertrokken kolonisten vanuit het Gentse beluik ‘Sasseblindeke’ – in de volksmond de Vera Paz – naar het Guatemalteekse district Santo Tomas, op zoek naar een beter bestaan) gezongen door Wannes Van de Velde, Paul Rans en Wilfried Moonen, maar de meeste Waeri-liederen worden gezongen door Erik Wille en niet door Walter De Buck. Wille wordt o.a. begeleid door Hans Quaghebeur die ook draailier speelt bij Laïs en Kadril, de groepen die voor een nieuwe folkrevival hebben gezorgd. Het is echter opvallend dat op deze CD’s voor een “authentieke” aanpak werd geopteerd. Men wil met andere woorden zo dicht mogelijk de originele uitvoering benaderen in plaats van er een rockbewerking van te maken. Uit zijn uitzendingen op Klara herkennen we hierin de voorkeur van Paul Rans, die zowat de coördinator is van het project, al wil dit niet zeggen dat Rans totaal afkerig staat tegenover moderniseringen. Tenslotte treedt hij ook soms op met Olla Vogala en deed hij ook mee met de (stopgezette) VRT-reeks van Dree Peremans, die met “Mijnheerke van Maldegem” van Kadril destijds de aanzet is geweest voor de nieuwe golf. De laatste CD in de Davidsfondsreeks zal trouwens volledig gewijd zijn aan de jongste folkrevival. Maar verder hebben Paul Rans en de zijnen duidelijk vooral een documentaire, “museumachtige” belangstelling en die is zeker op zijn plaats, ook al swingen wij net zo graag op de boombals van Laïs.

32 wannes

Als overigens Walter De Buck dan al de daadwerkelijke vader is van al dat festivalgedoe, dan is Wannes er de geestelijke vader van, want zijn muziek ligt aan de basis van de hele folkrevival zoals Walter De Buck het zelf uitdrukt op zijn nieuwe elpee « De realiteit » in het nummer « Voor Wannes »…
In de romantiek beschouwde men een volkslied in de letterlijke zin van het woord, dus geschreven en gecomponeerd door “het volk”. Hiertegen is later protest gerezen: het is evenzeer een product van een bepaalde kunstenaar (of eventueel een groep, maar zeker niet een gans volk) als wat men dan noemt “een kunstlied”. Toch is er een verschil: de volkskunstenaar brengt tot uiting wat er onder het volk leeft. Ook dit is een vage term, maar er dieper op ingaan zou ons tot bij Carl Gustav Jung brengen en dat is nu ook weer de bedoeling niet. Het betekent hoe dan ook dat de persoonlijkheid van de auteur van minder belang is. Vandaar ook dat ze dikwijls anoniem blijven. Zij zijn zeker geen egotrippers zoals de renaissancisten of de huidige popsterren bijvoorbeeld.
Ondanks de ruime verspreiding van popmuziek is dit dan ook geen volkscultuur maar massacultuur (opgedrongen door de industrie). Pop is de afkorting van “populaire muziek” en als dusdanig bestaat ze natuurlijk sinds de oertijden. Van zodra mensen immers muziek maakten, hoe primitief ook, zal er wel steeds een deuntje geweest zijn dat meer geliefd was dan de andere, dat dus “populairder” was. Populaire muziek was dus lange tijd hetzelfde als “volksmuziek”. In de Middeleeuwen bijvoorbeeld hadden minnestrelen twee distinctieve repertoires naargelang ze voor de edelen of voor de “knechten en meiden” speelden. Toegegeven, dikwijls was het eerder een kwestie van tekst dan van muziek (in de volkse teksten zat meer kritiek en ook meer directe termen wanneer het seksuele relaties betrof: dit zal tot op het huidige ogenblik een constante blijven) maar toch: de kloof tussen adel en “gewone volk” was zo groot, dat volkscultuur kon blijven gedijen zonder al te veel inmenging (er zat geen gevaar aan vast).
Na de Industriële Revolutie nam de bourgeoisie echter de plaats in van de adel als heersende klasse en meteen had er een verschuiving plaats, die zich nu nog steeds doet gevoelen: de volkscultuur werd subversief geacht. In de middeleeuwen was men ervan uitgegaan dat de maatschappelijke hiërarchie door God gewild en “dus” onverwoestbaar was, nu had de bourgeoisie “bewezen” dat dit niet zo was, maar meteen waren ze onzeker over hun eigen lot. Zij wilden kost wat kost verhinderen dat het “proletariaat” hen op hun beurt van de troon zou stoten en dus wilden ze die “subversieve” volksmuziek onschadelijk maken.
Als het moest, met geweld (verboden), maar bij voorkeur veel subtieler: elementen uit die volksmuziek werden overgenomen (b.v. de Oostenrijkse dans, de Ländler), daarna “veredeld” (tot de wals) en dan voorgeschoteld als veel waardevoller dan het origineel.
Zo konden we op het einde van vorige eeuw stellen, dat de “populaire muziek” de operette was, een burgerlijke muziek dus, maar met genoeg volkse ingrediënten zodat ze gemakkelijk door het volk geassimileerd werd. Zo ook door Karel Waeri (1842-1898).

Een tijd- en geestesgenoot van Waeri was Emiel Moyson (1838-1868). Die schreef immers gedichten die hij soms ook op muziek zette en zelf ging zingen op vergaderingen. Ook Rindert van Zinderen Bakker (1845-1927) maakte in die tijd Friesland onveilig met liederen als “Ik ben rebel” en “Laat ons de kazerne slopen”. Zoals het een Fries betaamt, schreef deze volksjongen geen “vetjes”. En wellicht lag hij dan ook wat beter in de markt bij de officiële socialistische voormannen, want die wilden nog steeds het volk “verheffen”.
Zo kon men het meemaken dat in 1891 Eedje Anseele in Vooruit ten strijde trekt tegen het “smerige en vulgaire” proletariërslied, ten voordele van het “cultureel opvoedende” arbeiderslied. Nochtans verwijderde dit arbeiderslied zich met zijn verfijnde woordenschat en gestroomlijnde compositie van het realistische en meer strijdbare proletariërslied.

De term arbeidersliederen werd gebruikt voor gezongen teksten uit de negentiende en twintigste eeuw die uitdrukkelijk de sociale aspecten, de arbeids- en leefomstandigheden van het proletariaat, als onderwerp hadden. Ze vormden een belangrijk deel van de populaire liederen en volksliederen. Vaak weerkerende themata waren o.a. kinderarbeid, onderbetaling, werkloosheid, uitbuiting… Overgebleven uit dat repertoire zijn onder meer: “De Ellende der Werkeloozen van Gent”(1893) ;“Brood” (op tekst van Emile Moyson, 1859)De Vlaemsche Werkman”, “Koevoet”. Die laatste ‘klassieker’ vertelde hoe de armen vlees aten van koeiepoten terwijl de rijken boelie (draadjesvlees) en soosiesen (worsten) vraten. Andere, vergelijkbare liederen waren: “De Witte Handen “ over een rijke bankier en de arme werkman; “Het Verschil tussen den Ryken Zattekul en den Werkman” (van vóór 1858) ; Vergeet den Arme niet!” (Frans De Potter, ca. 1848) ; “Wat de werkman vraagt“ (tussen 1830 -1880); “Het Fabrieksmeisje” dat Karel Waeri schreef in 1893)… Naast het “Kanaillelied” van Hendrik Van Offel (1844-1908) was het meest internationaal bekend geworden Gents arbeiderslied “De Internationale” in 1888 gecomponeerd door Pierre de Geyter (1848-1932) op een in 1871 – bij de ondergang van de Parijse Commune – geschreven tekst van Eugène Pottier en in het Nederlands hertaald door Henriëtte Roland Holst en in de éénentwintigste eeuw door de Nederlandse specialist in het genre, Jaap van der Merwe. Het duurde niet lang of sommige in socialistische kringen gezongen liederen kregen zelfs tegenhangers vanuit antisocialistische hoek, zodat ganse polemieken via dergelijke liederen werden uitgevochten.

Ronny De Schepper & Freek Neirynck

Referentie
De richtprijs van de CD’s van het Davidsfonds is 725 frank/stuk en ze zijn in elke goede platenwinkel te verkrijgen.
Naast deze reeks van het Davidsfonds werkt ook Herman Dewit van ’t Kliekske in samenwerking met de Gentse professor Johan Taeldeman aan vijf CD’s (één per provincie) waarbij de aandacht vooral naar de verschillende dialecten gaat.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.