Niet alleen Geri Halliwell wordt vijftig, ook voor Abdel Mabrouki is het zo ver. Abdel Mabrouki? Wie mag dat wel zijn? vraagt u zich af en niet ten onrechte natuurlijk. Wel, in Frankrijk is er wel een klein kansje dat men hem kent, vooral dan in uiterst linkse middens. Maar aan dat verhaal gaat een heel eigenaardige historie vooraf en die vertrekt bij mij thuis, jawel…
Ik heb mezelf altijd eerder als een zoon dan als een vader gezien. Dat heeft ooit zelfs eens tot een zeer vervelend incident geleid. Toen we met onze wielerploeg in de Ardennen zaten (jaja, het gaat er soms heel professioneel aan toe bij wielertoeristen, hoor), waren we op een avond zowaar over de dood aan het discussiëren. Ja, wat doet een mens zoal ’s avonds in de Ardennen, nietwaar? Dan valt daar toch niets te beleven! (Willy Van Poucke moet mij als auteur van “De Literaire Ardennen” maar tegenspreken.)
Maar goed, op een bepaald moment probeer ik de stelling te ondergraven dat “de ouders toch altijd eerder gaan dan de kinderen”. Ik dacht daar toen in mijn geval aan mijn eigen ouders. Ik had er helemaal geen bezwaar tegen om “eerder te gaan” dan hen. Ik had er echter helemaal geen rekening mee gehouden dat mijn eigen kinderen ook aanwezig waren en die waren niet gediend met mijn opmerking.
Maar zo bedoelde ik dat helemaal niet natuurlijk. Ik wil hiermee inderdaad alleen maar illustreren dat ik nog altijd vanuit de gedachtengang van “een kind” redeneer en niet zozeer als vader. Toen wij dus onvoorzien al heel vlug een kind hadden, dacht ik dat het wel bij dat ene zou blijven. Maar anderzijds wilde ik niet dat dit kind zou opgroeien zoals mezelf: met de gedachte dat de hele wereld om jou draait. Als enig kind dat bepamperd wordt en in de watten gelegd heb je al snel die overtuiging. Gelukkig ben ik daar in mijn puberteit tegen in opstand gekomen en helemaal doorgeslagen naar de andere kant: alle macht aan het volk, weet je wel? (Ik heb het altijd merkwaardig gevonden dat ik in mijn “onuitstaanbare” periode juist veel “populairder” was dan nadien.)
Daarom zouden wij – lang voordat het een mode werd – een tweede kind adopteren. Maar eerst wilden we wel eens zien hoe dat zou aanvoelen, zo’n kind dat niet van jou is en toch het jouwe. Daarom lieten wij ons inschrijven bij de organisatie “De Vreugdezaaiers”. Dat was weliswaar een katholieke organisatie uit Gent, maar misschien bestaat zoiets gewoonweg niet in de vrijzinnige sector. Wij kénden alleszins niets in die richting.
“De Vreugdezaaiers” stelden Algerijnse kinderen ter beschikking uit de Parijse banlieues. Het systeem was dat ze slechts drie maanden mochten blijven en dan voor drie maanden terug naar hun ouders gingen. Daarom besloten we op die manier een jongen en een meisje te laten komen, Abdel en Rasika, die neef en nicht waren (ze heetten allebei Mabrouki). Al heel vlug draaide het systeem in de soep en op een bepaald moment hadden we zelfs drie pleegkinderen (ook nog Ouarda, een oudere zus van Abdel), terwijl ikzelf mijn burgerdienst deed tegen honderd frank per dag en mijn vrouw gewoon thuis was (zij kon niet stempelen). Uiteraard draaiden we er totaal onder door en moesten we ermee stoppen. Een en ander heeft er zeker ook toe bijgedragen dat we dan maar “gewoon” een tweede kind hebben “gemaakt”.
Ongeveer tegelijkertijd met onze kennismaking met “De Vreugdezaaiers” (1975), leerden we ook Isabelle Adjani kennen, maar dan wel in de film “La gifle”. Toch had het bij wijze van spreken ook anders kunnen zijn, want ook Adjani is van Algerijnse afkomst en… zij is opgegroeid in Gennevilliers, de randstad van Parijs waar ook Abdel en Rasika van afkomstig waren!
Aangezien Rasika (het is een roepnaam, haar echte naam is Messaouda) een heel mooi kindje was, kon het grapje dat zij later nog een “vedette” zou worden, dus dichter bij de waarheid zitten dan we wel hadden gedacht.
(De arme Abdel daarentegen zal het met zijn zwakke ogen wel heel moeilijk gehad hebben om in die keiharde omgeving op te groeien. “Ik vraag me af wat er van hem geworden is,” placht ik te zuchten. Tot het internet uitkomst bracht natuurlijk! Hij heeft zelfs Wikipedia gehaald!) Aangezien Adjani van 1958 is (*) en reeds als 16-jarige bij de Académie Française werd toegelaten (meteen in “Ecole des Femmes” van Molière), moet dat zo rond de tijd geweest zijn dat Abdel en Rasika bij ons kwamen. Misschien kenden de families Mabrouki en Adjani elkaar wel!
Stel je voor dat Pater Vreugdezaaier ons destijds per abuis Isabelle had toegezonden in plaats van Rasika! Dan had hij wellicht meer “vreugde gezaaid” bij de vader dan bij de zoon…
Nochtans, zoveel “vreugde” werd er nu ook weer niet gezaaid. Getuige hiervan een brief van Zuster Irma (de coördinatrice van De Vreugdezaaiers in Parijs), gedateerd op 13 november 1975, als antwoord op een brief van ons, waarin wij het o.m. hadden over het feit dat Abdel ’s nachts soms uit zijn bedje kroop om op de grond te gaan liggen en ook als het ware doelbewust in zijn broek deed…
“Geachte Familie,
Hartelijk dank voor Uw lieve brief van 8 dezer.
Ik begrijp maar al te goed hoe pijnlijk het voor U moet zijn zo’n reactie bij de kleine Abdelouab te ontmoeten.
’t Is heel zeker een psychologische reactie en dat wel om de volgende reden.
Het eerste grote probleem is de taal. Ik denk niet dat de kleine Frans verstaat, misschien hier en daar een woord dat hij opraapt van zijn broers en zusters die al naar school gaan.
De familie Mabrouki is een arme familie op financieel en intellectueel vlak.
Er zijn tien kinderen, de oudste jongen is, meen ik, 14 of 15 jaar (ongetwijfeld is hij degene die onze brieven beantwoordde, ook al werden die steevast ondertekend met “la famille Mabrouki”, RDS). Vader en moeder zijn ongeletterd. De moeder is altijd ziek, uitgeput na zoveel kinderen op de wereld gebracht te hebben. Die twaalf personen hebben twee kleine plaatsen om in te leven en te slapen.
Ze wonen in een kamp, ik noem het zo, van barakken. Ik ontdekte die familie bij toeval, toen ik de weg vroeg aan een jongen en die jongen was hun oudste zoon.
’t Is om al die redenen dat ik de voorkeur gaf aan die familie om de kindjes naar België te zenden.
Zijn zusje Ouarda, vijf jaar, verblijft in Borsbeek. U kunt zich misschien in verbinding stellen met die familie. Zij kennen de vader en ook de toestand, ze weten waar en hoe ze wonen.
De vader zelf is ongeletterd en heeft heel zeker het buskruit niet uitgevonden. Hij verstaat zelf amper Frans.
Dit nu voor de familiale toestand.
Hoe nu het kind aanpakken?
Eerst en vooral met veel geduld hem trachten te leren spreken, dus de voorwerpen die hem omringen enz. benoemen.
Dan heel zacht en kalm hem terug tot bij U en Uw zoontje te krijgen, door hem aan te moedigen als hij proper is. Tegenover de Afrikanen mag men nooit geweld gebruiken en de stem niet verheffen, want dan zijn ze er bovenop en zullen alles uitvinden om ons nog meer buiten onszelf te brengen. Ik neem altijd voor mijzelf het gezegde: “Sterven van geduld.”
U kunt aan ook misschien eens met die familie uit Borsbeek praten om te zien of het zou helpen dat broertje en zusje elkaar ontmoeten. Ouarda is bijna vijf jaar en zal misschien toch kunnen zeggen of de kleine thuis ook zo soms reageerde.
Mocht het natuurlijk na dit geprobeerd te hebben niet gaan, dan moet U pater Delooz op het Casinoplein verwittigen die dan zal beslissen wat er te doen valt.
Maar ik ben ervan overtuigd dat U met heel veel geduld er zult toe komen.
U begrijpt dat die kindjes in zo’n familiale toestand heel de dag thuis overgelaten zijn aan hun lot en bijna leven als kleine diertjes.
’t Risico dat U nam zo’n kindje te nemen is zwaar, maar edelmoedig. ’t Zullen misschien de enige maanden van geluk zijn en vooral van liefde en genegenheid die de kleine zal ontmoeten in zijn leven.
Ik dank U dan ook zeer hartelijk voor alles wat U voor het jongetje en langs hem voor die arme familie doet.
Met de meeste hoogachting,
Zuster Irma”
Blijkbaar is het dan toch in orde gekomen, want niet alleen is Abdel teruggekeerd, ook zijn nichtje Rasika en zijn oudere zus Ouarda (op de foto samen met mijn ouders en met Abdel en Roddy) zijn dus naar ons gekomen. En toen liep het dus fout. Onder andere bij een verblijf aan de kust. Ik schreef daarover een brief naar diverse bladen, maar enkel het blad van “De Vreugdezaaier” zelf heeft hem opgenomen onder de titel “Racisten in ’t België van 1976 of de houding van ’n onderontwikkelde kelner…” (editie van 20 november 1976)
“Net zoals vorig jaar zagen we ons in de mogelijkheid op het laatste nippertje toch nog enkele dagen vrij te maken voor een vakantie aan zee. En net zoals vorig jaar kregen wij ondanks de plotse ‘ingeving’ toch nog een kamer in het vakantiehuis van de BGJG in Heist (Coudekerke). In tegenstelling tot vorig jaar evenwel waren wij dit jaar niet enkel vergezeld van ons eigen zoontje Roddy (2 j.) maar ook van drie Algerijnse pleegkindjes: Ouarda (5 j.), Abdel (4 j.) en Rasika (2 j.). Deze kindjes werden ons toevertrouwd door de organisatie ‘De Vreugdezaaiers’ van Pater Delooz, Casinoplein 26, 9000 Gent.
Van bij het eerste middagmaal reeds bleek dat wij volgens de man die de maaltijden bestelde niet erg welkom waren: wij kregen vier porties i.p.v. zes. Wij dachten echter toen nog dat het kwam omdat er vier kinderen bij waren en verdeelden deze porties volgens de behoeften. Later stelden we echter vast dat andere families met hun eigen, blanke kinderen wel volledige porties kregen. (Voor wie het systeem niet zou kennen: er zijn voor kinderen drie leeftijdskategorieën: 0-2, 3-5 en 6-11 jaar. De prijs verschilt telkens maar ook de jongsten betalen reeds 115 fr. per dag.)
Toen we bij een avondmaal weer te weinig koude schotels kregen en mijn vrouw protesteerde, kregen we te incasseren ‘of die kinderen wel op het (inschrijvings-)kaartje stonden’ en zo ging dat maar door. We kregen uiteindelijk wel steeds onze porties als we er maar genoeg om bedelden en de beledigingen over ons lieten gaan.
Gisteren echter was de maat vol: bij het middagmaal was een voorgerecht ravioli voorzien (let wel: als voorgerecht, dus telkens vier stukjes) en toen mijn vrouw aan de beurt was, kreeg ze… twee schoteltjes. Na protest kreeg ze er nog… ééntje (!) bij. Toen ikzelf dan eens ging aandringen, kreeg ik uiteindelijk wel de drie resterende schoteltjes waar we recht op hadden, maar er werd mij gezegd dat ik moest wachten tot iedereen bediend was (voor het hoofdgerecht nota bene!).
Tenslotte gaf iemand van het personeel mij toch de ravioli. Het dient immers gezegd dat die persoon een unicum was, de rest van het personeel was even vriendelijk tegen ons als tegen de andere vakantiegangers. Het zijn bovendien deze laatste die er mij toe hebben overgehaald deze brief te schrijven. Ze spraken er allemaal schande van (enkelen hadden zélf nog kindjes van Pater Delooz gehad).
Een kopij van deze brief wordt overigens naar de Vreugdezaaiers gestuurd.
De herriezaaiers: Ronny, Sonia en Roddy De Schepper en Ouarda, Abdel en Rasika Mabrouki, Pacificatiestraat 26, 9218 Ledeberg.”
Abdel is nog een paar keer teruggekeerd, zelfs nog toen John al geboren was! Rasika is naar ik me kan herinneren slechts één keer weergekeerd en bij Ouarda is het bij één keer gebleven, maar die is daarna wel door Staf De Wilde en Magda Kenis (foto) overgenomen. Samen met Magda heeft mijn toenmalige vrouw ook eens de familie bezocht in Gennevilliers en Zuster Irma had weliswaar niet gelogen wat de huisvesting betreft, maar ze hadden wél kleurentelevisie en videoapparatuur, terwijl wijzelf het nog altijd met een afgedankt zwartwit-toestel met mijn ouders moesten stellen. Toen vader Mabrouki op een keer dan eens Abdel zelf kwam brengen, maar in Brussel Zuid uitstapte, in plaats van in Brussel Centraal waar Roddy en ik hem stonden op te wachten en hij zich toen “ten einde raad” met een taxi naar Sint-Niklaas liet brengen (waar wij toen woonden) en wij de rekening van de taxi mochten betalen, toen hielden we het voor bekeken.
Maar ik was dus wel blij vast te stellen dat Abdel het relatief nog ver had gebracht, net zoals ik benieuwd ben wat er van de mooie Rasika (foto) is geworden…
Ronny De Schepper
(*) Blijkbaar heeft ze ooit gelogen over haar leeftijd, want nu – als het allemaal minder belangrijk is geworden – blijkt ze van 1955 te zijn. Ze is dus amper vier jaar jonger dan ik!