De Braziliaanse zanger en componist en tevens voormalig minister van Cultuur Gilberto Gil (foto The Supermat via Wikipedia) viert vandaag zijn tachtigste verjaardag.
Gilberto Passos Gil Moreira werd vooral bekend als een van de leiders van de cultuurstroming tropicalismo, die vanaf 1968 (met de elpee “Tropicalia”) de invloed van The Beatles e.a. op een creatieve manier kon verwerken. In deze stroming, die een sterk karakter van sociaal protest heeft, worden traditionele Braziliaanse cultuurelementen dus gecombineerd met modernere kunstvormen.
Deze voormalige accordeonist schakelde over op gitaar, nadat hij Joao Gilberto op de radio had horen zingen. Samen met Gal Costa, Maria Bethania en haar broer Caetano Veloso (°1942) richtte Gil de groep Baianos op. In de studio kregen zij daarbij de steun van dirigent Rogerio Duprat, net als Tom Jobim een leerling van de Duitser Hans Joachim Koellreutter, die in 1937 op de vlucht voor de nazi’s in Brazilië was beland. Hierbij is vooral de invloed van Woody Guthrie opvallend, zodat de teksten een tegenhanger vormden voor de zon-en-strand muziek, die ook in de bossa nova waren gaan overheersen.
Anderzijds wijst Chico Buarque er in een gesprek met De Morgen van 13/5/1989 terecht op dat je het ook geen “protestsongs” kunt noemen: “De Braziliaanse protestsong heeft een andere toon, is nauw verbonden met carnaval, dansbare en vrolijke muziek, doorgaans is het een samba of een marchinha. Er steekt steeds dat element van dubbelzinnigheid in, het protest dat er in steekt is niet zwaar op de hand, niet zo vol woede en verontwaardiging als bij de Amerikaanse en Europese protestsong het geval is.”
Of zoals de legendarische Jackson do Pandeiro het stelt: “In een land waar men slechts met de grootste moeite weet te overleven heeft een zanger slechts één functie: de mensen amuseren en zo hun leven een beetje draaglijker helpen maken.” (De Morgen, 30/6/1993)
Net zoals Buarque, werden ook Gilberto Gil en Caetano Veloso verbannen (in 1969). Gedurende enkele jaren gingen ze in Groot-Brittannië wonen en dat was juist een springplank voor hun internationale doorbraak. Zo nam b.v. Stevie Winwood hen onder zijn vleugels. Ze keerden terug midden de jaren zeventig toen de militaire dictatuur de teugels wat vierde.
Dat was ook het geval voor Chico Buarque die in Italië was terechtgekomen, waar Braziliaanse muziek helemaal niet aantikte, zodat hij verplicht was om met de toen reeds stokoude Josephine Baker te gaan werken, om toch een beetje aan de bak te komen. De eerste (en grootste) hit van Buarque is “A banda” uit 1966, maar in ons land is Chico vooral bekend door zijn “Partido alto”, maar dan wel in de versie “Qui c’est celui-là”, die Pierre Vassiliu ervan heeft gemaakt en waaraan Buarque zo’n hekel heeft dat hij een advocaat onder de arm heeft genomen.
Andere vertegenwoordigers van “Tropicalismo” zijn Sergio Mendes en Jorge Ben, de man van “Mas Que Nada” (1963), “Païs Tropical”, “Taj Mahal” en “Fio Maravilha”. Dit laatste nummer werd overigens door Rod Stewart “bewerkt” tot “Do you think I’m sexy”, maar toen Rod de auteursrechten van Ben “vergat” te vermelden, was het hommeles. De twist werd echter bijgelegd (de auteursrechten gaan nu naar Unicef) en op Rods volgende elpee “Beautiful Losers” heeft Jorge Ben zelfs speciaal een nummer geschreven (“She won’t dance with me”). Ben, die sinds 1990 “Jorge Benjor” heet, lonkt trouwens heel uitdrukkelijk naar de V.S., b.v. met de elpee “Brother”, wat een misleidende titel is, want buiten de titelsong zijn alle nummers in het Portugees gezongen. De teksten van Jorge Benjor zijn vaak religieus getint, want als gewezen seminarist heeft hij een grote bewondering opgevat voor Thomas van Aquino.
Net een trapje lager staat José Barrense-Dias (“Durumdumdum”). Minder bekend is Benito di Paula. Zijn “Charlie Brown” is dan ook slechts in de versie van onze eigen Belgische Two Men Sound een wereldhit geworden. De naam van Erasmo Carlos zegt u waarschijnlijk niets en zijn “Cachaça mecânica” al evenmin, maar bij beluistering kan u vaststellen dat dit een veelgedraaid nummer op de radio is.
Gilberto Gils “Baba alapala” wordt o.m. ook gezongen door de zangeres Zezé Motta en deze behoort tot de zogenaamde “Novo Wave Brazil”. Deze “Novo Wave” heeft echter weinig met New Wave te maken. De Brazilianen zijn immers (begrijpelijk genoeg) eerder beïnvloed door funk i.p.v. door punk. Dat geldt vooral voor Tania Maria en Margareth Menezes (“Ellegibo”), maar ook voor Carlos Dafe (“De alegria raiou o dia”), Raul Seixas (“Tapancacara”), Ney Matogrosso (“Nao existe pecado ao sul do Equador”), Belchior (“Corpos terrestres”), de groep A Cor do Som (“Arpoador”) en Tim Maia (“Sossego”).
Gilberto Gil zelf zocht toenadering tot de reggae, nam platen op met Jimmy Cliff en The Wailers en is nog een tijdje minister van cultuur geweest (van 2003 tot 2008) voor het Braziliaanse equivalent van Agalev. Zijn populariteit is nog erg groot maar wordt nu wel bedreigd door Marisa Monte, die – afkomstig uit een aristocratische familie van grootgrondbezitters – oorspronkelijk opera ging studeren in Italië (haar groot idool is Maria Callas), maar daar tot de conclusie kwam dat ze net als de eerste de beste andere carioca toch eerder voor een losbandig bestaan in de wieg is gelegd.
Anderzijds is er ook de volgende vaststelling: “Onlangs was ik op tournee in Brazilië,” vertelt Burt Bacharach in de Gazet van Antwerpen van 4/7/2009. “Onderweg naar een concert zette ik de autoradio aan. Ik ben een grote liefhebber van Braziliaanse muziek, van Milton Nascimento en Jorge Ben, maar hén hoor je niet op de radio. Alles wat ik hoorde, deed me geloven dat ik ergens in de Verenigde Staten aan het rondrijden was. Brazilianen zijn misschien nog wel trots op hun muzikale erfgoed, maar hun radiomakers geven daar geen blijk van!”
Referentie
Ronny De Schepper, De muziek van Brazilië, Pogen juni 2001