Dertig jaar geleden trok ik een hele dag op met de Maltese operazangeres Miriam Gauci n.a.v. de opnames van “La bohème”. Telkens ze naar België kwam, zorgde ik er nadien voor dat ik haar kon ontmoeten. Miriam had echter haar lot nogal verbonden aan dat van dirigent Alexander Rahbari en toen deze brak met het Filharmonisch Orkest van de BRT is ook zij niet meer te horen geweest in ons land. Ik heb er zelfs helemaal niks meer over gehoord. Hoe zou het nog met haar zijn?
Miriam Gauci is begonnen in Malta, waar ze geboren is, onder de hoede van haar tante die eveneens sopraan was. In 1982, toen ze 19 was, ging ze naar Milaan, naar het conservatorium Giuseppe Verdi en naar de Scala, waar ze studeerde bij Giulietta Simionato, Luciano Silvestri en Lia Guarini. Ze debuteerde er in 1985 als Prosperina in de eerste moderne revival van ‘Orfeo’ van Rossi.
Het volgende seizoen keerde ze terug voor ‘Die Frau ohne Schatten’ en ‘La Sonnambula’. Daarna volgde in Santa Fe ‘Madama Butterfly’ in 1987, ‘La Bohème’ in Los Angeles, ‘Turandot’ in Hamburg en ‘La Cena delle Beffe’ van Giordano op het Festival van Wexford.
Toch duurde het tot de BRTN-opname van ‘Manon Lescaut’ vooraleer ze iets op plaat zette. “Ik had de hoofdrol al gezongen in ’90 in de Vlaamse Opera en ook in ’92 toen hij werd hernomen met een bijna volledig nieuwe cast. Ik heb twee keer de rol van Mimi in ‘La Bohème’ gezongen met Placido Domingo als Rodolfo. In Los Angeles was dat met Jean-Pierre Ponelle als regisseur en dat is toch iemand die steeds zichzelf blijft. In Hamburg konden we echter inderdààd min of meer zelf bepalen hoe we het zouden aanpakken. Of beter gezegd: het was uiteraard vooral Placido die dat bepaalde. Tegen hem kan je als regisseur nu eenmaal niet zeggen: zing die aria maar terwijl je op de vloer ligt of zo.”

“Anderzijds moet je toch toegeven dat vele hedendaagse regisseurs te egocentrisch zijn. Zij willen alleen maar iets voor zichzelf maken. Als je de regie ziet, weet je onmiddellijk van wiens hand hij is. En soms is dat o.k., maar soms is het toch ook moeilijk voor zangers om alles zo maar te aanvaarden. Het probleem is dat de rol van de regisseur zo belangrijk is geworden dat ze meer theatrale dan muzikale expressiviteit van de zangers verlangen. En spijtig genoeg zijn er te weinig goede operadirigenten die hiertegen een tegengewicht kunnen vormen om de zangers zo te coachen dat de nadruk toch weer meer op de muziek komt te liggen. Het gevolg is dat je de laatste tijd veel dramatisch sterke opera’s kunt zien, die muzikaal gezien echter hooguit middelmatig kunnen worden genoemd.”
“Ik vind dat er op zo’n momenten moet kunnen worden gediscussieerd omdat anders je eigen persoonlijkheid in het gedrang kan komen. Iederéén wil immers dat het een fantastisch spektakel wordt, want het is groepswerk, nietwaar? Miriam Gauci op haar eentje, dat betekent niets. Je moet dan ook vertrouwen hebben in de regisseur, je moet je flexibel opstellen, maar de mogelijkheid tot discussie moet steeds openblijven. Manon Lescaut in de Vlaamse Opera is op dat gebied een voorbeeld. We hebben bij de creatie ongeveer vijf weken aan die productie gewerkt. Robert Carsen is een fantastische regisseur, die tegelijk toch blijft openstaan voor onze ideeën. Zijn voornaamste kwaliteit is dat hij je specifieke mogelijkheden onmiddellijk door heeft en dat hij in die richting verder werkt.”
“En dan werk je daar zo hard aan dat je de regie gaat aanvoelen alsof het een deel was van jezelf. Als dat niet zo zou zijn, dan vind ik trouwens dat je beter opstapt. Ofwel werk je goed samen, ofwel gaat het gewoon niet, zo simpel is dat. Toen ik in Santa Fe ‘La Bohème’ zong, kwam Robert Carsen, die ook iets aan het doen was in de Verenigde Staten, me zijn idee voorleggen. En dat helpt natuurlijk. Ikzelf hou er b.v. niet zo van om de tijdsperiode van de opera te veranderen. Ik heb niets tegen een moderne enscenering, maar dat wil daarom niet zeggen dat men de opera ook naar de huidige tijd moet overbrengen. Deze ‘Manon Lescaut’ is daar alweer een uitstekend voorbeeld van. Het is een moderne enscenering, maar toch wordt de sfeer van de oorspronkelijke opera behouden.”
“Na mijn optreden in Antwerpen heb ik in Dresden een ‘Traviata’ gezongen die naar de jaren vijftig was overgebracht. Ik heb dan ook een modern meisje geportretteerd en niet Violetta in haar tijd. Dat kan natuurlijk best eens leuk zijn, maar het is toch niet honderd procent correct. Het gevoel van de opera, de intensiteit, het hele tijdsgewricht, het wringt allemaal een beetje. Want waarom sta je daar dan te zingen over diligences b.v.?”
“Natuurlijk, er dient overal te worden bezuinigd, dus ook in de opera. En een moderne enscenering is uiteraard heel wat goedkoper dan een historische aankleding, daar zal het dus wel veel mee te maken hebben. Op dit moment bereid ik met mijn echtgenoot, Michael Laus, Lieder van Schumann voor. Dat is hard werken voor mij, want Duits ligt me niet echt. Wat nu ook weer niet wil zeggen dat ik niet van het Duitse repertoire zou houden. Integendeel! ‘Parsifal’ is mijn lievelingsopera. Echter niet om zelf te zingen. Ik ben meer het belcanto-type met veel legato. Want belcanto zonder gevoelens, dat is ook vervelend en dat mag natuurlijk niet. Ik kan wel begrijpen dat met Bellini of Donizetti dat gevaar erin zit, al is dat gewoon een kwestie van interpretatie, vind ik.”
“Maar doorgaans zijn Lieder voor mij inderdaad niet gepassioneerd genoeg. De Duitse zangers zijn uiteraard het meest aangewezen om Lieder te zingen, maar ze zijn over het algemeen vrij koel. Dat is nu eenmaal hun stijl. Ik hou dan ook meer van Lieder gezongen door operastemmen. Daar zit meer gevoel in. En dan kan ik er wél van houden. Want de gevoelens komen niet van de kostuums of de make-up, maar van de manier waarop je ze uitdrukt. Al mag je ook niet gaan overdrijven natuurlijk, tenzij misschien juist bij Puccini. Daar mag je je eens goed laten gaan.”
De echtgenoot van Miriam Gauci mocht in 1993 onder de titel “Discover Malta” de wereld laten kennismaken met drie Maltese componisten: Josie Mallia Pulverenti (“Impressione sinfonica”), John Galea (“Ggantija-suite”) en Charles Camilleri (“Maltese and mediterranean dances”). Hij leidde daarbij het Slovaaks Nieuw Filharmonisch Orkest.
Miriam zelf zou, dertig jaar na Renata Tebaldi, de eerste sopraan zijn om de volledige “trittico” op te nemen in 1994, maar Mirella Freni was haar net voor. Aangezien Freni echter al 56 jaar was, is Miriams vertolking veruit de beste.
Van al deze opnames werd op het label Discover ook een “sampler” uitgebracht onder de toepasselijke titel “Discover Miriam Gauci”. Op de jaarlijkse verkiezing van de “musicus van het jaar” door de Belgische Muziekpers schoof ik dan ook haar naam naar voren als mogelijke kandidaat. Voorzitster Erna Mettepenninghen zag dat wel zitten, maar het voorstel werd afgeschoten door Stephan Moens.
Eind 1995 beviel ze van haar eerste kind. Daarna nam ze met Alexander Rahbari “Don Carlo” op en sindsdien heb ik niks meer van haar gehoord. Ik kijk dan ook met spanning uit wat cellist Luc Tooten (zie bij de reacties) mij zal weten te vertellen…
Referenties
Ronny De Schepper, Het blinde vertrouwen in de dirigent, Muziek & Woord, juni 1992
Ronny De Schepper, “Vele hedendaagse regisseurs zijn egocentrisch”, Maandblad van het VLK, september 1992

Ik vraag me ook af hoe het met haar gaat. Ze was geweldig. In juli ga ik naar Malta en hoop haar daar te vinden. Ik hou je op de hoogte.
Groetjes Luc
LikeGeliked door 1 persoon
Ze werken nog altijd samen… Miriam en Alexander… en verleden jaar nog een cd uitgebracht met muziek van Brahms…
LikeGeliked door 1 persoon