De “aloude overste ende souvereine princelycke camere van der rhetorycke Jhesus met der Balsemblomme” viert vandaag haar 530-jarig bestaan. Blijkbaar werd deze verjaardag (op basis van bovenstaande foto) vijf jaar geleden geleden gevierd met een quiz. Wat jammer dat de Blommenkinders daar niks van wisten, anders hadden we misschien wel deelgenomen!

De rederijkerskamer “Jhesus met der Balsemblomme”, waarvan Lucas de Heere later deel zal uitmaken, werd gesticht op 20 maart 1492 en niet door de eerste de beste, maar door Filips de Schone himself (zie afbeelding). Dat gebeurde in de hoofdstad van zijn hertogdom Bourgondië, Mechelen. Rederijkerskamers waren immers verzamelplaatsen van de lokale intelligentia en “dus” ook vaak broedplaatsen van verzet. Daarom stelde Schone Filip een “soevereine” kamer samen, die de andere eens een beetje in de gaten moest houden (vandaar misschien de kenspreuk “Doorziet den grond”). Dat bleek te lukken, behalve… jawel in die oproerige stad Gent. Daarom verhuisde de zetel van de Balsemblomme al snel naar de Arteveldestede. Het ironische van het hele verhaal is nog dat deze eerste episode eindigt in de zestiende eeuw toen Gent heel eventjes een calvinistische republiek is geweest en de eertijds gezagsgetrouwe Balsemblommers nu de kop hadden genomen van de calvinistische opstandelingen.
Er bestaan dan ook twee versies over het verdwijnen van de oorspronkelijke Balsemblomme, die beide echter niet door feiten kunnen worden bewezen. Een eerste versie is dat ze aan de galg zijn geëindigd toen de contrareformatie een einde maakte aan het calvinistische bewind. Anderen beweren echter dat ze net als zovelen de grens naar het calvinistische noorden zijn overgestoken. Feit is alleszins dat in Gouda ook een Balsemblomme werd gesticht door “altegader Vlamingen”, zoals het in de stichtingsakte staat, maar het is niet duidelijk of het Gentenaars betreft. Alleszins was het ook in Gouda “eigen volk eerst”, zodat de ex-Vlamingen na ettelijke pesterijen wel verplicht waren om samen te smelten met een Nederlandse rederijkerskamer. Er bestaat met andere woorden geen “zusterafdeling” van de Gentse Balsemblomme meer in Gouda.
Maar goed, welke verjaardag wordt er vandaag dan gevierd? Wel, dat ben ik vijftien jaar geleden ter gelegenheid van de zestigste verjaardag in opdracht van Het Laatste Nieuws gaan vragen aan “hoofdman” Jean-Paul Rooms, zijn zoon Bart, tevens “griffier” (secretaris), en Herman Dambre, zijnde de “onderhoofdman” (ondervoorzitter).
Maar eerst en vooral, wat is in godsnaam een Balsemblomme? “Niemand weet het,” zegt Bart Rooms. “Er zijn al tal van opzoekingen naar gebeurd, maar zonder resultaat. Men weet zelfs niet eens of het over een echte bloem gaat.”
Het was de grootvader van Bart, Antoine Rooms, die op 31 januari 1940 (vandaar dus…) besloot om de “aloude rederijkerskamer” nieuw leven in te blazen door het bestaande toneelgezelschap uit de christelijke middenstandsbeweging “God en Vaderland” (gesticht in 1893) voortaan onder die naam te laten scheep gaan. Een nostalgische praktijk die in dat tijdsgewricht courant was. Ook “Mariën Theeren” werd op dezelfde manier toen opnieuw tot leven gewekt.
“God en Vaderland” speelde vooral in het Frans. Bij de Balsemblomme was dat slechts één keer en dan nog helemaal in de beginfase het geval, ook al omdat er stilaan te weinig Gentenaars waren die nog in staat waren op een behoorlijke manier een stuk in het Frans te spelen.
Begonnen tijdens de oorlog (een verbod om een stuk op te voeren omdat het van “eine Jude” is, herinnert er op een bittere wijze aan) waren de stukken in de jaren veertig nogal religieus geïnspireerd. En, het lijkt nu ondenkbaar, dat kende een enorm succes. Toegegeven, het feit dat het professionele theater wegens collaboratieproblemen totaal aan de grond zat, zodat de mensen naar theater snakten, had daar zeker mee te maken. Vergeten we niet dat de televisie bij wijze van spreken nog moest worden uitgevonden!
Met de opkomst van de kamertheaters in de jaren vijftig wisten de echte theaterfans weer waar naartoe, zodat de amateurtheaters zich moesten herbronnen. Op dat moment wierp “De Balsemblomme”, zoals ze zich stilaan kortweg gingen noemen, zich vol enthousiasme op stukken van Gaston Martens. Het volkse element vormde dan een tegengewicht voor het intellectualisme van de zolder- en keldertheaters.
Toch werd “De Balsemblomme” ook beïnvloed door diezelfde kamertheaters, zodat ze in de jaren zestig een aantal progressieve stukken brachten, vooral dan op politiek vlak. Ik denk aan “Voorlopig Vonnis” of “Anne Frank”. Als theatermakers werden toenmalige mooie jonge goden zoals Jo Decaluwe en wijlen Jean-Pierre De Decker aangetrokken. In die jaren speelde De Balsemblomme trouwens in de KNS!
Halverwege de jaren zeventig diende men de prestigieuze KNS te verlaten, waardoor de nadruk kwam te liggen op het uitbouwen van een technische ploeg. Naarmate men daarin steeds bekwamer werd, nam het reizen naar allerlei toneelwedstrijden dermate toe dat Bart Rooms hiervoor spitsvondig de term “Reizend Amateurtheater” heeft bedacht. Dat de rederijkerskamer vaak als winnaar uit de wedstrijden te voorschijn kwam, blijkt overigens uit de talrijke bekers en ander eremetaal.
Met een verhuis naar het Arenatheater in de jaren tachtig begon de Balsemblomme ook de nadruk te leggen op de eigen Vlaamse dramaturgie.
Zo werden sinds het begin van de jaren negentig drie stukken van Ed Vanderweyden gecreëerd. Sedert die in 1990 met “Onpaardans” de door de Balsemblomme georganiseerde wedstrijd heeft gewonnen, is hij zowat de nieuwe “huisauteur” geworden. In 1992 volgde dan “Instinct” en in 1996 “Canto De Nadie”. In die periode was de zaal van het Crombrugghegenootschap zowat de thuishaven van het gezelschap.
Dat de Balsemblomme met zijn tijd meegaat, blijkt uit het feit dat ze voor de pas begonnen 21ste eeuw zowaar een “missie” hebben opgesteld. En dat is dan “het bevorderen van de culturele ontplooiing van onze Vlaamse medemensen op de bühne (spelerscast), achter de coulissen (technici) of voor het voetlicht (publiek), en dit door het organiseren van allerlei kunstvolle manifestaties, in het bijzonder van toneelvoorstellingen”. Dat “bevorderen” zou vroeger vertaald worden als “volksopvoeding” of “volksverheffing”, maar daarvan wil men bij de Balsemblomme niet weten (“we zijn zeker niet moraliserend”).
Alhoewel deze rederijkers nog benamingen hanteren als “eedleden” (bestuursleden) of zelfs “prince” (Jules Van Houtte, tevens voorzitter van de Frans Roggen Stichting, oefent deze “beschermende functie op materieel, moreel en financieel vlak” uit), toch voelen zij zich niet “elitair”. Ook al wordt er slechts uitzonderlijk (“Wij betalen niet” van Dario Fo) eens in het dialect gespeeld, toch vinden zij dat zij evenzeer tot het “volkstheater” kunnen worden gerekend als hun confraters die in het Gents spelen. “Financiële noodzaak verplicht ons om blijspelen te brengen om volk te trekken,” laat Herman Dambre zich ontsnappen, maar Jean-Paul Rooms corrigeert meteen: “Zelfs een blijspel heeft bij ons een inhoud, waarover de mensen nadien nog kunnen nakaarten.”
De Balsemblomme telt 200 leden en brengt twee tot drie toneelproducties per seizoen, met een gemiddelde van 500 toeschouwers, meestal in het parochiaal centrum van het Heilig Hart. Een verdubbeling sedert de tijd van de Huidevetterskaai. Naast het vaste publiek komen immers ook de buurtbewoners er massaal op af: “Amateurtheater heeft meer succes in de periferie. Kijk maar naar het Amateurfestival in de Minardschouwburg, waarvoor de opkomst veel te laag was.”

Ronny De Schepper

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.