“Middlemarch” van George Eliot is eindelijk uit! Dus normaal zou ik me nu op “Ik ben geen witte man” van “nonkel” Fons Mariën storten, maar… mijn vrouw is er nog mee bezig. Dan toch maar een beroep gedaan op mijn “willekeurige woordgenerator”, met dit voorbehoud dat het geen “dik” boek mocht zijn, zodat ik mezelf weer niet vast zet (zoals met “Middlemarch”). En wat kwam er te voorschijn? “De kat die naar Parijs ging” van Peter Gethers.

Peter Gethers (geboren in 1955) is een Amerikaanse publisherscreenwriter and author of television showsfilms (*), newspaper and magazine articles, and novelist. He is the author of several books, including the bestseller The Cat Who Went to Paris, published in the UK under the title A Cat Called Norton, the first of the Norton the cat trilogy, about his Scottish Fold, Norton. Gethers’ other works include five novels under the pseudonym of Russell Andrews: GideonIcarusAphroditeMidas and Hades. He lives in New York City and Sag Harbor, New York én heeft alvast één ding gemeen met mij: “an avid baseball fan, Gethers is a founding member of the first ever Rotisserie Baseball League, the 1980 group that started the fantasy sports craze.” (Wikipedia) Begrijp me niet verkeerd: ik heb helemaal niets met baseball. Ik versta er de botten van en ik wil het ook niet verstaan. Maar ik heb wel een fantasy league die over wielrennen gaat!

Waar ik echter totaal van hem verschil is: ik ben een hondenmens. Eigenlijk ben ik een “konijnenmens”, maar dat blijkt niet te bestaan: de mensheid wordt nu eenmaal opgedeeld in hondenmensen en kattenmensen. Niet dat ik iets tégen katten heb, maar ik heb er nooit één gehad, wel twee honden die telkens Snoopy heetten. Het dichtste bij kattenliefde ben ik nog gekomen tijdens ons verblijf in het huis van mijn vrouw, toen onze boekenzolder in orde werd gebracht. Toen waren er twee jonge katjes die wij in navolging van de onvermijdelijke Lode De Pooter Wullox en Pullox hadden gedoopt…

Maar de vraag blijft dus hoe ik zo’n kattenboek ga doorworstelen. Ik neem trouwens aan dat ik het boek heb gekregen van een vriendin die wel heel kattengek is. En mijn vrouw zal er ook wel minder moeite mee hebben, want die heeft een hele reeks detectiveverhalen waarvan de titel altijd begint met “De kat die…” en het gaat hierbij wel degelijk over een échte kat en geen detective (of schurk) met die bijnaam…

Gethers noemt (of noemde) zichzelf ook een hondenmens. Hij beweerde zelfs katten te hàten, iets wat ikzelf nooit zou zeggen. Toch haalde hij geen hond in huis op zijn appartement in New York. Een wijze beslissing overigens. Maar zijn ouders in Los Angeles hadden wél twee honden. Twee reusachtige golden retrievers die zelfs de coyotes uit de buurt hielden. De ene heette Dolly, wat ik wel fijn vond, want in mijn jeugd mocht ik van mijn ouders geen hond houden, maar gelukkig woonden we in een wijk waar elke dag wel een of andere hond langsliep. Zoals “de Mirette” van de familie Van Havere of “den Bengo” van de familie Govaert en de familie Geens daarnaast had ook zo’n zwerver wiens naam ik me nu niet meer herinner (ook Bengo denk ik, want dat was toen een erg populair jeugdfeuilleton). Maar mijn grootste favoriet was “den Dolly” van de buren van mijn tante Jeanne (zie onderstaande foto). Die was zo groot als een kleine pony maar mocht toch bij ons thuis in de zetel mee naar televisie kijken. Men kan zich afvragen waarom ikzelf dan eigenlijk geen hond mocht hebben, maar kom, dan nog veel liever “den Dolly” dan helemaal niets…

De tweede hond heette echter “Rewrite”. Wie noemt er zijn hond nu zo, tenzij van die verrekte Amerikanen uit Los Angeles die aan de kost komen door onnozele feuilletons voor televisie te schrijven? Met andere woorden, mijn inlevingsvermogen werd in dit boek ten zeerste op de proef gesteld!

Maar goed, Gethers werd bekeerd toen hij van zijn broer Norton ten geschenke kreeg. Als nog maar de helft waar is van wat hij allemaal over Norton schrijft, dan moet het al een heel bijzonder katje geweest zijn. Hier werd dus mijn “suspension of disbelief” op de proef gesteld om in het schrijversjargon waarmee Gethers vertrouwd is te blijven.

Vergeet trouwens de titel. Tot ver over de helft is Parijs nog steeds een verre stad op het oude continent. Dat maakt het ook niet gemakkelijk om de twee andere delen van de trilogie te kopen (of althans toch te lezen), alhoewel één daarvan “De kat die naar Zuid-Frankrijk ging” als titel heeft. Normaal gezien zou dat voor mij een “must” zijn, maar ik vrees dat hier ook de titel de lading niet zal dekken.

Enfin, ik wilde na al die “zware lectuur” (met “Middlemarch” op kop), vlug “iets lichts” lezen om aan het boek van Fons te kunnen beginnen en ik moet zeggen: dit boek is zo licht dat ik het soms moest tegen houden of het zou zó opstijgen uit mijn handen. Missie geslaagd dus zeker?

P.S. Het einde tilt het boek boven die “ondraaglijke lichtheid” en daardoor zou het eigenlijk meer sterren moeten krijgen. Maar tegelijk heb je de indruk van: “ja, kerel, nu zie ik wel in waarom je van je pen kunt leven, maar zou je dat talent dan niet liever aan een ander onderwerp uitbesteden?”

Ronny De Schepper

(*) O.a. van “Frantic” (Roman Polanski), wat een belangrijk onderdeel van het kattenboek is.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.