Joseph van Crombrugghe, hier te zien op een schilderij van Joseph Paelinck (*), was een advocaat en politicus in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en het latere België. Hij was burgemeester van Gent (1825-1836, 1840-1842) en provincieraadslid voor Oost-Vlaanderen (1836-1842).
Van Crombrugghe behaalde in 1792 zijn rechtendiploma aan de Universiteit van Leuven. Na een vervolgstudie te Parijs vestigde hij zich als advocaat te Gent. Vanaf 1804 werd hij er, onder het Napoleontische regime, stadssecretaris. Vanaf het Nederlandse regime engageerde hij zich actief in de politiek, als lid van de Provinciale Staten van Oost-Vlaanderen (1816-1817), lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (1817-1824), en burgemeester van Sint-Martens-Leerne (1820-1825).
Na de dood van de Gentse burgemeester Piers de Raveschoot benoemde koning Willem I hem tot burgemeester, hoewel hij geen lid was van de Gentse gemeenteraad. Hij maakte zich populair als verdediger van de Gentse belangen en weigerde zelfs een benoeming tot provinciegouverneur van Antwerpen.
Na het uitbreken van de Belgische Revolutie in 1830 werd hij het boegbeeld van de orangistische beweging in Gent, met als motor Hippolyte Metdepenningen. Van Crombrugghe moest vanwege het Voorlopig Bewind in oktober 1830 zijn ambt ter beschikking stellen. In rechtstreekse burgemeestersverkiezingen haalde hij het echter ruim van uitdager Van den Hecke della Faille. Hij kon zijn ambt verder uitoefenen, tegen de zin van de katholieke revolutionairen. Zij lieten de verkiezing ongeldig verklaren, maar in nieuwe verkiezingen in december 1830 versterkte Van Crombrugghe zijn positie nog.
Op 2 februari 1831 volgde echter de mislukte contrarevolutionaire actie van Ernest Grégoire, die verijdeld werd door het gewapende brandweerkorps. Van Crombrugghe en het gemeentebestuur werden geschorst en de macht werd tot augustus uitgeoefend door een Comité van openbare veiligheid onder leiding van Charles Coppens. In oktober 1831 riep koning Leopold de staat van beleg uit in Gent. De stad werd daarop geregeerd door een militair bestuur onder Charles Niellon, die als taak het orangisme in de stad te onderdrukken. De situatie normaliseerde zich in 1833 na een petitie van de gemeenteraad aan het parlement.
In 1836 wonnen de orangisten opnieuw de verkiezingen in Gent, maar de herbenoeming van de gematigde Van Crombrugghe ging niet door vanwege zijn associatie met de meer radicale orangisten van Metdepenningen. Jean-Baptiste Minne-Barth werd door de regering benoemd tot burgemeester, maar zag zich geconfronteerd met de oppositie van de voltallige gemeenteraad, en nam uiteindelijk ontslag in 1840. Van Crombrugghe werd hierna opnieuw burgemeester, tot zijn dood in 1842. (Wikipedia)
Auteur (poëzie en liedjesteksten), marktzanger Angelus Adelhof (Gent?, tweede helft 18de eeuw – Gent?, eerste helft 19de eeuw) woonde in’t Landeken van Herodes (bij Den Briel, nu Sint-Lucasziekenhuis). Voor de Maatschappij De Eendracht (La Concorde, Gentse benaming: ’t Gruut Virkenskot) dichtte en zong hij in 1826, in aanwezigheid van burgemeester Joseph van Crombrugghe, een “Gentsch liedeken” (gepubliceerd in het tijdschrift Gentsch museum, jrg.1, 1895-1896, afl. 2, p. 185-186). Wellicht vond het optreden plaats in de nu verdwenen hotels Papejans en Limnander (vroeger op de hoek van de Korte Meer en de Kouter), een bolwerk van de orangisten. Adelhofs lied is dan ook een onvervalste ode aan de eenheid tussen België en Nederland binnen het Verenigde Koninkrijk der Nederlanden. In 1792 was hij al actief als straatzanger en nam hij o.a. deel aan de oprichting van de Vrijheidsboom op de Vrijdagsmarkt met het lied “Triumph-Gezang over het planten van den Staek ofte Boom van Vryheid” op de gekende Franse melodie “Malbroeck s’en va-t-en guerre”. Er werd beweerd dat hij daarvoor betaald werd door de aanhang van de republikeinen in Gent.
Freek Neirynck
(*) Joseph Paelinck (Oostakker, 20 maart 1781 – Elsene, 19 juni 1839) was een Belgisch neoclassicistisch kunstschilder. Na zijn studie aan de Gentse academie trok hij naar Parijs tot in 1806. Daar studeerde hij aan de studio van Jacques-Louis David. Tussen 1808 en 1812 verbleef hij in Rome dankzij een Gentse studiebeurs. Bij de oprichting der Nederlanden in 1815 kreeg hij heel veel officiële opdrachten, waardoor hij verhuisde van Gent naar Brussel. Na de oprichting van België was hij aan het hof heel wat minder geliefd. Dat deed hem twijfelen over een eventuele emigratie naar Nederland. Op het einde van zijn leven taande zijn reputatie door de opkomende romantiek, waar hij probeerde bij aan te sluiten, maar deze werken werden niet goed ontvangen. (Wikipedia)