Dertig jaar geleden bracht ik met de Perzische dirigent Alexander Rahbari van het BRTN-Filharmonisch Orkest een hele dag door tijdens de opname van “La Bohème” in het Flageygebouw. Ik had toen eveneens een gesprek met hoofdvertolkster Miriam Gauci (zie bovenstaande foto), maar ook met Marcel Rosca, die mij het merkwaardige verhaal van zijn leven vertelde.

Ik mocht aanwezig zijn, niet enkel bij de opname, maar ook bij het editen achteraf, wat overigens wel nodig was aangezien de mannelijke hoofdrol was weggelegd voor Jaume Aragall, een grote naam, die op dat moment echter al op zijn retour was en vaak passages moest overdoen. Het interview met Rahbari vond plaats in een klein restaurantje waar we ’s avonds in de auto van mijn vriendin samen naartoe waren gereden. Luc Famaey was ook aanwezig als vertegenwoordiger van de BRT (hij betaalde de rekening m.a.w.). Achteraf zetten we Rahbari en Miriam Gauci af aan hun respectievelijke hotels.

Ali Rahbari (Alexander is een “verduitsing” en Rahbari betekent eigenlijk: “nakomeling van de leider”; zijn grootvader was immers een “rahbar” in het leger, maar in het Perzisch is het ook het woord voor dirigent) werd in 1948 uit een oude muzikale Perzische familie geboren. Toch is hij weinig praatzaam over zijn jeugd omdat er toen iets is gebeurd, dat er heeft voor gezorgd dat hij reeds op tienjarige leeftijd als straatmuzikant en in kabarets geld moest verdienen voor zijn familie en om zijn studies te betalen.
Aangezien hij op zeer jonge leeftijd reeds compositie (bij zijn ontdekker de Iranese dirigent Dehlavi) en piano studeerde, werd hij tamelijk snel aangesproken om als arrangeur de kost te verdienen. Op 13 jaar speelt hij reeds zo goed viool dat Yehudi Menuhin hem vraagt om bij hem te komen studeren, maar dat interesseert hem eigenlijk niet. Dan al wil hij componist worden. Dat kan hij allereerst voor filmmuziek, zowel in het ontspannings- als in het meer culturele genre.
Nadien studeerde hij orkestdirectie aan de Musikhochschule van Wenen bij Gottfried van Einem, Hans Swarowsky en Karl Österreicher, omdat hij voor Moscou geen visum kreeg. Toen hij afgestudeerd was, keerde hij naar zijn land terug om er het muziekleven op te bouwen. Hij kreeg er de leiding over twee orkesten en verscheidene conservatoria.
De politieke gebeurtenissen in 1977 brachten hem echter terug naar Europa, waar hij al meteen de internationale wedstrijd voor dirigenten won in Besançon. Het jaar daarop kreeg hij de zilveren medaille in Genève en in 1979 werd hij door Herbert von Karajan uitgenodigd om de Berliner Philharmoniker te dirigeren. In 1980 werd hij zelfs diens assistent in Salzburg.
Ondertussen dirigeerde Rahbari zowat alle beroemde orkesten ter wereld. Vooral in Tsjechoslovakije is hij populair en dat zowel bij de Slovaakse Philharmonie van Bratislava, waarvan hij de leiding heeft sedert 1996, als bij de Tsjechische Philharmonie van Praag, waar hij tot eerste gastdirigent is aangesteld naast chefdirigent Vaclav Neumann.
Rahbari staat vooral bekend voor zijn feilloze dirigeertechniek, zijn natuurlijk, spontaan en overtuigd musiceren en zijn ongedwongen en toch gedisciplineerd optreden. Zijn eerste contact met het BRT-orkest dateert van maart ’84 toen hij op staande voet de zieke Witold Rowicki diende te vervangen voor een concert in het Paleis voor Schone Kunsten met op het programma de tiende symfonie van Sjostakovitsj en het tweede pianoconcerto van Brahms (met als solist Krystian Zimmerman). Dit werd zo’n succes, zowel bij het publiek als bij de musici, dat hij voor het volgende seizoen als eerste gastdirigent werd uitgenodigd voor een aantal concerten in het kader van het Festival van Vlaanderen.
Rahbari, die als hobby ook nog schildert (o.a. een aantal levensgrote portretten van befaamde dirigenten) werd op 1 september 1988, in opvolging van Fernand Terby die dat jaar zestig werd, aangesteld als chefdirigent van het BRT-Filharmonisch Orkest. Daarnaast houdt hij zich vooral bezig met het opnemen van opera’s voor het low-budget merk “Naxos”.
“Ik ben begonnen met Tosca. Dan volgden Carmen, Traviata, Rigoletto, Butterfly, Manon Lescaut, Cavalleria, Pagliacci en La Bohème. Een kenmerk van de opera’s die ik opneem is dat we dat niet doen met supersterren maar vooral met jonge mensen. We verkopen de opera dus niet door er de naam van een zanger op te kleven. En meestal deed ik het met het orkest van Bratislava omdat tot nu toe de mogelijkheden er heel goed waren. Er is b.v. een groot koor, wat de BRT niet heeft, en zij hebben ook een grote routine wat het opnemen van opera’s betreft. En vergeet niet dat ik in Wenen woon, wat maar op zo’n 45 minuten afstand van Bratislava is!”
“Naxos kende het BRT-orkest niet, maar ze wilden opnames hebben van mij en ik heb gezegd: alleen als ik met mijn eigen orkest kan werken. Ik heb overigens niet enkel opera’s opgenomen ik heb er ook reeds uitgevoerd, met name in Italië, in Genève, in Mannheim, in Stuttgart. Maar het is waar dat ik niet van het type ben dat de operahuizen platloopt. Ik neem liever op. Dan kan ik alle zangers zelf kiezen. Dan ben ik niet afhankelijk van een of andere productie. Ik zou nooit willen opnemen met de volledige cast van een of ander theater. Ik wil de volledige verantwoordelijkheid.”
Met het BRT-orkest heb ik een twintigtal CD’s opgenomen, met groot succes bij de critici in Engeland en Amerika. Voor onze complete Brahms b.v., maar ook voor Stravinsky, Sjostakovitsj of Bartok. Van deze laatste is gezegd dat onze opname gerust naast die van de Berliner Philharmoniker of de New York Philharmonic mag staan.”
<
“Opera is voor een internationaal orkest erg belangrijk,” gaat Alexander Rahbari verder. “Dat is niet enkel voor de BRT een grote publiciteit, maar voor België in z’n geheel. Oorspronkelijk werkte ik trouwens met Duitse technici, maar nu is de opnameleider een Vlaming. Het hele productieproces is in handen van de BRT. Dat is trouwens financieel interessant. Die opnames vinden immers plaats tijdens onze diensturen. Omgekeerd is het voor de BRT nu niet duurder om een opname te maken alleen met het orkest of ook nog met solisten erbij. Zelfs de dirigent is automatisch gratis bij dergelijke coprodukties. Kun je uitrekenen wat dat eigenlijk bespaart aan publiciteit voor het land! En wat in dat opzicht misschien nog belangrijker is, dat is de CD met Vlaamse muziek die we hebben uitgebracht.”
“Voelt u zich thuis in die muziek?” vroeg ik. “Als je ernaar luistert, zal je horen of ik me erin thuis voel of niet,” antwoordde hij een beetje gepikeerd. “Ik vind het fantastische muziek. De Hoogmis van Peter Benoit is zeker zo goed als het Deutsches Requiem. Ik creëer trouwens ook graag hedendaagse en avant-garde muziek, ook van Vlamingen. En het orkest is natuurlijk fantastisch. De zangers waren b.v. echt verwonderd over de snelheid waarmee ze Manon Lescaut hebben ingestudeerd. Enkel de beste orkesten, zoals die in Londen, kunnen dat.”
Rahbari is ook geëngageerd. Zo dirigeerde hij in Soweto een eigen compositie (“Half moon”: half wit en half zwart) met een blank orkest en zwarte zangers en dat in de tijd dat Mandela nog in de gevangenis zat. Daar leerde hij ook zijn tweede vrouw kennen, een Zuid-Afrikaanse blanke, die al twee kinderen had, samen hebben ze daarbij nog een dochtertje. Over zijn eerste (een Perzische, waarmee hij heeft gestudeerd) spreekt hij zeer lovend, maar het is niet duidelijk of ze van hem weg is gegaan dan wel of ze is overleden. Hij heeft nu ook een eigen platenfirma, Discover.
Op 1 maart 1996 nam hij dan toch ontslag bij de BRT omdat de gepensioneerde intendant André Laporte nog steeds niet werd vervangen en omdat Rahbari hiervoor ook niet werd geraadpleegd. Alhoewel zijn contract nog liep tot in september ’97 weigerde hij nog concerten te dirigeren en zo werd ook de tournee door China en Japan afgezegd. Met spijt in het hart legde Rahbari ook een plebisciet van de meerderheid van de orkestleden naast zich neer, die hem graag nog tot het jaar 2000 als chef hadden gezien. Anderzijds beklemtoonde Rahbari dat hij niet zou breken met de Vlaamse Gemeenschap, waarvan hij een beetje een deel geworden is, zoals hijzelf zei. Maar als ik me niet vergis, is het bij woorden gebleven en is hij sindsdien niet meer in Vlaanderen geweest.
Jan Ceuleers reageerde hier op 21 mei 2009 met: “Het vertrek van Alexander Rahbari heeft maar onrechtstreeks te maken met de pensionering van producer en componist André Laporte, maar met zijn onvrede over een lid van het orkest, met wie hij niet kon opschieten en die hij had geweerd uit het ensemble. Het ‘plebisciet’ had hij zelf uitgelokt door een – niet geheime – bevraging te otganiseren onder de orkestleden.
Het is correct dat het BRTN-Filharmonisch Orkest in slechte financiële en materiële papieren was gesukkeld. De grote concertstudio op het Flageyplein moest plots worden ontruimd wegens asbestaanwezigheid, zodat het orkest letterlijk op straat stond, zonder middelen. De Vlaamse overheid wilde niet bijspringen en er waren zware twijfels gerezen over het voortbestaan van het orkest. Vandaar de aarzeling over de vervanging van Laporte. De voorzitter van de Raad van Bestuur, prof.Els Witte, heeft alles in het werk gesteld om een oplossing te vinden die het orkest weer levensvatbaar kon maken: de verzelfstandiging van het orkest (los dus van de BRTN) en een muziekliefhebbende financier-investeerder. Ook deze situatie heeft allicht een rol gespeeld voor de stap terug van Rahbari. Na een jarenlange zwerftocht (zie uw andere bijdrage over dit onderwerp) is het orkest (en het koor) in het begin van de 21ste eeuw weer thuis gekomen, in een andere gedaante en met andere bazen, maar gezond en wel. Met dank aan prof. Witte en Piet Van Waeyenberghe.”

Na enig aandringen heeft de heer Ceuleers mij ook verteld over welke muzikant het juist ging, maar ik moest wel beloven dit voor mezelf te houden, wat ik dus ook zal doen, maar ik nodig natuurlijk andere betrokkenen uit om eventueel wel “uit de kast” te komen…
Er waren overigens daarvóór nog twee reacties binnengekomen. Luc Vanlaer uit Stevoort schreef op 6 februari 2009: “Zopas genoten op TV Canal+ van de film over Ali Rahbari. ‘Fantastisch’ zoals hij het zelf zegt is ook de film met de muziekstukken. Jammer dat het Filharmonisch Orkest deze man heeft laten gaan. Hopelijk vind ik nog enkele CD’s van zijn uitvoeringen.”
En het slotwoord is voor Francis Vanden Heede op 7 mei 2009. Die stelt kort en bondig: “Alexander Rahbari is de Berlusconi onder de dirigenten.”

Referentie
Ronny De Schepper, Het blinde vertrouwen in de dirigent, Muziek & Woord, juni 1992

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.