Vandaag is het al twintig jaar geleden dat één van de bekendste Braziliaanse schrijvers is gestorven, met name Jorge Amado.
Jorge Amado was de zoon van de eigenaar van een cacaoplantage, maar op veertienjarige leeftijd liep hij weg van huis om dokwerker te worden in Bahia. Hij werd ook lid van de Communistische Partij en toen die in 1947 werd verboden, ging hij in ballingschap naar Frankrijk. In 1954 kreeg hij nog de Stalinprijs, maar kort daarna keerde hij zich af van het dogmatisme. Hij begon volkse boeken te schrijven als “Gabriela, kruidnagels en kaneel” (1958) en “Dona Flora en haar twee echtgenoten” (1966), die een enorm succes kenden en ook verfilmd werden.
Met zijn roman ‘Os pastores da noite’ (1964; Vlinders van de nacht) schreef Jorge Amado niet alleen een roman doorspekt met veel humor maar ook een werk dat teert op gevoel voor de mens en dat zich keert tegen machtswellust. Hij neemt duidelijke en sterke standpunten in. Het werk speelt aan de zelfkant van Bahia, een wijk van prostitutie, gokkers, drankmisbruik, geweld… maar ook van echte vriendschap. Daarnaast worden we geconfronteerd met de corruptie van politie en politiek en magistratuur. In het eerste deel maken we kennis met alle personages die het werk bevolken, een bijzonder vreemd samenstel. Centraal staat ‘korporaal’ Martim die de wijk moet ontvluchten en uiteindelijk terugkeert, tot ieders verbijstering gehuwd. ‘Huisje, tuintje a.h.w.’ – nooit gezien. Tweede personage in het middelpunt is de moeder-hoerenmadam Tibéria, alles overziend. Wanneer er rivaliteit komt tussen Martim en zijn zielsbroeder wegens de echtgenote wint de vriendschap – unieke bladzijden over hoe deze samen opgegroeiden elkaar niet loslaten. In deel twee leren we vooral, naar aanleiding van een doopplechtigheid, veel over de riten van de oude godsdienst, de magie, de riten, de goden, en hoe deze met het katholicisme verbonden zijn. Deel drie laat een opstand zien van de arme bevolking: zij bezetten een terrein van grootgrondbezitter om daar hutjes en huisjes te bouwen, worden met geweld verjaagd. Er volgt allerlei gekonkel, van politie, rechters, advocaten, pers… ieder tracht voordeel te halen uit de situatie. Amado schetst hier scherp hoe het er aan toe gaat in de maatschappij en hoe de armen tenslotte worden uitgebuit tot ieders voordeel. Maar ook hoe zij zelf tot innige banden in staat zijn, boven de armoede en ellende heen. Lezenswaard, prachtig geschreven, en boeiend omwille van karaktertekeningen, sfeer, info over godsdienst en politiek standpunt.
‘Dona Flor en haar twee echtgenoten’ (‘Dona Flor e seus dos maridos’, 1966; Ndl. vert. T. Stam, uitg. de Boer, Bussum, 1972) van Jorge Amado is gelokaliseerd in een stadje in Bahia, Salvador, de roots van deze auteur. Het plaatsje lijkt in dit volkse verhaal dat de lezer meer dan achthonderd bladzijden voortdurend met een lach meesleept, hoofdzakelijk te bestaan uit gokhuizen en bordelen. Terwijl het bevolkt is met enerzijds de bezoekers van deze eerbiedwaardige instellingen, anderzijds met vrouwen die zich als levenstaak hebben aangemeten: roddelen en huwelijksmakelaar spelen. Meteen is de toon gezet!
Midden dat olijke volkje woont de jonge Flor, ofte Floripedes Paiva Madureira – Dona Flor dos Guimaraes zoals zij voluit een brief aan de schrijver van de roman ondertekent, de brief aan Amado waarmee het werk begint. Flor, jong, rijp voor het huwelijk, op zoek naar een geschikte kandidaat – een zorg voor haar moeder, de bitse, onmogelijke Dona Rozilda. Geen enkele voldoet tot Vadinho opdaagt. De perfectie. Bemiddeld, goede betrekking, mooi, viriel… Hij weet mama te overtuigen. Flor bezwijkt voor hem, dolverliefd is zij. Helaas, net voor het huwelijk gesloten wordt zal de schone schijn ontmaskerd worden: Vadinho is een gokker, vrouwenloper, bordeelbezoeker, heeft nog geen dag gewerkt, leeft van het geld verkregen door leningen bij vrienden, bekenden – leningen die nooit terugbetaald worden, een gladde charmeur die met alle bedrog wegkomt. Dona Rozilda is razend. En Flor? Flor is verliefd, stapelverliefd. Zij laat zich ontmaagden, huwt in alle stilte met Vadinho die blijkbaar ook in Flor de liefde van zijn leven gevonden heeft, en start een leven aan de zijde van de gokker en vrouwengek want zijn ondeugden neemt hij mee onder het huiselijk dak.
Dona Flor verdraagt zijn gedrag, haar liefde is groot genoeg én vooral: het seksuele genot dat Vadinho haar weet te geven zou zij niet meer kunnen missen – het is een drug geworden. De lezer is getuige van de zwoele bedescapades van het duo, reden waarom het boek verboden werd in het ‘preutse’ Brazilië, waar Amado als auteur verder niet bepaald geliefd was en in ballingschap moest omwille van zijn communistische ideeën. Gelukkig weet Dona Flor haar leven, waarin Vadinho zo vaak op pad is, hij meer tijd in de gokhuizen en bordelen, of op zoek naar geld doorbrengt, te vullen met een tweede passie: koken. Zij heeft de ‘School voor pikante kookkunst’ gesticht waar zij vrouwen de kunst van de prikkelende spijzen van de traditionele keuken van Bahia aanleert. Recepten die je niet zal ontmoeten op Njam, daar leren ze niet dat je een schildpad moet bereiden door haar levend doormidden te snijden, de kop en poten af te hakken, dan een uurtje te laten uitbloeden, om dan vlees en organen langzaam met talrijke ingrediënten te stoven… We krijgen enkele voorbeelden uit het kookboek van Flor gratis mee. Een gemakkelijk leven is Flor niet beschoren, Vadinho kwetst en vernedert haar. Toch blijft haar liefde, zij is verslingerd op hem, kan de uren in bed met hem niet missen. Tegen de raad van haar vriendinnen in om de man te verlaten, o.m. Dona Norma die zo levenswijs is, of de Amerikaanse Dona Gisa, geletterd, verstandig – zij is de tegenpool van het ontaarde en ook wel achterlijke Bahia met haar kennis en inzichten van de Nieuwe Wereld. Deze dames zijn het die o.m. prominente personages blijven doorheen de roman.
Zeven jaren gaan voorbij, dan, net op een hoogtepunt van amusement, het jaarlijks carnaval zakt Vadinho na een nachtje brassen, midden de optocht voor de ogen van zijn vrienden, neer: het fuifnummer heeft de geest gegeven! De jonge weduwe blijft vertwijfeld achter. Al snel wil iedereen op zoek naar een nieuwe bruidegom, na een jaar van officiële rouw dienen kandidaten zich aan. Flor wil niet huwen, Vadinho is niet vervangbaar, die mannen voldoen niet. Tot zich een buur aandient, dokter Teodoro Madureira, niet echt een dokter, wel de apotheker. Veertig jaar, een bezadigd, wat saai man. Vreemd dat hij plots wil huwen? Hij had de gelofte afgelegd niet te trouwen zolang zijn moeder die zorg behoefde leefde, en nu deze overleden was… en hij was al lang verliefd op dona Flor! Een rechtschapen man, bemiddeld, een florerende zaak, attent, beschaafd… Het wordt een feestelijke trouwpartij. En een gelukkig, weze bezadigd huwelijk. Met vaste patronen, dagelijkse en ook bedrituelen: er wordt slechts op woensdag en zaterdag ‘geconsumeerd’, weliswaar op zaterdag met een extraatje zijnde twee porties! Twee jaren gaan voorbij in alle rust, Flor heeft nog steeds haar ‘School’ en Teodoro ontspant zich met zijn fagot bij het belangrijke ensemble met enkele andere amateurs! Dan daagt uit het hiernamaals, het zal de hel wel zijn, Vadinho op. Een vleug magie mag uiteraard naar traditie niet ontbreken in een Latijns-Amerikaanse roman. Amado besteedt bovendien veel aandacht aan voodoo en aan de aloude religie, de goden die nog leven in Bahia.
Vadinho… hij tracht, eerst subtiel, langzaam steeds dwingender, Flor opnieuw in zijn macht (in bed dus) te krijgen. Ook het gokken heeft zijn schimmige figuur niet opgegeven, al kan hij het niet daadwerkelijk beoefenen (alleen Flor ervaart hem daadwerkelijk, anderen kan hij slechts iets influisteren, hun gedachten sturen): zo slaagt hij er in het spel te controleren, zijn vrienden voortdurend te laten winnen, de bank te laten springen, tot wanhoop van wie ooit zijn vijand was, de rijke eigenaar van de gokhuizen. Of Flor tenslotte voor zijn erotische charme bezwijkt wil ik hier niet onthullen. Wel geef ik mee dat zij besluit dat hij best naar het dodenrijk terugkeert en daartoe doet zij een beroep op de goden, roept de hulp in van de magie. Het werkt, Vadinho kwijnt weg, maar Flor krijgt wroeging, herroept haar besluit. Is het proces dat zij in gang gezet heeft nog te stoppen? Kan zij Vadinho samen met Teodoro aan haar zijde houden? Ook deze vraag beantwoord ik niet…
Deze roman van Amado laat u gniffelen, monkellachen van bladzijde tot bladzijde. Meeslepend is het verhaal. Een boeiende tekening van dat kleine stadje, van die beperkte gemeenschap. Hij spot heel mild met de kleine kantjes van de mens. Soms klinkt het wat boosaardig, de autoriteiten die ten tonele gevoerd worden komen minder fraai aan bod hoewel Amado hier niet, in tegenstelling tot veel ander werk, een echt politiek statement maakt. Hij schimpt veeleer: “Zij eisten van hun autoriteiten een vlekkeloos gedrag, wat een niet te dulden misverstand was.” De tekening van de diverse personen is hilarisch, steevast met dubbele bodem. Het leven in Salvador is een bonte schildering, een kleurpalet. En leert meteen veel over de cultuur van Bahia, gebruiken, religie, bijgeloof, voodoo… Waar ook de muziek een plaats opeist, via de fagot van Teodoro en de concerten met zijn ensemble, en via de serenades die Vadinho met zijn vrienden aan Flor aanbiedt.
Wie weet schuilt er ook een filosofie in deze lijvige roman, een wijsheid die Flor oppert in de eerste zinnen van de inleidende brief aan Jorge Amado, de auteur, de schepper van haar bestaan: “Heb ik niet leren beminnen door te beminnen? Heb ik niet leren leven door te leven?”…
De roman werd in Brazilië tweemaal verfilmd, in 1976 door Bruno Barreto, waarbij de erotische scènes gecensureerd werden eer hij kon vertoond worden. En in 2017 door Pedro Vasconcellas. Een Amerikaanse versie ging onder de titel ‘Kiss me goodbye’ geregisseerd door Robert Mulligan in 1982 met James Caan, Jeff Bridges en Sally Field die hiervoor een Golden Globe in de wacht sleepte. Het liedje bij de generiek ‘But it’s a nice dream’ werd gezongen door Dusty Springfield. De Braziliaanse televisiezender Las Estrellas bracht hem in 2019 als télé-novelle op het scherm.
Johan de Belie