Vijftien jaar geleden overleed schrijfster Mireille Cottenjé na euthanasie in Brugge. Rond kerst 1984 gingen Johan de Belie en ikzelf haar daar opzoeken in opdracht van Piet Lampaert, toenmalig hoofdredacteur van het weekblad De Rode Vaan. Enkele jaren eerder had die Frank Jacobs met dezelfde bedoeling op haar afgestuurd en het duurde toen een week voor Frank weer boven water kwam. Daarom werden we nu met twee op pad gestuurd. Om elkaar in de gaten te houden.

Met het tijdschrift “Bok” wou Julien Weverbergh vooral de kritische schrijvers wou aanspreken. Daarin acht hij zichzelf niet gelukt, maar dat komt misschien ook omdat hij merkwaardige ideeën heeft over “kritisch”. Walter Van den Broeck b.v. is voor hem (aldus Herwig Leus) “een voorbeeld voor de armoezaaierij van de Vlaamse literatuur“. En tenslotte slaat hij zich op de borst omdat hij “de weg heeft vrijgemaakt voor kwebbelende baarmoeders à la Monika Van Pamel en Mireille Cottenjé.”
Mireille (zeg maar Mieke, boze tongen zeggen Mieke Maaike) Cottenjé werd op 18 november 1933 te Moeskroen geboren; een nikszeggend maar noodzakelijk gegeven voor een biografie. Zij bracht haar jeugd door in Brugge waarheen zij in 1979 trouwens is teruggekeerd. Met een diploma psychiatrisch verpleegster en van tropische geneeskunde op zak, en met om de vinger de gulden ring van de eeuwige trouw, trok zij met haar echtgenoot naar Kongo, toen nog Belgisch. Vier kinderen later (Rik, Bart, Marjan en Karlien), ontvlucht zij de echtelijke staat; de traumatische ervaringen zijn her en der in haar literaire werken te vinden. In 1968 debuteerde Mireille Cottenjé met de Kongo-roman “Dagboek van Carla”. Daarna volgen “Eeuwige zomer” en “Lava”, dat laatste over de man-vrouw relatie binnen het huwelijk. De echtscheidingsproblematiek komt ook aan bod in twee documentaire werken “Met 13 van tafel” en “13 mannen van tafel”. Zij schrijft ook jeugdboeken “Het grote onrecht” en “Waarom niet de waarheid”, toneel met “De heilige kooi”, “Lieve Daddy” en “Straks is al lang voorbij”. Ons hart heeft zij echter veroverd met de verhalenbundel “Mist” en de romans “Muren doorbreken” en “De verkeerde minnaar”.
Vitalisme, levenshonger spreken uit haar werk, en uit haar hele persoonlijkheid. Zij snijdt graag maatschappelijke problemen aan, rassendiscriminatie, gevangeniswezen; zij behandelt bij voorkeur de vrijheid van het individu, of het nu man of vrouw is, hetero of homo, onafhankelijkheid is voor haar een levenswijze, een emotie. Verguisd door moraalridders, aanbeden door feministen, en af en toe vice versa; een controversiële figuur dus omdat zij het waagde in Vlaanderens literaire wereld een eigen plaats te verdedigen. En wij popelend daarheen natuurlijk…

TEVEEL SEKS?

– Een TV-toestel houdt u buiten de deur vanwege de kinderen, maar u kent waarschijnlijk wel Jan Lenferink, die heeft een programma over kunst, cultuur, seks en wetenschap. Waarmee zouden we dit interview beginnen?

Mireille Cottenjé: Ik ga elimineren, hé. Dus alleszins geen wetenschap, geen kunst, geen cultuur. (Gelach)

– U wordt nogal eens verweten dat er teveel seks in uw boeken zit. Nu is dat bij heel veel mannelijke auteurs het geval, maar dat wordt blijkbaar zonder meer geaccepteerd. Waarom ligt dat voor een vrouw anders?

M.C.:Ik denk dat dit cultuurhistorisch te verklaren is. Nog tot voor twintig, dertig jaar was een vrouw een a-seksueel wezen. Voor Kinsey was men er zich absoluut niet van bewust dat er ook zoiets als vrouwelijke seksualiteit bestond. Mensen die met hun tijd zijn meegegaan weten nu heel goed dat een vrouw net zo goed een seksbeest is als een man. Maar een heleboel mensen zijn blijkbaar nog in die 19-de eeuwse mentaliteit blijven zitten van “seks, dat is uitsluitend voor mannen”. En dat verklaart dan wel sommige reacties.

– Heeft u het gevoel dat u als vrouwelijke auteur in Vlaanderen een speciale positie inneemt? Speciaal ook tegenover de mannen?

M.C.:Ik ervaar dat niet zozeer, ik zal zeker nooit beweren dat ik discriminerend behandeld word. Wel vind ik dat ik vaak het slachtoffer word van erg persoonlijke aanvallen in verband met bepaalde passages uit mijn boeken, maar misschien is dat ook het geval met mannelijke auteurs die in verband met seks ook geen blad voor hun mond nemen. Hoe dan ook, die aanvallen komen niet alleen van oudere mensen die nog helemaal in die Victoriaanse mentaliteit vastgeroest zitten, maar ook van jongeren. Ik heb net een lezing gegeven in de hoogste klassen van een technische school en de allereerste vraag daarna was: waarom gebruikt u in uw boeken zoveel vuile woorden. Nu, bij zo’n vraag val ik omver. Ik zeg: “Vuile woorden, ge moet me eerst eens goed uitleggen wat een vuil woord is, want ik weet dat niet. Wat ik wel weet is dat er vuile dingen bestaan in de wereld. Stront bijvoorbeeld, da’s vuil, dat stinkt en dat is vies, maar het woord stront, daar wil ik aan rieken, dat wil ik eventueel zelfs opvreten, dat doet mij niets.”
Wat heel specifiek vuil bleek, dat was het woord kut, dat ik zogenaamd te pas en te onpas gebruik. Ikzelf zie daar niets vuils aan, noch aan het woord, noch aan het ding. Ik vroeg dus aan dat gastje van zo’n achttien jaar, ik vroeg wat zou je dan eigenlijk graag willen? Als ik over bepaalde onderwerpen spreek en ik heb dat woord nodig, moet ik dan doen gelijk in de negentiende eeuw en daar een witte plaats laten? Of moet ik de hypocriet uithangen en een ander woord gebruiken? Bijvoorbeeld: ik stap buiten mijn deur en ik glijd uit over een stront, moet ik daar dan een bananenschil van maken of zoiets? Nu, achteraf heb ik gehoord dat die gast er eentje is die af en toe naar school komt met een VMO-uniformpje. Ik had al gevoeld aan zijn manier van vragen vanwaar de wind kwam.

– Die hypocrisie hangt dus eigenlijk met verrechtsing samen.

M.C.:O ja, dat is een feit. En heel dat puriteinse ook. Orde en tucht moeten er zijn, je kent dat. Het is allemaal zeer typisch voor rechts.

– U geeft zich erg bloot in uw boeken. Welke rol speelt de rede en wat is het aandeel van de emotie?

M.C.:Tja, ik schrijf van uit mijn emoties. En wanneer ik mij zo sterk bloot geef in mijn boeken, dan komt dat omdat ik eigenlijk niet schrijf om te publiceren, ik schrijf voor mezelf. Als ik een boek zou schrijven met de idee van dat ga ik publiceren, dan zou ik me nooit zo bloot geven denk ik. Een keer dat het boek geschreven is, heb ik het gevoel dat ik het vermink als ik het minder emotioneel zou maken, als ik me minder zou blootgeven. Dat heb ik gedaan met het “Dagboek van Carla”, mijn allereerste boek. Toen ik merkte hoe ik mij bloot gaf, kón ik het niet meer uitgeven. Ik kon het idee niet verdragen dat wildvreemde mensen daarmee zouden geconfronteerd worden en ik heb er dus zoveel mogelijk aan veranderd. Maar ik noem dat dus een boek verknoeien, het gaat ten koste van de authenticiteit van het werk.

– Op die manier stelt u zich wel heel kwestbaar op?

M.C.:In de periode nadat ik “De verkeerde minnaar” had gepubliceerd heb ik verschrikkelijk gemene aanvallen te verduren gehad. Ik heb daar een bepaald soort man, wat je noemt een macho, verschrikkelijk op de tenen getrapt. Dat is me niet in dank afgenomen. Het ergste vind ik daarbij dat er ook mensen zijn die van me houden en die in mij heel kwestbaar zijn die dit lezen. Mijn ouders bijvoorbeeld, en die voelen zich daardoor mateloos gekwetst.

– Maar als uzelf gefaald hebt in een relatie, zoals dat geloof ik het geval is in dat boek – u heeft iemand verkeerd ingeschat en de affaire loopt verkeerd af – is het dan niet extra-pijnlijk om u zo bloot te geven?

M.C.:Nee, omdat ik helemaal niet wil overkomen als iemand die geen fouten maakt. Fouten maken we allemaal. ’t Is niet omdat er boeken met je naam op verschijnen dat je ook maar dàt meer bent dan een ander. Ik wil mezelf geen aureool rond de slapen plaatsen, dat zou ik volkomen misplaatst vinden.

– Maar er komt meestal toch een aureool rond het hoofd van een schrijver. En wanneer je toegeeft dat je in de fout bent gegaan dan gaan je tegenstanders natuurlijk gniffelen, zo van “aha, daar hebben we het”.

M.C.:Laat ze maar, ik vind dat een schrijver niet meer reden heeft om trots te zijn op zijn werk dan bijvoorbeeld een goede bakker. Dit gezegd zijnde vind ik dat niemand een aureool verdient.

– Maar de persoonlijke bijdrage voor ieder individu en ook voor de samenleving is voor een auteur toch groter dan voor iemand die bijvoorbeeld brood bakt? U heeft toch een veel grotere impact?

M.C.:Da’s te zien van welk standpunt uit je het bekijkt, hé? Iemand die nooit van zijn leven een roman ter hand neemt, voor zo iemand hoeven er natuurlijk geen romans te bestaan. Mocht ik moeten kiezen tussen een knappe roman en een lekker brood dan zou ik zonder aarzelen de knappe roman kiezen. Maar er zijn heel wat mensen die daar anders over denken. Het is allemaal zo relatief.

– Ja, maar waarom zitten wij hier dan eigenlijk u te interviewen en niet een bakker?

M.C. (lacht):Aha, da’s een goede vraag. Jullie vinden dat ik interessanter ben om te interviewen dan een bakker, maar ik vind dat dus niet. God weet hoe interessant het niet zou zijn mocht je een bakker interviewen. Je zou misschien raar opkijken. Ik vind dat jullie schrijvers nogal hoog op hebben. Ik ken schrijvers die echt de moeite niet waard zijn, waarmee ik me na vijf minuten stierlijk verveel. Dit gezegd zijnde ben ik heel content dat jullie het de moeite waard vinden om mij te interviewen. Maar ik heb wel mijn idee over bakkers…

NIET ALLES KAN

– U schrijft ook nog dagboeken …

M.C.:Ja, dat doe ik vanaf mijn zevende jaar, van zodra ik een pen kon vasthouden. Voor mij is het een gewoonte en een noodzaak, misschien zit er ook nog iets meer achter. Bijvoorbeeld dat ik ooit nog eens zal toekomen aan het schrijven van mijn mémoires.

– Maar nu al verwerkt u autobiografisch materiaal en persoonlijke herinneringen in uw romans?

M.C.:Ja, maar daar gaat het telkens om één bepaald thema dat dan uit de context van mijn leven wordt gelicht, hé. In “Muren doorbreken” heb ik wel enigszins gepoogd om het thema van het gevangeniswezen in de context van mijn leven te plaatsen. Maar neem “De verkeerde minnaar” bijvoorbeeld, daar heb ik die ene verhouding die maar enkele maanden heeft geduurd uit mijn leven gelicht om daar een boek over te maken. Als ik mijn mémoires zou schrijven, dan zou ik daar misschien twee bladzijden aan besteden.

– Maar al is die verhouding binnen het boek maar één aspect van uw totale leven, toch komt uw gehele persoonlijkheid duidelijk naar voren. Het verwondert mij trouwens dat u stelt dat uw dagboeken beduidend globaler van aanpak zijn. Eerlijkheid lijkt ons inderdaad essentieel. Maar hoever kan u daarin als auteur gaan? Kan alles zomaar gepubliceerd worden?

M.C.:Nee, niet alles kan zomaar gepubliceerd worden, vandaar dat er nu ook vijf boeken in de lade liggen, boeken die ik geschreven heb maar die ik niet uitgeef. Een en ander heeft niets te maken met dingen die ik voor mezelf niet kan publiceren, ik kan ze gewoon niet publiceren omwille van de andere mensen die erbij betrokken zijn. Mijn privacy behoort mij toe, daar mag ik mee doen wat ik wil, maar dat geldt niet voor de privacy van iemand anders. Zo heb ik b.v. een boek geschreven waarin ik uiteenrafel hoe mijn huwelijk is kapot gegaan, maar ik vind niet dat ik het ook mag uitgeven. De man met wie ik getrouwd ben geweest, is de vader van mijn kinderen en die man heeft recht op respect. En nu is het onvermijdelijk zo dat, wanneer je zelf aan het woord bent, je voor je eigen advocaat gaat spelen. De andere komt er dus onvermijdelijk minder fraai uit dan jezelf, en dat vind ik niet eerlijk. Iets wat Jef Geeraerts bijvoorbeeld met zijn eerste vrouw gedaan heeft in “Gangreen 4”, dat zou ik moreel gesproken niet kunnen doen.

– Vooral in de laatste werken blijkt telkens per thema een sociale of een maatschappelijke of een persoonlijke betrokkenheid. Is dat nu telkens weer een toeval of speelt hier een vooropgezet plan? Als u over het gevangeniswezen schrijft, is dat dan enkel maar omwille van een relatie of zit daar iets meer achter?

M.C.: Nee, kijk, de man-vrouwverhouding naakt (gelach) vind ik als thema veel te pover om daar een roman rond te bouwen. Wat ik interessant vind bij boeken als “De verkeerde minnaar” en “Muren doorbreken” is dat je daar dus wel een man-vrouwverhouding hebt, maar ook een hele sociale problematiek daarrond. En dan pas wordt die relatie interessant. Neem nu de kerel over wie ik “De verkeerde minnaar” geschreven heb, dat was een jonge, knappe gast waarop ik verliefd geworden was. Maar die liefde werd niet beantwoord omdat de betrokkene homo was en zijn verliefdheid dus naar jongens uitging. Nu, een boek over een ouwe teef die verliefd wordt op een jonge kerel en wier liefde onbeantwoord blijft, dat is voor mij als thema niet interessant genoeg om een boek over te schrijven. Het is het feit dat hij homoseksueel was dat aan het geheel perspectief verleende.
Nu, dat eerste deel van het boek, het vrouwendeel dus, heb ik geschreven vanuit de gedachte dat we niet met elkaar konden praten, we stonden werkelijk alle twee tegenover een muur. Mijn idee was dan: ik zal het allemaal eens opschrijven wat er in me omgegaan is gans die tijd en dan zal hij misschien ook kunnen vertellen wat er in hem omgegaan is. Dat is mijn bedoeling geweest. Ik heb nooit gedacht dat het boek ook nog zou uitgegeven worden. Maar hij is het die aangedrongen heeft om het vooralsnog toch te publiceren. Hij is zelf een groot boekenliefhebber en bovendien voerde hij aan dat de homo’s sowieso al zo weinig boeken hebben waarin ze zichzelf kunnen herkennen. Hij noemde het een verrijking voor de homoliteratuur.

– Waarbij dus de kritiek ontzenuwd wordt dat u zich niet in het standpunt van de homo kunt verplaatsen.

M.C.:Jazeker, want in het tweede deel van het boek heb ik mij helemaal op het standpunt van de homo gezet, ik heb dus de man zelf aan het woord gelaten. Dat is het resultaat van een jaar praten geweest. Dat eerste deel, dat heb ik in vier dagen geschreven, dat was niks. Maar het tweede, daarvoor heb ik een jaar gevochten om in zijn vel te kunnen kruipen, een jaar lang heb ik samen met hem heel zijn gevoelswereld uiteengerafeld. Dat is niet zo gemakkelijk geweest, hoor. Die zeggen dat het gemakkelijk is, moeten het maar eens nadoen.

OUDER WORDENDE TREKVOGEL

– Binnenkort vertrekt u naar Zuid-Amerika. Het onderwerp voor een volgende roman?

M.C.: Tot nog toe heb ik nog nooit – één enkele uitzondering niet te na gesproken, maar daarover straks – een boek geschreven over de landen waar ik heen gereisd ben. Ik hou wel zeer consciëntieus mijn reisdagboek bij – aan materiaal ontbreekt het mij dus niet. Maar wie mijn boeken iet of wat aandachtig leest, zal merken dat het altijd een zeer persoonlijke ervaring is geweest die mij tot schrijven heeft aangezet. Ik schrijf geen reportages, ik schrijf geen dingen die gelijk wie zou kunnen schrijven, al wat ik schrijf kan alleen door mij geschreven worden. En dat geldt dus ook voor dat jeugdboek van mij “Het grote onrecht”, een boek dat in Zuid-Afrika speelt en dat de Apartheid als thema heeft. Hier ook immers is het een persoonlijke gebeurtenis geweest die mij in die Apartheid zo diep heeft geraakt.
Om een bepaalde reden heb ik dat nooit verklapt in een interview, maar het ligt nu allemaal al zo ver achter de rug, dat het nu wel kan. In Zuid-Afrika heb ik namelijk een korte maar zeer heftige verhouding gehad met een halfbloed, een dokter die daar in een van die thuislanden werkte. En dat was enorm gevaarlijk, want de zogenaamde immoraliteitswet verbiedt dat blank en zwart met elkaar naar bed gaan. Dat heeft mij dus enorm gepakt, een wet die ingrijpt op het seksleven van de mensen, op hun privacy. Hoe durven ze! Daarover gaat het dus in dat jeugdboek van me, maar ik vertel het natuurlijk wel met een ander verhaal, over een kind dat uit een blanke gemeenschap moet weggerukt worden omdat het niet blank is. Zo zie je dat persoonlijk engagement overal in mijn boeken is terug te vinden, of het nu gaat over problemen in verband met homoseksualiteit of met het gevangeniswezen, of met echtscheiding. Er zijn van die interviewers die mij vragen “of ik het zelf niet zoek”, waarmee ze eigenlijk bedoelen dat ik niet eerst een verhouding aanga met een homo om er dan achteraf een boek over te kunnen schrijven. Dat is natuurlijk grandioos belachelijk. In werkelijkheid is het net omgekeerd: eerst komt de ervaring en dan pas het schrijven.

– Binnenkort is het kerstmis. Zo’n feestdag, zegt je dat wat?

M.C.:Voor mij heeft dat nooit veel betekend, maar de godsdienst heeft me ook nooit gekwetst. Ik kom immers uit een rood nest, ik ben compleet a-religieus opgevoed. Gewoonlijk ben ik trouwens met kerstmis niet thuis, dan zit ik aan de andere kant van de wereld. Je hebt mensen die tijdens die periode graag een winterslaap zouden doen, maar ik niet, ik ben een trekvogel. Maar goed, nu ben ik dus toch thuis met de kerst en het zit er dan ook in dat ik ga fuiven met mijn dierbaarste, mijn liefste vrienden, en dat zijn dan mijn kinderen en hun respectievelijke lieven. Dat doe ik trouwens elk weekend, alleen al het feit dat we weer samen zijn is voor mij een afdoende aanleiding om een fuif te bouwen. Ik vier dus ieder weekend kerstmis.

– Goed, maar met kerstmis denk ik niet zo direct aan het religieuze feest, maar aan het eindejaarsfeest. Met daaraan gekoppeld het besef dat er weer een jaar voorbij is gegeleden. En daarop doordenkend: voor een vitalistische schrijver of schrijfster moet het ouder worden toch wel en heel probleem zijn.

M.C.: Waar gaan we naartoe? (Lacht). Kijk, fysiek voel ik mij in topvorm. Deze zomer ben ik bijvoorbeeld met mijn jongste dochter – een kind van veertien jaar – naar Denemarken gaan fietsen en ik heb op geen enkel ogenblik zoiets gevoeld van “amai, ik word nu toch een dagje ouder”. Er zijn natuurlijk heel wat dingen die verschillen van vroeger, van toen ik jonger was, maar die dingen zijn verre van alleen maar negatief. Kijk eens, mijn haar wordt grijs en ik krijg rimpels, maar dat stoort mij niet. Integendeel, ik vind dat heel praktisch en wel hierom. Als alleen reizende vrouw heb ik altijd moeilijkheden gehad om venten van mijn lijf te houden die dachten dat ze bij mij terecht konden voor een gemakkelijk neukpartijtje. Nu ik er ouder uitzie stel ik me voor dat ik eindelijk met rust gelaten zal worden en dat ik probleemloos contacten kan leggen met mensen die reizen zoals ik, met de rugzak en het openbaar vervoer. Dat zijn altijd jonge gasten en die vinden dat ontzettend sympathiek, zo’n oud wijf dat erop uittrekt net als zij. De gedachte van “we gaan daar eens lekker mee neuken”, dat is er bij die mensen niet. En inderdaad, als ik aan de andere kant van de wereld ben, heb ik echt wel wat anders aan mijn hoofd dan van het ene bed in het andere te duiken. Wat ik belangrijk vind is dat ik bijvoorbeeld ’s avonds rustig een wandeling kan maken door Delhi of door Mexico City. En inderdaad word ik nu veel meer met rust gelaten dan, laten we zeggen, twintig jaar geleden. Dat vind ik dus een positieve kentering.
Een tweede positief punt is dat seksualiteit voor mij niet meer die onweerstaanbare drang is die ze vroeger wel was. Ik ga nu bijvoorbeeld voor enkele maanden naar Zuid-Amerika zonder mijn vriend en die maanden kan ik rustig doorbrengen zonder dat ik de muren opvlieg. Let op, ik beweer dus niet dat de goesting weggaat of het plezier. Ik heb er nog altijd wreed veel plezier mee, maar er is een verschil tussen er plezier aan beleven en niet zonder kunnen. Niet zonder kunnen, dat vind ik negatief, dat kost je je vrijheid. Ik voel mij nu dus veel vrijer dan toen ik zo afhankelijk was van mijn seksualiteit.
Wat ook met ouder worden te maken heeft is het feit dat je kinderen volwassen worden. Voor mij is ook dat weer iets zeer positiefs, omdat mijn kinderen heel toffe volwassenen zijn. Materieel hebben ze me niet meer nodig, ze kunnen hun eigen was doen en hun potje koken en ze hebben elk hun lief om mee te leven. Maar ze komen verschrikkelijk graag naar hier, emotioneel blijven we mekaar nodig hebben, blijven we van elkaar houden.
Minder positief aan het ouder worden is natuurlijk dat de mensen waar ik erg veel van hou ook ouder worden. En dat zijn dan in de eerste plaats mijn ouders. Je zou moeten kunnen zeggen: “Laten we hier stoppen, zij worden niet meer ouder tot ik ze heb ingehaald.”
Maar alles bij mekaar is er met het ouder worden maar weinig dat mij tegenvalt. Maar laat me vlug hout vasthouden, misschien dat ik binnen enkele jaren zal zeggen “amai, ‘k heb zeer hier en zeer daar”. Maar nu voel ik mij dus zeer goed. Ik blijf veel in beweging, ik fiets veel en ik denk dat mijn goede fysieke conditie daar er ook veel mee te maken heeft.

– Wel, ik heb wel zeer in mijn rug en ik ben nog een stuk jonger…

M.C.:Oud worden zie ik positief en ik denk dat ik weet waarom dat zo is bij mij en waarom dat bij jou anders ligt. Ik ben dus zeventien jaar getrouwd geweest, ik heb zeventien jaar in een kooi gezeten, zo voel ik dat nu aan. En toen is mijn bevrijding gekomen, mijn hergeboorte. Ik was toen al veertig jaar, maar ik heb toen geconstateerd dat ik op mijn veertigste veel gelukkiger en veel intenser leefde dan toen ik dertig was. Dan heb ik dus ervaren hoe relatief dat is, van jong te zijn of oud te zijn. ’t Is de manier waarop je leeft. Als de mensen horen hoe ik reis, dan associëren ze dat met jong zijn. “Je moet dat doen als je jong bent,” zegden ze dan. Waarop ik: “Je hebt gelijk, ik profiteer ervan terwijl ik jong ben. ‘k Ga ’t ook niet meer doen als ik vijftig ben.” En ik ben er dus 51, hé. Dit gezegd zijnde geloof ik wel dat ik een zeldzaam geval ben, want leeftijdsgenoten kom ik op mijn reizen zelden of nooit tegen. Tenzij in de omgeving van een luxe-hotel, daar verblijven ze dan in het kader van zo’n georganiseerde luxereis a rato van pakweg 150.000 frank voor drie weken Peru. Maar ik, ik reis met mijn rugzak en ik logeer in hotelletjes waar alleen maar mensen van ’t land zelf komen, allemaal arme mensen meestal. En zowel door de jonge gasten die ik op mijn reizen ontmoet als door die mensen word ik altijd met een enorme sympathie bejegend.

ONE-WOMAN GUERILLA

– Niet alleen dit jaar maar ook dit bandje spoedt ten einde. Wou u nog iets gezegd hebben?

M.C.: Wel, ik vind ’t wel raar, ik ben nu al twee jaar een one-woman guerilla aan het voeren en in heel dat interview is daar nog met geen woord over gesproken. Hoewel het ook iets met mijn werk te maken heeft, want juist hierdoor komt het dat ik nu al drie jaar lang niets meer gepubliceerd heb.
Het zit namelijk zo, dat de kas voor zelfstandigen het in haar kop heeft gehaald om op mijn donder te vallen met de eis dat ik haar met terugwerkende kracht zou betalen voor zovele jaren terug. Immers, omdat ik buiten mijn schrijven geen ander beroep uitoefen, beschouwen ze dat als een zelfstandig beroep en dus willen ze me laten afdokken.
Nu, afgezien van het feit dat ik het geld wat zij vragen gewoon niet heb, verzet ik mij er principieel tegen dat ze mij mijn levensminimum dreigen af te nemen, dat is in strijd met het meest elementaire mensenrecht.
Als je bekijkt wat ik verdien, dan zal je merken dat ik per maand gerekend minder opstrijk dan de minste dopper. Natuurlijk zou ik meer kunnen verdienen mocht ik mij tegen een flinke betaling verkopen aan het soort bladen waar ze alleen maar vrijblijvende dingetjes willen opnemen. Maar dat wil ik dus niet. Ik leef met het bestaansminimum en dat doe ik heel bewust, ik verkies van arm te leven. Ik heb geen televisie, geen auto en de kleren die ik heb, die heb ik allemaal gekregen. Maar dat leefminimum willen ze mij nu dus afpakken, en ik zeg hen dat ze dat niet kunnen. Er zijn dus al verscheidene processen geweest, die ik steevast verloren heb, en er komen er nog. En ja, dan komt de deurwaarder hier met de boodschap dat hij mijn boeltje zal komen ophalen. Waarop ik hem antwoord dat hij maar moet doen wat hij niet laten kan. Voor mijn part mag hij alles komen halen, dan schrijf ik een annonce in de krant van “zijn er soms nog mensen die stoelen of tafels te veel op hun zolder hebben?”, zo zal ik mij dan nieuwe spullen aanschaffen. Alhoewel er wel enkele dingen zijn waar ik echt aan hou, zoals mijn schrijfmachine, mijn fiets en het prachtige portret van mijn papa. En natuurlijk ook mijn boeken, maar als ik het “Dossier rechtspraak” van Humo mag geloven mogen ze daar niet meer aankomen. Er schijnt een nieuwe wet te zijn: je muziek en je boeken moeten ze je nu laten.
Maar hoe dan ook, ik weiger te publiceren zo lang die toestand blijft aanslepen en dat heb ik ook tegenover het ministerie van Cultuur gezegd. Ik vind dat ik als schrijver op een mensonwaardige manier word behandeld. Overigens, ik heb al kunnen constateren dat het niet alleen schrijvers zijn die in die trant worden aangepakt.
Dat is dus de privé-guerilla waarin ik op het ogenblik ben gewikkeld. Ik blijf het been stijf houden, ik weiger te betalen. Willen ze mijn boel komen ophalen, dat ze mijn boel komen ophalen. Willen ze me in de gevangenis steken, dat ze me in de gevangenis steken. Maar voor dit laatste is er weinig kans, ik heb gehoord dat ze teveel gevangenen hebben…

Referentie
Johan de Belie & Ronny De Schepper, “Ik schrijf vanuit mijn emoties”, De Rode Vaan nr.52 van 1984

2 gedachtes over “Mireille Cottenjé (1933-2006)

  1. MC kwam destijds, ergens midden de jaren ’80, ook langs bij ons op een middelbare school. Haar voorkomen was banaal, haar monoloog nog banaler. Ik heb er een groot wantrouwen aan overgehouden, de meeste schrijvers verkopen gebakken lucht en MC bakte het wel zeer bruin.

    Het zou me niks verbazen dat er geen herdrukken meer zijn van haar boeken, je ze voor een appel en een ei tweedehands kan kopen.

    Like

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.