Het zal morgen al dertig jaar geleden zijn dat de begrafenis van prof.Bolckmans heeft plaats gevonden. Hij was op 67-jarige leeftijd plots overleden tijdens zijn vakantie in Frankrijk. Ik ken Bolckmans natuurlijk vooral van mijn burgerdienst en we zijn nadien (weliswaar spaarzaam) contact blijven houden. Toen ik op De Rode Vaan werkte, heb ik er nog voor gezorgd dat een communistisch blad uit Scandinavië (Zweden?) dat wij als ruilabonnement kregen, rechtstreeks naar zijn seminarie ging (wij verstonden er toch geen snars van). En ter gelegenheid van zijn emeritaat ben ik hem uitgebreid gaan interviewen. Dat interview vind je hieronder…
Op 26 november 1988 wordt Alex Bolckmans aan de Rijksuniversiteit van Gent uitgewuifd als ‘werkend’ professor. Hij mag dan gaan genieten van een welverdiend emeritaat, om nu eens een pleonasme te gebruiken, wat voor professoren overigens vaak een aanleiding is om met verdubbelde ijver aan de slag te gaan, daar zij zich dan volledig aan hun specialiteit kunnen wijden, zonder gehinderd te worden door uurroosters en dies meer. Aangezien prof.Bolckmans zowel de Scandinavische talen als de moderne literatuurgeschiedenis en de literaire sociologie tot zijn bevoegdheid mocht rekenen, vonden we het wel interessant (vooral omwille van dat laatste vak) om hem ter gelegenheid van deze gebeurtenis een paar vragen te stellen in verband met de jongste evoluties van het literatuuronderwijs op universitair niveau.
« Men wil opnieuw meer algemene vorming »
— Alhoewel het vak ‘literaire sociologie’ slechts een keuzemogelijkheid was voor studenten uit de licentie wil ik het eerst en vooral daar toch even over hebben. Toevallig heb ik daar immers als het ware de ‘geboorte’ van meegemaakt en dit nieuwe vak werd als vrij revolutionair onthaald…
Prof.Bolckmans : Dat klopt. Dat is immers gebeurd bij de programmawijziging die het gevolg was van de woelige jaren zestig. Daarvoor waren nog altijd de programma’s die bij de wet van 1929 waren vastgelegd van toepassing. Onnodig te zeggen dat dit inderdaad stilaan een ietwat verouderde situatie met zich meebracht en daaraan heeft men in de jaren zestig iets proberen te doen. De grootste verandering was de omschakeling van drie Germaanse talen naar twee. Oorspronkelijk deed men in de kandidatuur zowel Nederlands als Engels en Duits en koos men in de licentie twee talen die op gelijke voet moesten worden behandeld. In de hervorming heeft men daarvan dan gemaakt: twee talen over de vier jaar en in de licentie wordt één van de twee talen die men heeft gekozen als hoofdtaal gebruikt. Daaraan gekoppeld heeft men dan ook het onderscheid gemaakt tussen
literatuur en taalkunde, iets wat vroeger niet bestond, voor ons waren die allebei even belangrijk. In onze tijd was trouwens ook de algemene vorming vrij uitvoerig (geschiedenis, filosofie, psychologie en wat weet ik nog meer), wat eveneens zeer sterk werd teruggeschroefd. Ik moet u wel zeggen dat men van dat laatste nu wel spijt begint te krijgen en men naar middelen zoekt om die algemene vorming weer wat te kunnen opdrijven. Meer zelfs, vooral met het oog op het Duits, zoekt men naar een mogelijkheid om de Germanisten in de kandidatuur opnieuw de kans te geven toch een ruime portie op te doen van een derde taal. Een soort van restauratiebeweging dus.
Waaraan evenwel niet meer getornd wordt, is de optiemogelijkheid « algemene literatuur » en « algemene taalkunde » die ook in het kader van die hervorming is ingevoerd. Het is precies binnen de richting « algemene literatuur » dat we het vak « literaire sociologie » op de eerste plaats moeten situeren. Onnodig te zeggen dat een sociologische benadering van de literatuur in de jaren zestig zeer actueel was en veel belangstelling had gekregen met grote namen als Goldmann of Lukàcs. Maar ook nu nog kent deze cursus nogal wat succes bij de studenten.
« Literatuur is datgene wat men literatuur noemt »
— Voor buitenstaanders is het opvallendste kenmerk van de literaire sociologie wellicht dat men zich hierbij niet beperkt tot de studie van de Literatuur-met-een-hoofdletter maar dat ook zogenaamde ‘pulp ‘ aan bod komt…
Prof.Bolckmans : Inderdaad. De essentie van literaire sociologie is dat men de betekenis van literatuur in de maatschappelijke contekst gaat onderzoeken. En als men dat wil doen, kan men zich onmogelijk beperken tot de Literatuur met een grote L, dan moet men het begrip uitbreiden tot alles wat literaire pretentie heeft. Men zou in dat geval als definitie zelfs bijna kunnen geven: « literatuur is datgene wat men literatuur noemt ». Voor de gewone man is dat dus eerder de « pulpliteratuur », zoals specialisten dat dan denigrerend noemen, maar dat belet niet dat deze pulp een zeer belangrijke rol vervult voor diegenen die het geschreven woord als ontspanning gebruiken en zo meer.
— « De gewone man », dat kan op artistiek gebied ook wel iemand zijn van universitair niveau maar uit een « minder literaire » richting. Zo vind ik het opvallend dat u na verloop van tijd in uw cursus moderne literatuurgeschiedenis die zich tot alle kandidaturen van de letteren en wijsbegeerte, maar ook b.v. van de rechten richtte, een hoofdstuk over pulp heeft ingebouwd. Voelde u dat als noodzaak aan om die cursus beter te doen aanslaan bij dat ruime publiek ?
Prof.Bolckmans : Neen. Het antwoord ligt veel meer voor de hand : het ligt volledig in de lijn van mijn visie dat als men over literatuur wil spreken, en dan zeker over de literatuur in de moderne periode, dat men zich dan niet kan beperken tot de grote meesterwerken. In die zin vond ik het niets ter zake doende of die cursus nu voor literaire specialisten was of over studenten die hem enkel als algemene ontwikkeling meekregen. Mijn hele cursus was doordrongen van de visie dat literatuur op de eerste plaats een sociaal fenomeen is.
— Precies die cursus was dan toch nog een overblijfsel van die periode waarin men een algemene vorming, ook op universitair niveau, nog nodig achtte…
Prof.Bolckmans : Uiteraard, maar ik moet er wel op wijzen dat deze cursus ondertussen wel geschrapt is voor de rechten. Daar heeft men in de jaren zeventig ook een hervorming doorgevoerd, die ongeveer op dezelfde leest was geschoeid als die in de Germaanse een tiental jaren eerder. Men ging ook hier dus meer in een « specialistische » richting. Dat was een trend die in alle universiteiten waar te nemen was en het is zelfs zo dat in Gent een aantal mensen die meer conservatief waren aangelegd en die algemene cultuur dus nog belangrijk vonden deze trend een tijdlang hebben kunnen tegenhouden. Vandaar die cursus literatuurgeschiedenis die dan wel onder een andere naam werd gegeven, namelijk « wijsgerige stromingen in de wereldliteratuur » . En zo heeft die nog een jaar of zes, zeven kunnen standhouden. Nu bestaat deze cursus enkel nog als keuzevak, maar ik moet wel zeggen dat de belangstelling ervoor opnieuw groeiende is, vooral bij kunsthistorici, geschiedkundigen, filosofen en zo meer. De laatste jaren worden deze cursussen, dus ook literaire sociologie, door mijn geassocieerd docent prof.Vervliet gegeven en naar alle waarschijnlijkheid zal hij mij wat de opdracht ‘algemene literatuur’ betreft opvolgen, terwijl er voor mijn opvolging voor de Scandinavistiek nog niets vaststaat, tenzij dan dat het iemand moet zijn uit de bestaande dienst.
« De liefde voor het Zweeds is conjunctureel bepaald »
— Deze mensen zijn echter gespecialiseerd in één bepaalde Scandinavische taal, terwijl uzelf de drie talen doceerde…
Prof.Bolckmans: Ja, dat komt natuurlijk omdat ik als assistenten zoveel mogelijk ‘native speakers’ heb aangetrokken, dus mensen uit Scandinavië zelf. Nu, wie Zweeds spreekt b.v., die verstaat zonder enige moeite Deens en Noors.
— Maar is dat niet precies het probleem ? Als ze zo sterk op mekaar lijken is het toch erg moeilijk om die talen te doceren ?
Prof.Bolckmans : Het valt inderdaad niet te ontkennen dat het vooral buitenlanders zijn die meer dan één Scandinavische taal kennen, omdat die zich daarin specialiseren. Scandinaviërs zelf voelen die noodzaak niet zo aan. Wie ook maar een beetje opleiding heeft genoten, heeft immers geen enkel probleem om de andere talen te verstaan en te lezen. Ze krijgen daar trouwens op de school een beetje onderricht in. Maar waarom zou men zich inspannen om een taal aan te leren, als men met andere Scandinaviërs kan communiceren zonder de eigen moedertaal te verlaten? Een buitenlander begint natuurlijk ook meestal in één taal, maar stelt dan vast dat hij reeds meteen over een basiskennis van die andere talen beschikt, gaat zich daarvoor interesseren en als hij dan in die andere landen komt, gaat hij zich inspannen om de mensen in hun eigen taal te woord te staan. Gemakkelijk is dat inderdaad allemaal niet, vooral omdat de intonatie zo’n belangrijke rol speelt, maar uiteindelijk ken ik toch tamelijk veel mensen die twee of drie Scandinavische talen behoorlijk spreken.
— Bovendien gaf u ook nog zowel literatuur als taalkunde. Dan moet toch ergens uw voorkeur naar uit zijn gegaan ?
Prof.Bolckmans : Och, dat is gekend dat ik hoofdzakelijk literair geïnteresseerd ben, nietwaar? En wat de talen betreft ben ik begonnen met het Noors. De stap naar het Deens was daarna niet zo groot voor mij, omdat ik mij gespecialiseerd had in een periode waarin Noors en Deens nog zeer dicht bij elkaar lagen. En pas nadien ben ik naar het Zweeds gegaan, terwijl de situatie naderhand met zich heeft meegebracht dat ik vooral deze taal heb moeten onderwijzen.
— De situatie dat Zweeds de meest geliefde Scandinavische taal is dus. Is dat conjunctureel bepaald, denkt u ?
Prof.Bolckmans: Dat mag je rustig zeggen, ja.
— Mag ik in dezelfde denktrant veronderstellen dat de belangstelling voor de Scandinavische talen de laatste jaren door de crisis is teruggelopen ? Dat men eerder ‘eieren voor zijn geld’ kiest en voor een meer voor de hand liggende Germaanse taal opteert ?
Prof.Bolckmans : Daar geloof ik niks van. Er is integendeel altijd een toenemende belangstelling geweest, tenzij dan de laatste twee, drie jaren, toen het aantal studenten in de Germaanse in het algemeen spectaculair is gedaald. Want zelfs dan nog was de afname bij ons veel minder sterk dan b.v. voor het Engels. Het is vooral de richting Nederlands-Engels die toen erg werd afgeslankt.
— Precies omdat het aanbod daar de vraag veruit overtrof: de werkgelegenheid werd dus toch wel in het oog gehouden ?
Prof.Bolckmans : Zeer zeker. Opmerkelijk is trouwens dat het aantal Germanisten dit academiejaar opnieuw sterk is gestegen.
Hopelijk omdat de werkgelegenheid ook opnieuw beter is geworden, dan hebben we alvast een optimistische noot om op te eindigen!
Referentie
Ronny De Schepper, Prof. Bolckmans : « De werkgelegenheid speelt een grote rol bij de keuze van de taal die men wil bestuderen », De Rode Vaan nr.44 van 1988
Mooi stukje, kende ik niet.
LikeGeliked door 1 persoon