Morgen zal het al twintig jaar geleden zijn dat de Italiaanse wielrenner Gino Bartali is overleden.
In de eerste naoorlogse Ronde van Italië haalde Gino Bartali het van Fausto Coppi met amper 47 seconden voorsprong. De nummer drie, Vito Ortelli, eindigde daarentegen op meer dan 15 minuten. Coppi won drie etappes, Bartali geen enkele. Maar de 32-jarige Toscaan pakte op vijf dagen van het einde wel de roze leiderstrui en stond die niet meer af.
Alhoewel Fausto Coppi en Gino Bartali altijd worden beschreven als het duellerende koppel, is het maar zelden tot een man-tegen-man duel gekomen. Naast de Giro van 1946 is er ook nog die van een jaar later, waarin Gino Bartali de roze leiderstrui behield tot drie dagen van het einde. In een Dolomietenrit slaat Coppi dan terug, verovert de leiding en wint de Giro met 1’43” voorsprong op Bartali. Daarna was er ook nog de Giro van 1949, maar ook in de Ronde van Frankrijk stonden ze enkele keren tegenover elkaar, ook al waren ze daar zogezegd ploegmaten van elkaar…
Net voor de start van de eerste naoorlogse Tour de France, in 1947, publiceerde de Italiaanse schrijver Curzio Malaparte (1898-1957) in het Franse tijdschrift Sport Digets het lange, gepassioneerde verhaal “Les Deux Visages De L´Italie. Coppi Et Bartali”.
Curzio Malaparte is een pseudoniem van Kurt Erich Suckert, een Italiaanse oorlogscorrespondent en sportverslaggever van Duitse afkomst (Duitse vader en Toscaanse moeder). Zijn Duitse vader was naar Italië gekomen om er een textielfabriek op te zetten. Hij schreef o.a. de romans ‘Kaputt’ (Kaputt) en ‘La Pelle’ (‘De huid’).
Volgens Malaparte ontkwam geen enkele naoorlogse Italiaan eraan in de tweestrijd tussen beide grootheden partij te kiezen. Je was Coppist of Bartalist, op dezelfde manier waarop communisten en fascisten tegenover elkaar stonden. Coppi met zijn vooruitstrevende opvattingen was de rebel, de vrome Bartali was de voorbeeldige held van het belijdende deel van de natie. ´Bartali behoort tot hen die het dogma accepteren,´ schrijft Malaparte. ´Hij is een metafysisch mens, beschermd door de heiligen. Coppi heeft niemand in de hemel om zich met hem bezig te houden.´
Het verhaal is in 2010 in het Nederlands vertaald als “Fausto Coppi en Gino Bartali, de twee gezichten van Italië” en uitgegeven bij de Arbeiderspers als zesde deel in de serie Sportklassiekers. Met een essay van de Franse wielerjournalist Jacques Augendre en een inleiding van Wout Koster.
Bartali, die zowaar van 1935 tot 1955 zou rijden, werd wel eens beschuldigd van sympathieën voor Mussolini – misschien omdat hij de “oorlogsgiro” in 1942 heeft gewonnen? (*), terwijl Coppi door sommigen een communist werd genoemd. In werkelijkheid hebben zowel hij als Bartali ooit een manifest ondertekend om voor de christendemocraten te stemmen, maar hun aanhang is zeker in de twee extreme kampen te situeren. Beroemd is b.v. het feit dat zoveel jaren later er een foto in de krant verscheen van het hoofdkwartier van de Rode Brigades en dat aan de muur een foto van Fausto te pronken hing.
Nochtans is Coppi, die de “medische begeleiding” (**) heeft uitgevonden, ook de eerste beroepsrenner die als startgeld de reusachtige som van 35.000 fr opstreek en die het zich bijgevolg ook kon permitteren zich met gehuurde vliegtuigen te verplaatsen. Niet dat deze weelde zijn karakter veranderden: zo gooide hij nooit etenszakjes, petjes of drinkbussen weg (***). Op die manier was Fausto ongewild misschien ook wel de eerste “groene” renner in het peloton (in tegenstelling tot kettingroker Bartali kon Coppi ook niet uitstaan dat er in zijn nabijheid werd gerookt), want die ecologische verloedering begint zo stillekesaan toch wel op de zenuwen te werken.
Bartali daarentegen geeft toe dat Mussolini in hem een vertegenwoordiger van een “sterk” Italië zag, maar dat hij daardoor juist erg onder druk kwam te staan. Zo klaagt hij erover dat hij in 1938 op last van Mussolini himself moest verzaken aan de Ronde van zijn land omdat hij de Ronde van Frankrijk wel “moest” winnen tot meerdere eer en glorie van “Il Duce”. Het jaar daarvóór, in ’37, was hij door de fascisten reeds verplicht te starten, maar toen moest hij zijn kansen opofferen voor renners die het regime meer genegen waren. In tegenstelling tot andere renners heeft Bartali immers steeds geweigerd de fascistengroet te brengen bij de start of na een overwinning. Dat de roze leiderstrui in die tijd de bundel “fasces” als symbool had kon hij natuurlijk niet weigeren (****). In ’39 mocht hij het land niet meer uit: onze landgenoot Sylveer Maes zal daarvoor wel een kaars hebben gebrand…
Aangezien men toen nog niet het verschijnsel kende van een “sporthart”, werd Bartali afgekeurd voor legerdienst omwille van zijn extreem trage hartslag (dertig). Toch meldde hij zich als vrijwilliger. Waarom deed-ie dat dan? “In de eerste plaats omdat ik thuis in Firenze niet achter de kachel wilde blijven zitten terwijl andere jongens hun leven lieten in Rusland of andere verre slagvelden. Ik heb zowel het fascisme als het communisme bestreden!” vertelt hij, maar hoe je het fascisme kunt bestrijden door als vrijwilliger dienst te nemen is me niet helemaal duidelijk. Misschien was de reden wel dat hij als ordonnans de gelegenheid kreeg om dagelijks tot tweehonderd kilometer te fietsen… (Voor meer informatie: zie het boek “Que Bartali soit loué”.)
Coppi van zijn kant werd krijgsgevangen genomen in Noord-Afrika, nadat hij in Ethiopië had gevochten, samen met o.a. de vader van dat latere Italiaanse idool, Claudio Chiappucci. Voor Coppi zorgden de doorstane ontberingen ervoor dat hij zich langzamer herstelde dan Bartali.
FIORENZO MAGNI
Ook de opgave van de voltallige Italiaanse ploeg in 1950, nadat Bartali door chauvinistische Franse supporters van Jean Robic werd gemolesteerd, wordt op politieke motieven teruggebracht, maar er wordt ook gefluisterd dat Bartali jaloers was van geletruidrager Fiorenzo Magni. Dat zal echter wel niet waar zijn (“Grote onzin, hij was ook een Toscaan, we reden dus samen tegen Coppi! Het jaar nadien heb ik hem trouwens de Giro helpen winnen”). Bovendien stond Magni bekend als de grootste Mussolini-aanhanger onder de Italiaanse wielrenners. (In 1946 werd hij hiervoor zelfs geschorst.)
Na de Tweede Wereldoorlog was het trouwens de taak van één van de “gregarii” van Fausto Coppi om aan de naar Frankrijk uitgeweken Italianen duidelijk te maken wie de linksen en wie de rechtsen waren. In 1948 moest Alfredo Binda zelfs zes kamers huren voor tien renners, omdat het met vijf linksen en vijf rechtsen onmogelijk was om ze per twee in vijf kamers te krijgen! Die ronde werd dus zoals gezegd gewonnen door Bartali. Aangezien hij de gelofte had afgelegd zijn fiets aan de paus te “offeren” bij een overwinning, werd hij in audiëntie ontvangen. Hij had echter wel het rode frame van zijn Bottecchia-fiets met zwart overschilderd…
Ottavio Bottecchia was een oud-winnaar van de Tour, die in mysterieuze omstandigheden tijdens een training vermoord werd aangetroffen. Lange tijd heeft men gedacht dat hij omwille van zijn linkse sympathieën door extreem-rechts werd vermoord, maar een boer bekende later op zijn sterfbed dat hij een renner aan zijn druiven had zien zitten en die in blinde woede had gedood. Hij had echter één ding over het hoofd gezien: de druiven waren op dat moment (juni 1927) nog niet rijp. Daarop heropende men het onderzoek en wat bleek? De boer had inderdaad slechts de halve waarheid verteld. Hij bleek niet zo maar “een” renner te hebben doodgeslagen, hij kende Bottecchia integendeel zeer goed. En de uiteindelijke versie is nu dat het om liefdesrivalen ging. Toch kan het geen toeval zijn dat de Bottecchia-fietsen, waarop later o.m. de Z.G.-ploeg reed, in helrood zijn gespoten.
Desondanks mocht Bartali dat jaar niet mee naar het wereldkampioenschap omdat de wielerbond onder leiding van de legendarische Adriano Rodoni genoeg had van zijn capsones en hem voor twee maanden schorste toen hij zich voor het wereldkampioenschap niet in dienst wou stellen van Coppi.
Een jaar later was het opnieuw prijs: Binda moest weer met “twee ploegen” naar de Tour trekken. Toen in de vijfde rit Coppi in de aanval was en viel, moest hij voor herstelling op het peloton wachten omdat Binda bij Bartali was gebleven. Coppi wilde opgeven, maar Binda kon hem overreden. Er was echter veel tijd verlopen. Geholpen door drie “gregarii” kon Coppi na een lange achtervolging opnieuw aansluiten bij het peloton, waar hij te horen kreeg… dat Bartali in de aanval was gegaan. Coppi verloor die dag twintig minuten. Toen een week later in de Alpen de twee tegenstanders/ploegmaten samen in de aanval trokken en Bartali lek reed, wachtte Coppi hem op, liet hem de ritzege en de gele trui omdat het Bartali’s verjaardag was. ’s Anderendaags hetzelfde scenario. Bartali reed weer lek, maar deze keer ging Coppi wél in de aanval en nam de gele trui over om uiteindelijk de Ronde te winnen met elf minuten voorsprong op Bartali.
Uiteindelijk blijkt Gino (die al van in zijn rennerstijd zo’n verstokte roker was dat hij er keelkanker aan overhield) dus gewoon een “diep gelovig mens” te zijn (beroemd is het voorval toen hij bij de start van de Tour 1938 een kus weigerde van Josephine Baker omdat hij verloofd was, “mijn ploegmaat Bini kon er maar gelukkig mee zijn,” lachte Bartali jaren later zelf, “want uit wraak heeft ze hem dan maar twee keer gekust!”) die zijn bijnaam “de monnik” fier droeg en inderdaad elke wedstrijddag naar de mis ging (al ging hij op latere leeftijd vaker naar de cinema, vooral zelfs naar films met Brigitte Bardot; hij was ook een fan van Maria Callas, wat trouwens wederzijds was). Dat komt nu eenmaal vaker voor bij Italianen, dus ook bij Italiaanse sportlui. Zo is ook de jonge Davide Rebellin ooit van plan geweest met wielrennen te stoppen om pastoor te worden.
DE WITTE DAME
Tegenover de saaie Bartali stond dus de tumultueuze Fausto Coppi, die eigenlijk als “Ange” werd geboren op 15 september 1919 in Castellania (Alessandria). Vooral door zijn verhouding met Giulia Occhini, “la dame blanche”, maakte hij ophef in het preutse naoorlogse Italië. In 1954 liet ze voor hem haar echtgenoot (Coppi’s dokter Locatelli) en kinderen in de steek en Coppi deed hetzelfde met Bruna Campolini, waarmee hij in 1945 was gehuwd en een dochtertje had. Vooral toen ze na afloop van de 15de rit in de Giro 1954 samen een kamer in een ander hotel dan dat van de ploeg namen, stonden de kranten bol van afkeurende commentaar. De paus weigerde dat jaar trouwens de traditionele zegen aan het peloton te geven. Ze werden ook allebei veroordeeld voor “in de steek laten van hun gezin” en vluchtten naar Egypte, pardon Argentinië, waar in 1955 een zoontje (Faustino) werd geboren. Dit zal wel de juiste versie zijn en die van Martin Ros (nooit vies van enige “nattevingerschrijverij”) de romantische. Hij vertelt namelijk in “Triomf, de heldenlevens van Fausto Coppi & Gino Bartali” (Amsterdam, 2001) dat het tijdens de Ronde van Italië gebeurde. Bartali zou als koersdirecteur het bericht hebben omgeroepen en alle renners zouden zijn gestopt om Coppi te feliciteren en op die manier hun solidariteit te betuigen.
Maar hoe dan ook, daarna koelde de liefde vlug af. Ook al omdat Coppi zwaar onder druk werd gezet. Datzelfde jaar nog verloor hij b.v. het wereldkampioenschap in Frascati aan onze Stan Ockers naar verluidt omdat een aantal dreigtelefoontjes hem een ganse nacht hadden wakker gehouden. Giulia zelf had weinig begrip voor de carrière van Fausto. Zo is de anekdote bekend dat ze een scène maakte omdat hij een dag voor het wereldkampioenschap niet met haar wou gaan winkelen. Als ze dan toch al eens iets met de wedstrijd te maken had, lapte ze de geplogenheden van het misogyne wereldje aan haar laars. Met haar eigen wagen kwam ze in de karavaan Coppi aanmoedigen! En alhoewel ze als doktersvrouw nogal als “hautain” bekend stond, heeft Coppi haar eens door de politie uit het Brusselse sportpaleis laten verwijderen omdat ze “als een viswijf” zijn ploegmaat Gerrit Schulte stond uit te schelden.
Rik Van Steenbergen vertelt een soortgelijk verhaal en sluit zich aan bij de versie van Guillaume Driessens, die beweert dat Coppi eigenlijk zijn vrouw niet wilde verlaten. Nu staat Lomme bekend als uiterst conservatief op het gebied van vrouwen (“in de keuken en zwijgen!”) en als begeleider van Coppi sedert 1947, staakte hij dan ook zijn samenwerking met de campionissimo, omdat hij het niet kon halen tegen “de witte dame”.
De avond voor het wereldkampioenschap in 1953 ontmoet Lomme Driessens voor het eerst Giulia Occhini, “een wreed monument” om het in zijn woorden te zeggen. “Z’n eigen vrouw mocht nog niet binnen en die zat op zijn bed!” roept Lomme verontwaardigd uit, daarmee een goede evocatie oproepend van het ophef dat deze buitenechtelijke relatie maakte in het preutse naoorlogse Italië. Paus Pius XII excommuniceerde hen beiden en weigerde zoals gezegd het jaar daarop demonstratief de traditionele zegen aan het peloton te geven. Ook bij Lomme zijn moeder mocht Coppi van dan af niet meer binnenkomen (*****).
Ze werden beiden voor overspel veroordeeld: Giulia kreeg drie en Fausto twee maanden voorwaardelijk, maar uiteindelijk stemde Bruna toch in met een (weliswaar financieel lucratieve) echtscheidingsprocedure. Het was vooral in die tijd dat de aanhang van Coppi bij de PCI (de Italiaanse communistische partij) groeide, o.m. omdat voorzitter Togliatti eveneens zijn wettelijke vrouw had ingeruild voor een minnares.
Dat Occhini ook aan de basis ligt van de sportieve afgang van Coppi, zoals de tifosi haar verweten, is uiteraard onzin. Akkoord dat Coppi in 1955 enkel nog de Ronde van Lombardije kon winnen, maar hij was toen reeds 35 jaar en dus sowieso over zijn hoogtepunt heen.
De rancune van Driessens is tot het einde toe even intens gebleven. Hij aarzelde zelfs niet om te zeggen (evenwel niet met zoveel woorden) dat het hààr schuld was dat Coppi is gestorven. Eerst en vooral omdat het voornamelijk om van hààr vanaf te zijn zou zijn geweest dat Coppi in december ’59 naar Opper-Volta trok om er een paar wedstrijden te gaan rijden, maar vooral om er te gaan jagen. Net als Anquetil en Geminiani had Fausto geweigerd zich te laten inenten vooraleer naar Afrika te vertrekken, omdat dit hun “vorm” in het gedrang zou brengen, en de twee anderen werden dus net zo ziek als hem. Alleen, “zij zijn bij hun terugkeer in Nice verzorgd, terwijl Fausto van de Witte Dame in Italië moest blijven.”
Lomme beweert ook dat hij Coppi ontmoet heeft, een dag voor hij naar Afrika vertrok en dat Fausto toen zou hebben gezegd dat hij opnieuw naar zijn eerste vrouw zou terugkeren.
Begin 1993 overleed Giulia op 69-jarige leeftijd in Novi Ligure (Piemont) aan de gevolgen van een auto-ongeval dat ze reeds in augustus 1991 had gehad. Al die tijd had ze in coma gelegen. Zelfs na al die jaren mocht ze “uiteraard” niet begraven worden in de tombe die Fausto deelt met zijn verongelukte broer Serse. Ze werd dan maar bijgezet bij haar dochter die dus blijkbaar ook al was overleden. Voorwaar een familiegeschiedenis een klassieke tragedie waardig.
Pas nu kon Ornella Muti haar rol vertolken in “Il grande Fausto”, wat niet te verwonderen is, want deze TV-film van Alberto Sironi vertolkt het Driessens-standpunt, dit wil dus zeggen dat Coppi eigenlijk naar zijn vrouw wilde terugkeren. Dit standpunt is wellicht ingegeven door Coppi’s verzorger Biagio Cavanna, een gewezen bokser die in 1936 blind was geworden door syfilis en in de film daardoor de rol van vrouwenhater krijgt toegewezen.
Buiten Bruna (die overigens door de mooie Evelyne Bouix wordt gespeeld, zodat Ornella Muti er eigenlijk niet in slaagt haar “weg te spelen”) worden zowat alle personages nogal negatief afgeschilderd, vooral dan nog Coppi zelf, alhoewel de film niet echt ontluisterend wil zijn. Toch was Gino Bartali niet te spreken over de versie van de feiten die in de film worden gegeven en zoon Faustino al evenmin. Wellicht stoorden ze zich ook aan de bedscènes, want – eerlijk gezegd – Fausto Coppi in bed, daarop zat ik eigenlijk ook niet te wachten. Het mag dan nog met Ornella Muti zijn, die op een bepaald moment zelfs in onderjurk in Coppi’s bad stapt.
Cavanna, die als bijnaam “Il magio de Novi” (de magiër uit Novi) torstte, was diegene die de levenswijze van Coppi uitstippelde, waarmee hij een tiental jaren op zijn tijd vooruit was. Er waren immers veel minder wedstrijden in die tijd en nogal wat renners (Rik Van Steenbergen b.v.) sleten die dan in ledigheid. Coppi niet. Die bleef trainen alsof er niets aan de hand was. Bovendien schuwde hij de geneeskunde niet. Wellicht ook geen producten die nu op de verboden lijst zouden staan… (Alhoewel Bartali ooit eens zijn valies doorzocht, maar moest toegeven dat hij niets vond.) Coppi was ook één van de eerste “gentlemen” op de fiets… en ook zonder fiets. Een hele verademing na ettelijke generaties “flandriens”!
Coppi debuteerde als prof bij Legnano, de ploeg van de vijf jaar oudere Bartali (net zoals Merckx bij Van Looy) en bleef er drie jaar. Ze kwamen goed overeen, vooral omdat ze beiden boerenzonen waren (later was er nog een overeenkomst, ze verloren namelijk allebei een broer – een beetje zoals Lennon en McCartney elkaar vonden omdat hun moeder op jeugdige leeftijd was gestorven: Serse Coppi verongelukte overigens in de Ronde van Piëmont door Bartali gewonnen, terwijl Giglio Bartali blijkbaar ook tijdens een wedstrijd is overleden, want Gino heeft een maand niet meer durven koersen uit schrik zelf te vallen). Toen in 1940 Bartali in het begin van de Giro ten val kwam, stelde hij zich dan ook ten dienste van Coppi, die zijn eerste grote overwinning op zijn naam schreef. Coppi was toen wel een revelatie geweest als jongere (als onafhankelijke was hij reeds derde geworden in de Ronde van Piemont in 1939), maar door zijn tengere gestalte liet op dat moment niets in hem de latere kampioen vermoeden. Volgens Bartali heeft zijn val de carrière van Coppi dus veel vervroegd, anders zou hij pas na de oorlog doorgebroken zijn.
Dat Coppi en Bartali altijd aartsrivalen zouden zijn geweest, is dus voor een groot deel een verzinsel van de op sensatie beluste pers (en ook wel van literaire auteurs met naam en faam zoals Curzio Malaparte). Zo liet Coppi zoals gezegd Bartali een Tourrit winnen in Bordeaux omdat hij jarig was. Terwijl Coppi dan weer door Bartali werd bijgestaan in de Tourrit naar Saint-Malo in 1949, zoals blijkt uit de fameuze foto met de drinkbus die wordt doorgegeven.
In de Giro daarvóór waren ze wél tegenstanders, wat prachtig wordt beschreven door een andere befaamde auteur Dino Buzzati (1906-1972) in termen van een Trojaanse sportoorlog tussen Hector (Bartali) en Achilleus (Coppi). Maar volgens Bartali liegt hij wel, als hij zegt dat de “heilige” Bartali zelfs gevloekt heeft!
Verder is er ook het boek van Nucera, “Mes rayons de soleils”, uitg.Grasset die de Tour ’49 waarin Coppi een achterstand van drie kwartier ombuigt in een overwinning, heeft “nagereden” en praat met mensen in de dorpen die het allemaal hebben meegemaakt.
Anderzijds, als men aan Bartali vraagt wat zijn mooiste overwinning was, dan noemt hij niet de twee voornoemde Tourzeges en evenmin zijn drievoudige zege in de Giro d’Italia (1936, 37 en 46) of één van zijn negen klassieke zeges of vier kampioenschapstitels (waarvan één nog in 1952 behaald!). Neen, zijn mooiste overwinning is volgens hem zijn tweede zege in de Ronde van Zwitserland 1947: “Vlak voordien had ik de Giro aan Coppi verloren door een ongelukkige bandbreuk. Het leedvermaak was groot in Italië. In Zwitserland nam ik weerwraak. Coppi kreeg in drie etappes een vol uur aan zijn broek. Zelfs in een tijdrit gaf ik er hem duchtig van langs.”
Van karakter verschilden ze erg: “Ik was Moser, hij Saronni,” zegt Bartali, daarbij een vergelijking makend met een andere beroemde rivaliteit en waarmee hij wil zeggen dat hijzelf zijn hart op zijn tong had en dat Coppi steeds in zichzelf gekeerd was.
Op 18 november 1953 had de 39-jarige Bartali een zwaar auto-ongeval, maar toch wilde hij nog van geen wijken weten. Hij vocht terug maar maakte alleen maar zijn bijnaam “Il Vecchio” (de oude) waar. Op 19 februari 1955 kondigde hij met een dankgebed op de radio zijn afscheid aan. Daarna leidde hij een jongerenploeg “San Pellegrino”, maar hij was zo ontgoocheld door de ‘take the money and run’-mentaliteit dat hij daarna nooit meer sportdirecteur is geweest. Daarenboven had zijn rookverslaving in 1967 zijn stem aangetast. Zelf is hij een bewonderaar van Alfredo Binda, die hij de grootste aller tijden vindt, zelfs groter dan Merckx.
Aan Fausto Coppi werd in 1992 een opera gewijd (“Fausto”) door Harry de Wit op een Engels libretto van George Brugmans; eigenlijk is het gebaseerd op een fragment uit het filmscenario dat deze wielertoerist voorbereidt. Enfin men noemt het een opera, maar er waren maar drie instrumentalisten met daarbij de componist in zwembroek en batman-cape en bij de zangers was er een jazz-zangeres. Brugmans was niet tevreden over de regie van Jan Ritsema en wil meer een “traditionele” opera, die dan ook in het Italiaans zou worden gezongen.
Veel vroeger reeds (3 juli 1972) was er op de BRT-televisie een stuk te zien van René Kalisky, “Skandalon”, waarin Chris Lomme Silvana Paggin speelde, geïnspireerd op “la dame blanche”, die wil dat hij met wielrennen zou stoppen. Hij dat is dan Leo Madder in de rol van Giancarlo Volpi, die eigenlijk stond voor Fausto Coppi. Daarnaast was er Gerard Vermeersch als Bassa, zijn blinde verzorger. Dit stuk was natuurlijk in niets te vergelijken met datgene wat Giuseppe Pratesi schreef na de overwinning van Gino Bartali in de Giro van 1936. Dat werd uitgegeven door de paters Salesianen en had tot doel aan te tonen “dat men God kon eren door de Ronde van Italië te winnen.”
Het dient te worden gezegd dat Bartali door zijn medewerking te verlenen aan dergelijke publicaties het neopaganistische fascistische regime tegen de haren instreek. De fascisten legden in geschriften vaak de parallel tussen sportieve daden en seksuele exploten, wat dus bij Bartali zeker uit den boze was. De fascistische opvatting van sport was dan ook al veroordeeld in een encycliek van paus Pius XI in 1929, “Rappresentanti in terra” (******).
In Italië is de PCI overigens even goed vertegenwoordigd in het wielerpeloton als elders in de maatschappij. Een beter voorbeeld dan Coppi is trouwens Giovanni Valetti, zo wat de meest vergeten Campionissimo.
Ondanks het feit dat hij in 1938 en 1939 de Giro won, waarbij hij Bartali in het hooggebergte met overdonderend gemak klopte, en bovenop nog de Ronde van Zwitserland 1938, vindt men zijn naam meestal niet in de opsomming van de grote Italiaanse kampioenen. Dat komt omdat zijn bijnaam “Il Rosso”, de rooie, was en dat niet wegens zijn haarkleur, maar wel wegens zijn politieke gezindheid. De aanhangers van Mussolini gooiden dan ook met stenen naar hem. Het dient gezegd: toen Valetti in 1937 op het punt stond te worden gelyncht door fascistische bendes, was het Gino Bartali die tussenbeide kwam om hem het leven te redden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Valetti één van de voornaamste leiders van het verzet (waarin o.a. ook de vader van Wladimiro Panizza actief was, wat uit diens voornaam af te leiden valt) en na de oorlog, i.p.v. opnieuw wielrenner te worden, werd hij vakbondssecretaris bij Fiat Turijn, één van de machtigste syndicale afdelingen in Italië!
Later droeg Aldo Parecchini (ploegmaat van Roger De Vlaeminck) in 1976 zijn ritzege in de Tour op aan Luigi Longo van de PCI, terwijl een jaar daarvoor Sigfrido Fontanelli (ploegmaat van Francesco Moser) op de Puy de Dôme zijn solidariteit met de stakende arbeiders van “Le Parisien Libéré” betuigde. Bijna twintig jaar later zou Fabrizio Guidi dan weer zijn liefde voor Cuba verklaren.
Francesco Moser werd bij de provinciale verkiezingen van 1994 verkozen in Trentino voor een partij die deel uitmaakt van de Regenboogfractie in het Europees Parlement (hij was trouwens ook kandidaat voor de Europese verkiezingen). Dit is toch redelijk geruststellend voor verkiezingen waarbij de extreem-rechtse coalitie van mediamagnaat Berlusconi (met zijn eigen Forza Italia, de Lega Nord en de neofascisten) een klinkende overwinning behaalde. Heel wat anders dan Moreno Argentin, die bij de Europese verkiezingen van 1999 opkwam voor deze nationalistische partij (op dat moment was Moser reeds weggestemd) en dat op vraag van Luigi Gastaldi, de president van Gewiss-Ballan, ook gekend als de fameuze EPO-ploeg.
Een correspondent van “Ons Klein Brabant” had destijds het lumineuze idee om n.a.v. de dood van paus Paulus VI ex-renner Martin Van den Bossche (ploegmaat van Eddy Merckx) te polsen naar de communistische aanwezigheid in Italië.
Martin Van den Bossche: “Ja, een Italiaanse communist is totaal iets anders als een Russische communist of een communist hier. De mensen zijn er in het diepste van hun hart gelovig. Dat is altijd zo geweest en dat zal niet veranderen. Dat die mensen voor de communistische partij stemmen is een andere zaak. Je moet weten dat de communistische partij op een eigenaardige wijze gegroeid is in Italië. De aristocratie betaalde er vroeger geen belastingen. Daartegen kwam verzet en de opposanten besloten zich aaneen te sluiten in een partij frontaal gericht tegen de rijken. Dat werd de communistische partij, die natuurlijk gretige aanhangers vond bij de arme mensen.”
Het beste voorbeeld van het harmonieuze samengaan van geloof en communisme is allicht Felice Gimondi, de winnaar van de Tour 1965 en wereldkampioen in 1973. Een zeer gelovig man, die echter wel geregeld bijdragen leverde voor Unita, de krant van de Italiaanse communisten.
Begin 1994 stak er opnieuw een politiek getint schandaal de kop op in het Italiaanse wielrennen. De christendemocratische partij trachtte via de anti-abortusploeg Amore & Vita (het is wellicht niet toevallig dat het broertje van het hoofdpersonage, de jonge Stephen Roche-fan in de film “The snapper”, over een vroegtijdige zwangerschap, een trui van dit merk draagt), waarin zij met algemene directeur Formigone en sportdirecteur Fanini een dikke poot in huis hebben, en met medewerking van de gelijkgezinde vice-president van de Italiaanse federatie, Ferrini, andere ploegen (o.a. die van Moreno Argentin) van doping te betichten. Het bekwam hen slecht, want kort daarna is de ploeg zélf in opspraak gekomen door EPO-gebruik (cfr. de verklaringen van Franco Cavallini en Fabrizio Convalle). In het seizoen 1997 zou de ploeg worden overgenomen door Silvio Berlusconi die ze “Forza Italia” wou noemen, maar dat mocht niet omdat dit ook de naam is van zijn extreem-rechtse politieke partij. Het werd dan maar “Forzarcore” stond er in de krant, maar volgens mij kan dat dan toch enkel over een co-sponsor gaan, want de ploeg zelf draaide zelfs in 2006 nog altijd mee onder de naam Amore & Vita.
Een ander gegeven waarmee men in het Italiaanse wielrennen rekening moet houden, is de maffia, vooral dan op Sicilië uiteraard. De Ronde van Sicilië 1993 werd terecht opgedragen aan de vermoorde anti-maffia rechters Giovanni Falcone en Paolo Borsellino, n.a.v. het feit dat deze laatste als hevige wielerfanaat ook een bestuursmandaat had in een regionale sportraad. De Ronde ging dan ook van start op de plaats waar Falcone werd vermoord en eindigde in de straat waar zijn vriend en collega de dood vond.
De jongste aflevering van het feuilleton situeert zich op 15/8/1998 of met andere woorden: Pantani-day in zijn woonplaats Cesenatico. Omdat de politici van de Ulivo (de linkse Olijfboom-coalitie) prominent aanwezig waren op de viering van de winnaar van de jongste Tour & Giro, werd gefluisterd dat Marco Pantani communistische sympathieën had. Later was er echter zoveel te doen rond Pantani (met als triest hoogtepunt uiteraard zijn dood door een overdosis) dat niemand zich daar nog ooit zorgen heeft over gemaakt…
Ronny De Schepper
(met dank aan Stephen Flockhart)
(*) Le Tour d’Italie de guerre est une ancienne course cycliste disputée en 1942 et 1943. Elle n’eut lieu que deux fois. Organisée par La Gazzetta dello Sport, créateur de l’épreuve, le vainqueur était désigné par addition de points.
Huit courses furent sélectionnées en 1942.
Milan-San Remo
Tour du Latium
Tour de Toscane
Tour d’Émilie
Tour de Vénétie
Tour du Piémont
Tour de Campanie
Tour de Lombardie
Quatre courses furent sélectionnées en 1943.
Milan-San Remo
Trophée Moschini
Tour de Toscane
Grand Prix de Rome (met dank aan Jan De Smet)
(**) Vandaar dat ik zo’n hekel heb aan die verhalen uit “de goeie ouwe tijd” (zoals de interviews met die streekrenners in “De Gentenaar” tijdens de fameuze Rasmussen-Tour van 2007) die er dan prat op gaan dat er zoveel meer kilometers werden afgelegd en zoveel meer bergen beklommen. Door het feit dat er geen controles waren, kan men er wel van op aan dat er in die tijd verschrikkelijk veel werd geslikt en gespoten. Met alle gevolgen vandien. Want Tom Simpson is zeker geen alleenstaand geval. Vooral nà de carrière bleken vele renners “over de rooie” te gaan onder invloed van overmatig amfetaminegebruik.
(***) Dries Vanysacker, “Koersend door een eeuw Italiaanse en Belgische geschiedenis: de Italo-Belgische connectie in en rond het wielerpeloton”, Leuven, Acco, 2009, p.157.
(****) Idem, p.116.
(*****) Toen na de dood van Coppi het weekblad Kuifje een speciaal nummer aan hem wijdde, werd “de witte dame” uit diens leven weggegomd (Vanysacker, p.156).
(******) Idem, p.117-120.
Selectieve bibliografie
S.Bovyn, Ons rijke wielerleven en de totalitaire regimes: Belgen in de Ronde van Italië en de Deutschland Rundfahrt 1920-1940, Leuven, onuitgegeven licentieverhandeling, 2002.
Ronny De Schepper, Coppi & Bartali: politieke duels op de fiets, Nitro mei 1995.
B.Hubens, De rivaliteit tussen Gino Bartali en Fausto Coppi: beeldvorming van de Vlaamse kranten in de periode van 1938 tot 1960, Leuven, onuitgegeven licentieverhandeling, 2006.
Herman Laitem en Dries Vanysacker, La maglia rosa: het verhaal van de Giro en de Belgen 1909-2001, Eeklo, 2002.
Sara Van Poucke, Ciao Belga, de geschiedenis van de Italo-Belgen, Antwerpen-Amsterdam, 2007.