Het is vandaag al veertig jaar geleden dat de tenor Mario del Monaco is overleden.

Mario del Monaco kwam uit een gegoede Florentijnse familie en uit een muzikaal gezin, zijn moeder was zangeres en zijn vader muziekcriticus. Het gezin verhuisde geregeld, eerst woonden ze in Cremona, later in Tripoli (Libië) en daarna in Rossini’s geboortestad Pesaro, waar Mario bij Arturo Melocchi aan het Conservatorio Rossini studeerde. Daarnaast studeerde hij ook nog schilder- en beeldhouwkunst. Op twintigjarige leeftijd nodigde de befaamde dirigent Tullio Serafin hem uit om deel te nemen aan een wedstrijd die een openstaande betrekking in de studio, verbonden aan de Romeinse opera, moest invullen. Del Monaco haalde het op een totaal van tachtig deelnemers. Onder het fascistische bewind diende Del Monaco niet minder dan zes en een half jaar legerdienst te kloppen. Op 21 juni 1941 trouwde hij met de voormalige zanglerares Rina Filippini, met wie hij twee zonen kreeg, Giancarlo (tegenwoordig een van van de bekendste operaregisseurs ter wereld) en Claudio.
Zijn professionele debuut maakte hij op nieuwjaar 1941 als Pinkerton in “Madama Butterfly” in het Puccinitheater van Milaan. Door de oorlogsomstandigheden zou het echter duren tot 1946 vooraleer hij echt doorbreekt met Radames in Verona, Andrea Chenier in Trieste, Cavaradossi, Canio, Pinkerton en Rodolfo in Covent Garden.
Uit deze periode dateren de twee eerste voorbeelden op een cassette die ik van hem kocht: “Nessun dorma” uit “Turandot” van Puccini (1948) en “Un di all’azzurro spazio” uit “Andrea Chenier” van Giordano (1948).
In 1950 zingt hij voor het eerst Otello in het Colon-theater van Buenos Aires en datzelfde jaar maakt hij ook nog zijn Noord-Amerikaans debuut in San Francisco als Radames. Daar bood Rudolf Bing hem een contract aan voor de Metropolitan. Sedertdien pendelt hij zowat heen en weer tussen Milaan en New York. Daarnaast trad hij ook op in films als “Casa Ricordi”, “Rigoletto”, “Guai ai vinti” en biografieën van Caruso en Verdi.
De opnames uit de jaren vijftig die volgen, worden beschouwd als het hoogtepunt uit zijn carrière. “Come un bel di di maggio” uit “Andrea Chenier” van Giordano (1951). “Donna non vidi mai” uit “Manon Lescaut” van Puccini (1951).”Addio alla madre” uit “Cavalleria Rusticana” van Mascagni (1951), “Testa adorata” uit “La Bohème” van – let op – Leoncavallo (1951), “Svanir le voci”/”Meco all’altar di Venere” uit “Norma” van Bellini (1955), “Mercè diletti amici”/”Come rugiada al cespite” uit “Ernani” van Verdi (1956), “Dell’esilio nel dolore” uit “Ernani” van Verdi (1956).”Ah si ben mio”, “Di quella pira”, “Si la stanchezza m’opprime” en “Ai nostri monti”, allemaal uit “Il Trovatore” van Verdi, het laatste samen met F.Barbieri (1957), “Esultate”, “Tu! Indietro fuggi!”, “Ah, mille vite”, “S’or ti scorge il tuo demone”/”Dio mi potevi scagliar” en “Niun mi tema”, allemaal uit “Otello” van Verdi, het laatste samen met Tito Gobbi en G.Tucci (1959), “Vesti la giubba” uit “I Pagliacci” van Leoncavallo (1961), “Celeste Aida” en “Pur ti riveggo mia dolce Aida”, beide uit “Aida” van Verdi, het laatste samen met G.Tucci (1961).
In de jaren vijftig behoorde hij, naast de lyrische tenor Giuseppe Di Stefano en later Franco Corelli, tot de absolute top van de tenor-supersterren. Men zag hem samen met Renata Tebaldi als het ideale opera-droompaar. Op die manier behoorde hij overduidelijk tot het “Tebaldi-kamp” en van enige samenwerking met Maria Callas heb ik dan ook geen weet.
In 1963 moest hij ten gevolge van een zwaar ongeluk zijn carrière een jaar onderbreken. In 1975 beëindigde de tenor zijn carrière voorgoed. Hij stierf slechts zeven jaar later op 67-jarige leeftijd. Op zijn wens werd hij in zijn Otello-kostuum begraven.

Ronny De Schepper

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.